Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

1 JUNI 2016. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 november 1994 op de jaarrekening van de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen



Inhoudstafel:


Art. 1-7



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1991011037  1994011372  2003023014 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Artikel 34quinquies van het koninklijk besluit van 17 november 1994 op de jaarrekening van de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met de paragrafen 2 tot 9, luidende:
  " § 2. De voorziening voor verzekering "leven" wordt berekend aan de hand van een voldoende voorzichtige prospectieve actuariële methode, rekening houdend met alle toekomstige verplichtingen volgens de voor iedere lopende levensverzekeringsovereenkomst vastgestelde voorwaarden, met inbegrip van:
  1° alle gewaarborgde prestaties;
  2° de toegekende winstdelingen;
  3° alle keuzemogelijkheden waarover de verzekeringnemer of de begunstigde volgens de algemene of de bijzondere voorwaarden van de overeenkomst beschikt;
  4° de voorziene bedrijfs- en administratiekosten alsook de commissielonen.
  Er wordt eveneens rekening gehouden met de in de toekomst te ontvangen premies.
  § 3. Bij de in § 2 bedoelde berekening wordt rekening gehouden met de ongunstige ontwikkeling van de verschillende betrokken factoren die ten grondslag liggen aan die voorziening voor verzekering "leven".
  In het bijzonder vormt de verzekerings-onderneming voor de overeenkomsten waarvoor de gewaarborgde rentevoet wordt vastgesteld krachtens de toepasselijke contractuele en reglementaire bepalingen, een aanvullende voorziening zodra de gewaarborgde rentevoet 80 % van de gemiddelde rentevoet over de laatste vijf jaar van de OLO's op tien jaar met meer dan 0,1 % overschrijdt.
  Deze samen te stellen aanvullende voorziening maakt deel uit van de voorziening voor verzekering "leven". Zij is voor alle overeenkomsten gelijk aan de som van het positieve verschil tussen de inventarisreserve van de overeenkomst als bepaald door of krachtens de toezichtswetten, waarbij de technische rentevoet wordt vervangen door de rentevoet die overeenstemt met 80 % van de gemiddelde rentevoet bedoeld in het vorige lid, en de inventarisreserve van de overeenkomst als berekend op basis van haar technische grondslagen, eventueel aangepast volgens artikel 86, § 3 van het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levens-verzekeringsactiviteit.
  Deze aanvullende voorziening wordt op 31 december van elk jaar berekend.
  De jaarlijkse dotatie is gelijk aan ten minste 10 % van de in het vorige lid bedoelde samen te stellen aanvullende voorziening. Deze dotatie kan evenwel beperkt worden tot het verschil tussen de samen te stellen aanvullende voorziening en de samengestelde aanvullende voorziening.
  Indien de samen te stellen aanvullende voorziening kleiner is dan de samengestelde aanvullende voorziening, mag de verzekeringsonderneming van deze laatste aanvullende voorziening 10 % afhouden van het overschot alsook 90 % van de samengestelde aanvullende voorziening die betrekking heeft op de vereffende of definitief overgedragen overeenkomsten.
  § 4. In afwijking van de derde paragraaf, stelt de Nationale Bank van België een verzekeringsonderneming, op haar aanvraag, vrij vrijstellen van de verplichting tot dotatie aan de aanvullende voorziening die volgens de hierboven bedoelde methode wordt berekend, op voorwaarde dat haar reglementaire eigenvermogensvereisten als vastgelegd in of met toepassing van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen voldoende gedekt zijn zonder dat zij een beroep moeten doen op de overgangsmaatregelen van de artikelen 668 en 669 van de genoemde wet.
  De Nationale Bank van België legt aanvullende voorwaarden opl voor de toekenning of het behoud van deze vrijstelling wanneer de toestand van de onderneming en de marktvoorwaarden dit noodzakelijk maken.
  § 5. De vrijstelling van de verplichting tot dotatie aan de aanvullende voorziening laat de verzekeringsonderneming niet toe afhoudingen te verrichten op de aanvullende voorziening die reeds gevormd is op het ogenblik dat ze gebruik maakt van die vrijstelling.
  In afwijking van het eerste lid staat de Nationale Bank van België de onderneming, op haar aanvraag, toe de samengestelde aanvullende voorziening geheel of gedeeltelijk terug te neemen overeenkomstig dit artikel, in geval van overdracht van een portefeuille van verzekeringsovereenkomsten in het kader van een herstructurering van vennootschappen in de zin van Boek XI van het Wetboek van Vennootschappen onder de volgende voorwaarden:
  a) de terugneming van voorzieningen moet erop gericht zijn het boekhoudkundig eigen vermogen te versterken dat als gevolg van deze herstructurering gedaald zou zijn, terwijl het reglementair eigen vermogen als berekend overeenkomstig de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen onveranderd blijft overeenkomstig voorwaarde (d) hierna;
  b) het bedrag van de terug te nemen voorzieningen mag niet hoger zijn dan het bedrag van de aanvullende voorzieningen die voor de overgedragen portefeuille zijn gevormd;
  c) het bedrag van de teruggenomen voorzieningen wordt rechtstreeks overgedragen naar een onbeschikbare reserve en moet in die reserve behouden blijven gedurende minstens 10 jaar vanaf de herstructurering die tot die overdracht heeft geleid; na het verstrijken van deze termijn van 10 jaar kan de onbeschikbare reserve beschikbaar worden gesteld volgens het ritme bepaald in § 3, laatste lid van dit artikel;
  d) het reglementair eigen vermogen van de onderneming als berekend overeenkomstig de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op verzekerings- of herverzekerings-ondernemingen moet vóór en na de genoemde herstructurering toereikend zijn om alle vereisten inzake het in de genoemde wet vastgestelde eigen vermogen van de onderneming te dekken zonder dat een beroep wordt gedaan op de overgangsmaatregelen van de artikelen 668 en 669 van dezelfde wet;
  e) het terugnemen van voorzieningen mag op geen enkel moment afbreuk doen aan de rechten van de als bij artikel 15, 18° tot 20° van de voornoemde wet van 13 maart 2016 gedefinieerd verzekeringsnemers, de verzekerden of begunstigden.
  Bovendien weigert de Nationale Bank van België de in het tweede lid bedoelde toestemming te verlenen indien zij van oordeel is dat die toestemming de financiële positie, de solvabiliteit of de resultaten van de onderneming in gevaar brengt.
  Indien de onderneming de in de vorige leden bedoelde toestemming heeft verkregen, moet zij na de overdracht naar de onbeschikbare reserve, opnieuw jaarlijks een aanvullende voorziening doteren, overeenkomstig dit artikel. Bij de berekening van de jaarlijkse dotatie wordt in dit geval rekening gehouden met de bedragen die overgedragen zijn naar de onbeschikbare reserve, alsof deze bedragen nog als aanvullende voorzieningen waren geboekt.
  § 6. Indien de onderneming een of meer vrijstellingen en/of toestemmingen heeft verkregen krachtens §§ 4 en 5 van dit artikel, vermeldt zij dit in staat nr. 23 van de Bijlage bij dit besluit, en verstrekt zij daarbij de volgende gegevens:
  - de verantwoording voor de vrijstelling of de toestemming;
  - wanneer zij krachtens § 4 een vrijstelling heeft verkregen: het gecumuleerde bedrag van de dotatie aan de aanvullende voorziening waarvan de onderneming op de balansdatum is vrijgesteld;
  - wanneer zij krachtens § 5 toestemming heeft verkregen: het bedrag dat overgedragen is naar de onbeschikbare reserve, de datum van de overdracht en het bedrag dat in de onbeschikbare reserve overblijft op de balansdatum.
  § 7. Bij de in § 2 bedoelde berekening mag de verzekerings- of herverzekeringsonderneming geen rekening houden met de waarschijnlijkheid dat de voorwaarden voor de toekenning van de winstdeling vervuld zullen zijn.
  § 8. De verzekerings- of herverzekerings-ondernemingen mogen gebruikmaken van een retrospectieve actuariële methode indien zij aantonen dat de volgens deze methode berekende voorziening voor verzekering "leven" niet lager is dan die welke met behulp van de in de vorige paragrafen bedoelde methoden wordt verkregen.
  § 9. Onverminderd de bepalingen van §§ 1 tot 6 mag het bedrag van de voorziening voor verzekering "leven" niet kleiner zijn dan de som, voor alle overeenkomsten, van de inventarisreserves als bepaald door of krachtens de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, waarbij de negatieve inventarisreserves niet worden meegerekend.".

Art.2. Artikel 34sexies van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de paragrafen 3 tot 9, luidende:
  " § 3. Onverminderd de bepalingen van § 1, worden de volgende voorzieningen gevormd voor de arbeidsongevallenverzekeringen:
  1° een voorziening voor blijvende arbeids-ongeschiktheden en dodelijke ongevallen;
  2° een voorziening voor de aanvullende vergoedingen die de waarschijnlijke kosten vertegenwoordigen van de vernieuwing en het onderhoud van prothesen en orthopedische toestellen;
  3° een indexeringsvoorziening wanneer de verzekerde prestaties geïndexeerd zijn.
  § 4. De voorziening voor blijvende arbeids-ongeschiktheden en dodelijke ongevallen wordt berekend om:
  1° de betaling te waarborgen van de jaarlijkse vergoedingen, renten en kapitalen, met inbegrip van de aan het Fonds voor Arbeidsongevallen over te dragen kapitalen, alsook de betaling, na het verstrijken van de herzieningstermijn, van de vergoedingen voor een tijdelijke verergering van de medische, heelkundige, farmaceutische en verplegingskosten;
  2° de indexering te garanderen van de jaarlijkse vergoedingen en renten en de betaling van de bijslagen te waarborgen.
  Voor de berekening van de voorziening voor blijvende arbeidsongeschiktheden en dodelijke ongevallen dient rekening gehouden te worden met de volgende algemene beginselen:
  1° deze voorziening wordt berekend aan de hand van een voldoende voorzichtige prospectieve actuariële methode, rekening houdend met alle toekomstige verplichtingen volgens de voor iedere lopende overeenkomst gestelde voorwaarden;
  2° bij deze becijfering houdt de verzekerings-onderneming rekening met de ongunstige verloop van de verschillende betrokken factoren die ten grondslag liggen aan deze voorziening.
  § 5. Onverminderd §§ 3 en 4, wordt bovendien een aanvullende voorziening gevormd:
  1° wanneer de technische rentevoet die wordt gebruikt voor de berekening van de in § 3 bedoelde voorzieningen, 80 % van de gemiddelde rentevoet over de laatste vijf jaar van de OLO's op tien jaar met meer dan 0,1 % overschrijdt;
  2° wanneer de sterftetafels die worden gebruikt voor de berekening van de voorzieningen, verschillen van die welke zijn vermeld in § 7, tweede lid, 2° van deze bepaling.
  Die voorziening wordt op 31 december van elk jaar afzonderlijk berekend voor elk schadegeval waarvoor een voorziening is gevormd als bedoeld in het eerste lid.
  Deze aanvullende voorziening is gelijk aan de som, voor alle schadegevallen, van het positieve verschil tussen de voorziening berekend met een rentevoet die overeenstemt met 80 % van de in het eerste lid vermelde gemiddelde rentevoet en alle technische grondslagen behalve de rentevoet, die worden gebruikt voor de berekening van de voorzieningen voor nieuwe schadegevallen, waarbij de herwaarderingsvoet is vastgesteld op 80 % van de in het eerste lid vermelde gemiddelde rentevoet, verminderd met 0,75 %, en de voorziening die wordt berekend met de technische rentevoet die wordt gebruikt voor de berekening van de voorzieningen op het ogenblik dat het schadegeval zich voordoet en alle technische grondslagen behalve de rentevoet, die worden gebruikt voor de berekening van de voorzieningen op het ogenblik dat het schadegeval zich voordoet.
  De jaarlijkse dotatie is gelijk aan ten minste 10 % van de samen te stellen aanvullende voorziening. De dotatie mag evenwel beperkt worden tot het verschil tussen de samen te stellen aanvullende voorziening en de samengestelde aanvullende voorziening.
  Indien de samen te stellen aanvullende voorziening kleiner is dan de samengestelde aanvullende voorziening, mag de verzekeringsonderneming van deze laatste aanvullende voorziening 10 % afhouden van het overschot alsook 90 % van de samengestelde aanvullende voorziening die betrekking heeft op de vereffende of definitief overgedragen overeenkomsten.
  § 6. De bepalingen van artikel 34quinquies, § 4 tot 6 zijn van overeenkomstige toepassing op de krachtens dit artikel gevormde voorzieningen.
  § 7. De voorziening voor blijvende arbeids-ongeschiktheden en dodelijke ongevallen mag niet kleiner zijn dan die welke berekend is aan de hand van de technische grondslagen die van kracht zijn op het ogenblik dat het schadegeval zich voordoet, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal betalingen per jaar, het tijdstip van de betalingen en eventuele achterstallige betalingen in geval van overlijden.
  Voor de schadegevallen die zich hebben voorgedaan na 11 december 2001, mag deze voorziening bovendien niet kleiner zijn dan die welke berekend is op basis van van de volgende technische grondslagen:
  1° de technische rentevoet: de maximale referentierentevoet voor levensverzekerings-verrichtingen van lange duur, als bepaald door de Nationale Bank van België op het ogenblik dat het schadegeval zich voordoet;
  in afwijking van het vorige lid bedraagt de technische rentevoet maximum 4,75 % tot 31 december 2002.
  Deze afwijking geldt echter niet voor schadegevallen met betrekking tot overeenkomsten die na 17 maart 2002 zijn gesloten.
  2° de sterftetafels :
  a. ED1(M) voor mannen en ED1(F) voor vrouwen: voor de slachtoffers met een blijvende arbeidsongeschiktheid van minstens 16 % alsook voor de overlevende echtgenoten en ascendenten;
  b. ED2(M) voor mannen en ED2(F) voor vrouwen in alle andere gevallen.
  De sterftetafels ED1(M), ED1(F), ED2(M) en ED2(F) worden hierna bepaald, in het derde lid.
  3° een herwaarderingsvoet voor de geïndexeerde renten die minstens gelijk is aan de technische rentevoet bedoeld in punt 1), verminderd met 0,75 %;
  4° een toeslag van minstens 2,76 % om na het einde van de herzieningstermijn de medische, heelkundige, farmaceutische en verplegingskosten te kunnen dragen alsook de vergoedingen voor tijdelijke verergering en de bijslagen wanneer de rente betrekking heeft op een slachtoffer met een arbeidsongeschiktheid van minstens 10 %.
  De sterftetafels ED1(M), ED2(M), ED1(F) en ED2(F) worden bepaald door de volgende relatie die, bij 1.000.000 geboorten, voor het aantal overlevenden op leeftijd x wordt gebruikt:

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 17-06-2016, p. 36694)
  waarbij de constante k wordt bepaald aan de hand van de volgende formule :

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 17-06-2016, p. 36694)
  en waarin de constanten s, g en c naargelang van de tafel de hierna vermelde waarden hebben:


 s g c
ED1(M) 0,999 441 703 848 0,999 733 441 115 1,102 891 252 975
ED1(F) 0,999 669 730 966 0,999 951 440 172 1,118 472 736 561
ED2(M) 0,999 441 703 848 0,999 733 441 115 1,103 798 111 448
ED2(F) 0,999 669 730 966 0,999 951 440 172 1,119 312 877 926
§ 8. De voorziening voor de aanvullende vergoedingen die de waarschijnlijke kosten vertegenwoordigen van de vernieuwing en het onderhoud van de prothesen en de orthopedische toestellen, is gelijk aan de som van de vestigingskapitalen:
  1° van een geïndexeerde lijfrente, die met de kosten voor het vernieuwen van de prothesen en de orthopedische toestellen overeenstemt;
  2° van een geïndexeerde lijfrente, die met de kosten voor het onderhoud van de prothesen en de orthopedische toestellen overeenstemt.
  De bepalingen betreffende de voorziening voor blijvende arbeidsongeschiktheden en dodelijke ongevallen zijn van toepassing op deze voorziening, behoudens wat betreft de toeslag bedoeld in § 7, tweede lid, 4° ) en de sterftetafels, waarvoor in alle gevallen de tafels ED2(M) en ED2(F) worden toegepast.
  Deze voorziening mag worden berekend volgens een andere gelijkwaardige methode die door de Nationale Bank van België is toegestaan.
  § 9. De indexeringsvoorziening wordt jaarlijks gespijsd door een bedrag dat minstens gelijk is aan een percentage van het gemiddelde bedrag van de voorziening voor te betalen schaden, tot zij een bedrag gelijk aan minstens 12,5 % van het bedrag van de voorziening voor te betalen schaden bereikt.
  Dit percentage wordt jaarlijks berekend; het is gelijk aan het verschil tussen de referentierentevoet en de inflatievoet, verminderd met 0,75 %. Het percentage is beperkt tot 1,25 %.
  De referentierentevoet is gelijk aan het gemiddelde over de laatste vijf jaar van de gemiddelde jaarlijkse rentevoeten van de OLO's op vijf jaar. De inflatievoet is gelijk aan de verhouding tussen het gemiddelde van de twaalf maandelijkse indexcijfers van de consumptieprijzen, die in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd gedurende het lopende boekjaar, en het gemiddelde van deze indexcijfers gedurende het voorgaande boekjaar, verminderd met 1.
  Wanneer het hierboven bedoelde percentage negatief is, put de verzekeraar uit de indexeringsvoorziening een bedrag dat gelijk is aan dit percentage, vermenigvuldigd met het bedrag van de voorziening voor te betalen schaden.
  Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder "voorziening voor te betalen schaden" verstaan de voorziening voor schadegevallen met betrekking tot de prestaties waarvan de indexering ten laste van de onderneming komt.".

Art.3. In Hoofdstuk I, Afdeling III, staat nr. 23 "Bijkomende inlichtingen die de onderneming, op basis van dit besluit, moet verstrekken" van de bijlage bij hetzelfde besluit, wordt in de lijst van artikelen in het eerste streepje op de juiste plaats een verwijzing naar artikel 34quinquies, § 6 ingevoegd.

Art.4. Artikel 31 van het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 november 2004, wordt opgeheven.

Art.5. Bijlage VI van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 januari 2002 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 november 2004, wordt opgeheven.

Art.6. Dit besluit is van toepassing op de boekjaren die ingaan vanaf 1 januari 2016.

Art. 7. De minister bevoegd voor Economie en de minister bevoegd voor Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.