19 JANUARI 2016. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Art. 1-3
Artikel 1.Artikel 233 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 november 1996 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 oktober 1999 en 12 maart 2003, wordt vervangen als volgt:
"Art. 233 § 1. De toekenning van de uitkering wordt geschorst tijdens een periode waarin de gerechtigde het voorwerp vormt van een maatregel van hechtenis of gevangenzetting in uitvoering van een strafrechtelijke veroordeling waardoor hij daadwerkelijk in de gevangenis verblijft.
De schorsing van de toekenning van de uitkering geldt ook tijdens het tijdvak waarin de gerechtigde zich in uitvoering van een beslissing van de bevoegde instantie buiten de gevangenis bevindt wegens de toepassing van één van de volgende strafuitvoeringsmodaliteiten:
1° de uitgaansvergunning bedoeld in artikel 4 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten;
2° het penitentiair verlof bedoeld in artikel 6 van de voormelde wet van 17 mei 2006;
3° de beperkte detentie bedoeld in artikel 21 van de voormelde wet van 17 mei 2006.
§ 2. De verzekeringsinstelling van de gerechtigde verkrijgt op elektronische wijze de gegevens in de databank van de Federale Overheidsdienst Justitie die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de vorige paragraaf. In afwachting van deze elektronische gegevensuitwisseling gebeurt de noodzakelijke gegevensuitwisseling via een papieren attest.
§ 3. De toekenning van de uitkering wordt beperkt tot de helft voor de geïnterneerde gerechtigde die geen persoon ten laste heeft en die in een door de bevoegde instantie aangewezen inrichting verblijft onder het statuut van een plaatsing. De volledige uitkering wordt evenwel aan deze gerechtigde toegekend als hij vanwege de bevoegde instantie de toelating heeft verkregen om de inrichting te verlaten voor een ononderbroken periode van ten minste zeven dagen, vanaf de eerste dag van deze periode.".
(NOTA : bij arrest nr. 241.794 van 14-06-2018 (2018-06-14/30, B.St. 21-10-2019, p. 99288), heeft de Raad van State dit artikel gedeeltelijk vernietigd)
Art.2. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2016.
Art. 3. De minister bevoegd voor sociale zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.