18 DECEMBER 2016. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 september 2014 tot vaststelling van de modaliteiten en de voorwaarden voor de toekenning van de toelage bedoeld in artikel 3ter van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening
Art. 1-5
Artikel 1. In artikel 3 van het koninklijk besluit van 4 september 2014 tot vaststelling van de modaliteiten en de voorwaarden voor de toekenning van de toelage bedoeld in artikel 3ter van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, wordt paragraaf 2 vervangen als volgt :
" § 2. Indien een ambulancedienst zijn samenwerking aan de werking van de dringende geneeskundige hulpverlening stopzet en/of aanvat tijdens de activiteitsperiode bedoeld in artikel 5, § 1, worden de in § 1, 1° en 2° bedoelde bedragen berekend naar rato van die periode berekend in dagen. "
Art.2. In artikel 5 van het koninklijk besluit van 4 september 2014 tot vaststelling van de modaliteiten en de voorwaarden voor de toekenning van de toelage bedoeld in artikel 3ter van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt :
" § 1. De startdatum en de periode die gedekt wordt door de toelage bedoeld in artikel 2 worden vastgesteld door de minister. "
2° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt : " § 4. De betaling heeft als voorwaarde dat de aangeduide verantwoordelijke van de ambulancedienst(en), een ondertekende schuldvordering overmaakt. De modaliteiten van de schuldvordering worden vastgesteld door de minister. "
Art.3. Voor de periode tussen 1 april 2016 en de datum van inwerkingtreding van dit besluit, wordt de toelage berekend voor de gehele lopende periode, voor wat betreft de ambulancediensten die hun medewerking in het kader van de dringende geneeskundige hulpverlening hebben aangevat in die periode.
Art.4. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 5. De minister bevoegd voor Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.