18 DECEMBER 2016. - Wet tot invoering van een algemene verblijfsvoorwaarde in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Art. 2-4
HOOFDSTUK 3. - Overgangsbepaling
Art. 5
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Art.2. In Titel I van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt het opschrift van Hoofdstuk Ibis, ingevoegd bij de wet van 19 december 2014, vervangen als volgt:
"Hoofdstuk Ibis. Indiening van een verblijfsaanvraag.".
Art.3. In de Franse tekst van artikel 1/1, § 2, 6°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 december 2014, worden de woorden "son droit à la liberté de circulation" vervangen door de woorden "son droit à la libre circulation".
Art.4. In Titel I, Hoofdstuk Ibis van dezelfde wet, wordt een artikel 1/2 ingevoegd, luidende:
"Art. 1/2. § 1. De vreemdeling die een aanvraag indient teneinde gemachtigd of toegelaten te worden langer dan de in artikel 6 bepaalde termijn in het Rijk te verblijven, wordt op de hoogte gebracht van het feit dat zijn inspanningen tot integratie zullen worden gecontroleerd en ondertekent een verklaring waarbij hij te kennen geeft dat hij de fundamentele waarden en normen van de samenleving begrijpt en er naar zal handelen.
Het eerste lid is niet van toepassing op verzoeken om internationale bescherming, op vreemdelingen die erkend zijn als vluchtelingen of die de subsidiaire bescherming genieten, op aanvragen om machtiging of toelating tot verblijf die zijn ingediend door een door de bevoegde Belgische autoriteiten als staatloze erkende vreemdeling of door de begunstigden van de associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije getekend op 12 september 1963 of op aanvragen die zijn ingediend op grond van:
1° artikel 10, § 1, 4° tot 6°, voor zover het over de familieleden gaat van een vreemdeling die erkend is als vluchteling of die de subsidiaire bescherming geniet of die door de bevoegde Belgische autoriteiten erkend is als staatloze;
2° artikel 10, § 1, 7° ;
3° artikel 19, § 2, tweede lid;
4° artikel 40;
5° artikel 40bis;
6° artikel 40ter voor zover het gaat over de familieleden van een Belg die zijn recht op vrij verkeer heeft uitgeoefend, overeenkomstig het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, ;
7° artikel 58;
8° de artikelen 61/2 tot 61/4;
9° artikel 61/7.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het model van de in het eerste lid bedoelde verklaring waarvan de inhoud wordt bepaald door een samenwerkingsakkoord dat wordt gesloten met de Gemeenschappen met toepassing van artikel 92bis, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
De Koning voorziet in de vertaling van die verklaring in een taal die de vreemdeling begrijpt. Hij bepaalt de nadere regels van de ondertekening ervan.
§ 2. Op straffe van niet-ontvankelijkheid van de in § 1, eerste lid, bedoelde aanvraag, wordt de door de vreemdeling ondertekende verklaring overgezonden met zijn aanvraag.
§ 3. De in § 1, eerste lid bedoelde vreemdeling, levert binnen de eerste termijn van zijn voor een beperkte duur toegekend verblijf het bewijs dat hij bereid is zich in de samenleving te integreren.
Binnen vier jaar vanaf het verstrijken van een termijn van een jaar na de toekenning van de machtiging tot beperkt of onbeperkt verblijf, of vanaf het verstrijken van een termijn van een jaar na de toelating tot het verblijf, kan de minister of zijn gemachtigde een einde maken aan het verblijf indien hij ook vaststelt dat de vreemdeling bedoeld in § 1, eerste lid, geen redelijke inspanning tot integratie heeft geleverd. De minister of zijn gemachtigde kan zich daartoe door de vreemdeling alle nuttige inlichtingen en bewijzen doen voorleggen.
De minister of zijn gemachtigde beoordeelt de inspanningen tot integratie van de vreemdeling in de samenleving, rekening houdend in het bijzonder met de volgende criteria:
- een inburgeringscursus waarin wordt voorzien door de bevoegde overheid van zijn hoofdverblijfplaats volgen;
- een activiteit uitoefenen als werknemer, als ambtenaar of als zelfstandige;
- een diploma, getuigschrift of bewijs van inschrijving uitgereikt door een georganiseerde, erkende of gesubsidieerde onderwijsinstelling voorleggen;
- een door een bevoegde overheid erkende beroepsopleiding volgen;
- kennis hebben van de taal van de plaats van inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister;
- het strafrechtelijk verleden;
- de actieve deelname aan verenigingsleven.
Wanneer de minister of zijn gemachtigde overweegt een beslissing tot beëindiging van verblijf zoals bedoeld in het tweede lid te nemen, houdt hij rekening met de aard en de hechtheid van de familiebanden van de betrokkene, met de duur van zijn verblijf in het Rijk alsmede met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst.
§ 4. De minderjarige vreemdeling, de in de artikelen 388, 491 en 492 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde personen en de ernstig zieken worden vrijgesteld van de in de paragrafen 1 tot 3 opgelegde verplichtingen.".
HOOFDSTUK 3. - Overgangsbepaling
Art. 5. Hoofdstuk 2 is van toepassing op alle aanvragen gedaan door de vreemdeling die langer dan de in artikel 6 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bepaalde termijn in het Rijk wenst te verblijven, die ingediend worden vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet.
In afwijking van het eerste lid, is de verplichting om de ondertekende verklaring over te zenden met de verblijfsaanvraag, bedoeld in artikel 1/2, § 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd bij artikel 4 van deze wet, maar van toepassing op de aanvragen die worden ingediend vanaf de dag dat de in artikel 1/2, § 1, derde en vierde lid, van dezelfde wet bedoelde koninklijke besluiten in werking treden.