15 JULI 2016. - [Wet tot uitvoering van de Verordening (EU) 2019/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 98/2013] <W2021-11-21/01, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 06-12-2021> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 28-07-2016 en tekstbijwerking tot 21-03-2024)
Art. 1-4, 4/1, 5-7, 7/1, 8-9, 9/1, 9/2, 9/3, 10-11, 11/1, 11/2, 12-13
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Art.2.[1 Deze wet beoogt de uitvoering van Verordening (EU) 2019/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 98/2013, hierna genoemd "de Verordening".]1
Voor de toepassing van deze wet gelden de definities van artikel 3 van de Verordening.
----------
(1)<W 2021-11-21/01, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 06-12-2021>
Art.3.De Koning kan, in afwijking [1 van artikel 5]1, eerste lid, van de Verordening, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een [1 vergunningsregeling vastleggen, in overeenstemming met artikel 6 van de Verordening,]1 op grond waarvan het aanbieden van precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, aan particulieren wordt toegelaten en het particulieren toegelaten is ze binnen te brengen op het grondgebied, ze in bezit te hebben of ze te gebruiken.
----------
(1)<W 2021-11-21/01, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 06-12-2021>
Art.4.De Koning bepaalt op welke wijze verdachte transacties, verdwijningen en diefstallen, bedoeld in [1 de artikelen 3, 7)]1 en 9 van de Verordening, worden gemeld.
----------
(1)<W 2021-11-21/01, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 06-12-2021>
Art.4/1. [1 De Koning kan het model bepalen van de verklaring van de klant zoals bedoeld in artikel 8, paragraaf 2, van de Verordening.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-11-21/01, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 06-12-2021>
Art.5. De Koning kan, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad:
1° precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt en precursoren voor explosieven waarvoor een meldplicht geldt, aanwijzen die, naast de stoffen bedoeld in de bijlagen I en II van de Verordening, onder de toepassing van deze wet vallen;
2° een lagere concentratiegrenswaarde vaststellen voor de in bijlage I van de Verordening vermelde stoffen en deze onder toepassing van deze wet laten vallen;
3° een concentratiegrenswaarde vaststellen voor de in bijlage II van de Verordening vermelde stoffen, waarboven ze onderworpen worden aan de beperkingen die gelden voor precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, zoals bedoeld in artikel 3.
Art.6. § 1. Onverminderd de bevoegdheden van de politieambtenaren, zijn de respectievelijk door de minister bevoegd voor Economie of de minister bevoegd voor Leefmilieu aangestelde ambtenaren en de ambtenaren van de Algemene administratie van de douane en accijnzen, bevoegd om de in de Verordening, in deze wet en in haar uitvoeringsbesluiten bedoelde inbreuken op te sporen en vast te stellen.
§ 2. De door deze ambtenaren opgestelde processen-verbaal hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.
Een afschrift van het proces-verbaal wordt binnen dertig dagen na de vaststelling van de inbreuk aan de overtreder overgemaakt, op de wijze voorzien in artikel XV.2, § 2, van het Wetboek van economisch recht.
Art.7. De inbreuken bedoeld in artikel 10, § 1, worden door de in artikel 6 bedoelde ambtenaren opgespoord en vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van boek XV, titel 1, hoofdstuk 1, van het Wetboek van economisch recht.
Bij de uitoefening van hun ambt, kunnen de in artikel 6 bedoelde ambtenaren, op met redenen omkleed verzoek, de bijstand van de politiediensten vorderen.
Art.7/1. [1 § 1. Wanneer is vastgesteld dat een handeling een inbreuk op deze wet of haar uitvoeringsbesluiten uitmaakt, kunnen de ambtenaren bedoeld in artikel 6, § 1, een waarschuwing richten tot de overtreder waarbij die tot stopzetting van deze handeling wordt aangemaand, overeenkomstig artikel XV.31 van het Wetboek van economisch recht.
§ 2. Wanneer de in artikel 6, § 1, bedoelde ambtenaren inbreuken op deze wet of haar uitvoeringsbesluiten vaststellen, kunnen de door de minister aangestelde ambtenaren een geldsom voorstellen waarvan de vrijwillige betaling door de overtreder de strafvordering doet vervallen, overeenkomstig artikel XV.61 van het Wetboek van economisch recht.
Het bedrag van de transactie mag niet hoger zijn dan het maximumbedrag van de strafrechtelijke geldboete die wegens de vastgestelde inbreuk kan worden opgelegd, verhoogd met de opdeciemen.
De betalings- en inningswijzen van deze transactie worden door de Koning vastgesteld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-09/19, art. 148, 004; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art.8.[1 § 1. Bij de uitvoering van hun taak inzake opsporing en vaststelling van de in deze wet bedoelde inbreuken, zijn de ambtenaren bedoeld in artikel 6, met uitzondering van de ambtenaren van de Algemene administratie van de douane en accijnzen, onderworpen aan het toezicht van, naargelang het geval, de bevoegde procureur-generaal of de federale procureur, onverminderd hun ondergeschiktheid aan de meerderen in de administratie.
§ 2. De ambtenaren van de Algemene administratie van de douane en accijnzen treden, voor wat betreft de inbreuken bedoeld in artikel 10, § 2, op volgens de bepalingen van de Algemene Wet inzake douane en accijnzen.]1
----------
(1)<W 2017-04-18/03, art. 61, 002; Inwerkingtreding : 04-05-2017>
Art.9. De in artikel 6 bedoelde ambtenaren zijn gebonden door de plicht tot geheimhouding voor wat betreft de verkregen informatie bij de uitoefening van hun opdrachten inzake opsporing en vaststelling van de inbreuken bedoeld in artikel 10.
Het door dit artikel bedoelde beroepsgeheim kan niet worden ingeroepen tegen de aanvrager die inzage vraagt van zijn eigen dossier, dat geen aanleiding heeft gegeven tot het opmaken van een gerechtelijk dossier.
Art.9/1. [1 § 1. De inbreuken bedoeld in artikel 10, § 1, of de uitvoeringsbesluiten ervan, kunnen het voorwerp uitmaken van:
1° de toepassing van de transactieprocedure bedoeld in artikel 7/1, § 2;
2° een administratieve vervolging met toepassing van de procedure bedoeld in titel 1/2 van boek XV van het Wetboek van economisch recht;
3° een strafrechtelijke vervolging.
§ 2. De vervolging gebeurt overeenkomstig titel 1/1 van boek XV van het Wetboek van economisch recht, met uitzondering van artikel XV.60/1, § 2, indien de inbreuken op deze wet zijn opgespoord en vastgesteld door de ambtenaren aangesteld door de minister bevoegd voor Leefmilieu en de ambtenaren van de Algemene administratie van de douane en accijnzen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-09/19, art. 149, 004; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art.9/2. [1 Het openbaar ministerie bezorgt aan de bevoegde ambtenaren bedoeld in artikel XV.60/4 van het Wetboek van economisch recht een kennisgeving van zijn beslissing om al dan niet strafvervolging in te stellen, of al dan niet een minnelijke schikking bedoeld in artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering of een bemiddeling in strafzaken bedoeld in artikel 216ter van hetzelfde Wetboek voor te stellen.
Wanneer het openbaar ministerie ervan afziet een strafvervolging in te stellen, of een minnelijke schikking bedoeld in artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering of een bemiddeling in strafzaken bedoeld in artikel 216ter van hetzelfde Wetboek voor te stellen, of wanneer het openbaar ministerie geen beslissing heeft genomen binnen een termijn van drie maanden te rekenen van de dag van ontvangst van het proces-verbaal waarin de inbreuk werd vastgelegd, beslissen de bevoegde ambtenaren bedoeld in artikel XV.60/4 van het Wetboek van economisch recht of de procedure voor de administratieve geldboete moet worden opgestart.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-09/19, art. 150, 004; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art.9/3. [1 Indien het openbaar ministerie afziet van een strafvervolging in te stellen, een minnelijke schikking bedoeld in artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering of een bemiddeling in strafzaken bedoeld in artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering voor te stellen, bezorgt het een afschrift van de procedurestukken van het aanvullend opsporingsonderzoek aan de bevoegde ambtenaren bedoeld in artikel XV.60/4 van het Wetboek van economisch recht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-09/19, art. 151, 004; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art.10.§ 1. [1 Onverminderd de toepassing van strengere straffen waarin het Strafwetboek voorziet, worden de inbreuken of pogingen tot inbreuk op de Verordening, op deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, gestraft met hetzij een strafrechtelijke geldboete van 100 euro tot 100.000 euro en een gevangenisstraf van één jaar tot vijf jaar of met één van die straffen alleen, hetzij met een administratieve geldboete van 100 tot 100.000 euro.]1
§ 2. Wanneer het evenwel een inbreuk of poging tot inbreuk betreft op het binnenbrengen op het Belgische grondgebied vanuit een derde land van precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, wordt deze bestraft overeenkomstig de bepalingen van artikel 231, § 1, van de Algemene Wet Douane en Accijnzen.
De gevangenisstraf bedraagt evenwel een jaar tot vijf jaar en de boete 100 euro tot 100 000 euro.
De inbreuk of poging tot inbreuk wordt vervolgd volgens de procedure bepaald in de artikelen 249 tot 253 en 263 tot 284 van de Algemene Wet inzake Douane en Accijnzen.
----------
(1)<W 2024-02-09/19, art. 152, 004; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art.11. In geval van herhaling binnen een termijn van vijf jaar te rekenen van een in kracht van gewijsde gegane veroordeling wegens dezelfde inbreuk, worden de maxima van de geldboeten en de gevangenisstraffen, bedoeld in artikel 10, verdubbeld.
Art.11/1. [1 De bepalingen van titel 2, hoofdstuk 1/1, van boek XV van het Wetboek van economisch recht zijn van toepassing op de administratieve geldboetes bedoeld in deze wet.
De opdeciemen bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op strafrechtelijke geldboeten zijn eveneens van toepassing op de administratieve geldboetes bedoeld in deze wet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-09/19, art. 153, 004; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art.11/2. [1 De artikelen XV.69, XV.71, XV.72, XV.73 en XV.74 van het Wetboek van economisch recht zijn van toepassing op de strafrechtelijke inbreuken op deze wet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-09/19, art. 154, 004; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art.12. De verenigingen met rechtspersoonlijkheid zijn burgerrechtelijk aansprakelijk voor de veroordelingen tot schadevergoeding, geldboeten, kosten, verbeurdverklaringen, teruggave en geldelijke sancties van welke aard ook, die wegens inbreuk op de bepalingen van de Verordening, van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten tegen hun organen of aangestelden zijn uitgesproken.
Dit geldt eveneens voor de leden van alle verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, wanneer de inbreuk door een vennoot, zaakvoerder of aangestelde is gepleegd ter gelegenheid van een tot de werkzaamheid van de vereniging behorende verrichting. Evenwel is de burgerrechtelijk aansprakelijke vennoot persoonlijk niet verder gehouden dan tot de sommen of waarden die de verrichting hem heeft opgebracht.
De vennootschappen, verenigingen en leden kunnen rechtstreeks voor de strafrechter gedagvaard worden door het openbaar ministerie of door de burgerlijke partij.
Art. 13. In afwijking van artikel 43 van het Strafwetboek kan de rechter de bijzondere verbeurdverklaring bevelen van de goederen die het voorwerp zijn van een inbreuk op de bepalingen van de Verordening, deze wet of haar uitvoeringsbesluiten.
In afwijking van artikel 43 van voormeld Wetboek kan de rechter de bijzondere verbeurdverklaring bevelen van de roerende en onroerende goederen die gediend hebben of bestemd waren om het voorwerp van de inbreuk voort te brengen, te fabriceren, te verwerken, te verdelen of te vervoeren, alsook van de middelen die nodig zijn om de diensten te verrichten.
In afwijking van artikel 42, 1°, van voormeld Wetboek kan de rechter de in het eerste en het tweede lid bedoelde bijzondere verbeurdverklaring uitspreken, zelfs wanneer de goederen of middelen waarop zij betrekking heeft, geen eigendom zijn van de veroordeelde, zonder dat deze straf afbreuk mag doen aan de rechten van derden te goeder trouw op die goederen of middelen. Als de goederen die vatbaar zijn voor bijzondere verbeurdverklaring de eigendom zijn van een derde wordt artikel 5ter van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering toegepast.
De bijzondere verbeurdverklaring kan worden toegepast op de tegenwaarde van de in het tweede lid bedoelde goederen en middelen die zijn vervreemd tussen het tijdstip waarop het misdrijf is gepleegd en de definitieve rechterlijke beslissing.
In geval van beslag op een onroerend goed, wordt gehandeld overeenkomstig artikel 35bis van het Wetboek van strafvordering.