Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

28 JANUARI 2016. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering wijziging van bijlage I en II van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 oktober 2009 houdende de reglementering van de handel in en de keuring van pootaardappelen



Inhoudstafel:


Art. 1-5
BIJLAGEN.
Art. N1-N2



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2009031536 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Dit besluit voorziet in de omzetting van de uitvoeringsrichtlijn 2013/63/EU van de Commissie van 17 december 2013 tot wijziging van de bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/56/EG van de Raad wat betreft de minimumvoorwaarden voor pootaardappelen en partijen pootaardappelen.

Art.2. In het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 oktober 2009 houdende de reglementering van de handel in en de keuring van pootaardappelen, wordt een artikel 1/1 ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Art. 1/1. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2002/56/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen. ".

Art.3. In hetzelfde besluit :
  1° wordt bijlage I vervangen door bijlage I gevoegd bij dit besluit;
  2° wordt bijlage II vervangen door bijlage II gevoegd bij dit besluit.

Art.4. Dit besluit treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art.5. De Minister bevoegd voor het Landbouwbeleid is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage I
  Minimumvoorwaarden voor pootaardappelen
  Artikel 1. Basispootgoed moet aan de volgende minimumvoorwaarden voldoen :
  1° het aantal door zwartbenigheid aangetaste planten bedraagt bij een officiële veldkeuring niet meer dan 1 %;
  2° het aantal niet-rasechte planten en planten van andere rassen tezamen bedraagt niet meer dan 0,1 %. In de directe nateelt tezamen niet meer dan 0,25 %;
  3° in de directe nateelt bedraagt het aantal planten met symptomen van virusziekten niet meer dan 4 %;
  4° het aantal planten met mozaïeksymptomen en planten met symptomen van bladrolvirus tezamen bedraagt bij een officiële veldkeuring niet meer dan 0,8 %.
  Art. 2. Gecertificeerd pootgoed moet aan de volgende minimumvoorwaarden voldoen :
  1° het aantal door zwartbenigheid aangetaste planten bedraagt bij een officiële veldkeuring niet meer dan 4 %;
  2° het aantal niet-rasechte planten en planten van andere rassen tezamen bedraagt niet meer dan 0,5 %. In de directe nateelt tezamen niet meer dan 0,5 %;
  3° in de directe nateelt bedraagt het aantal planten met symptomen van virusziekten niet meer dan 10 %;
  4° het aantal planten met mozaïeksymptomen en planten met symptomen van bladrolvirus tezamen bedraagt bij een officiële veldkeuring niet meer dan 6 %.
  Art. 3. De in artikel 1, 3° en 4°, en artikel 2, 3° en 4°, omschreven toleranties gelden alleen voor virusziekten die door in Europa voorkomende virussen worden veroorzaakt.
  Art. 4. Het maximumaantal generaties basispootgoed bedraagt vier en het totale aantal generaties prebasispootgoed op het veld en basispootgoed bedraagt zeven.
  Het maximumaantal generaties gecertificeerd pootgoed bedraagt twee.
  Als de generatie niet op het officiële etiket vermeld staat, worden de aardappelen geacht te behoren tot de maximale generatie die voor de desbetreffende categorie toegestaan is.

Art. N2. Bijlage II
  Minimumvoorwaarden inzake voor de kwaliteit van partijen pootaardappelen
  Toleranties voor de volgende onzuiverheden, gebreken en ziekten van pootaardappelen :
  1° aanhangende grond en andere vreemde bestanddelen : 1 % massa voor basispootgoed en 2 % massa voor gecertificeerd pootgoed;
  2° droog- en natrot, voor zover niet veroorzaakt door Synchytrium endobioticum, Clavibacter michiganensis subsp. sepedonicus of Ralstonia solanacearum : 0,5 % massa, waarvan 0,2 % massa natrot;
  3° uitwendige gebreken (bv. misvormde of beschadigde knollen) : 3 % massa;
  4° aardappelschurft op meer dan een derde van het oppervlak van de knollen : 5 % massa;
  5° lakschurft op meer dan 10 % van het oppervlak van de knollen : 5 % massa;
  6° poederschurft op meer dan 10 % van het oppervlak van de knollen : 3 % massa;
  7° verschrompelde knollen als gevolg van overmatige of door zilverschurft veroorzaakte uitdroging : 1,0 % massa.
  Totale tolerantie voor 2 tot en met 7 : 6 % massa voor basispootgoed en 8 % massa voor gecertificeerd pootgoed.