Details





Titel:

6 JANUARI 2014. - Wet houdende oprichting van een Federale Deontologische Commissie [en houdende de Deontologische Code voor de openbare mandatarissen]<W2018-07-15/04, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 05-08-2018> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-01-2014 en tekstbijwerking tot 09-02-2024)



Inhoudstafel:

TITEL 1. - Algemene bepaling
Art. 1
TITEL 2. - Definities
Art. 2
TITEL III. - Over de Commissie
HOOFDSTUK 1. - Oprichting
Art. 3
HOOFDSTUK 2. - Opdrachten en bevoegdheden
Art. 4-5
HOOFDSTUK 3. - Samenstelling en onverenigbaarheden
Art. 6-10
HOOFDSTUK 4. - Organisatie
Art. 11-15
HOOFDSTUK 5. - Procedure
Art. 16-21
HOOFDSTUK 6. - Overgangsbepaling
Art. 22
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2017204820 



Artikels:

TITEL 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL 2. - Definities
Art.2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
  § 1. "openbaar mandataris" :
  1° elk lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van de Senaat;
  2° elke regeringscommissaris van de federale regering;
  3° elke leidinggevende of regeringscommissaris van een ministerie of federale overheidsdienst en van de diensten die ervan afhangen, evenals de openbare instellingen van sociale zekerheid als bedoeld in artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;
  4° elke persoon die optreedt als overheidsbestuurder, als overheidsbeheerder of als regeringscommissaris van overheidsbedrijven, als bedoeld in de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, en instellingen van openbaar nut die onder de federale overheid vallen, als bedoeld in de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut of opgericht bij of krachtens een wet;
  5° elke persoon die optreedt als overheidsbestuurder, als overheidsbeheerder of als regeringscommissaris van een federale dienst met boekhoudkundige autonomie;
  6° elke persoon die optreedt als overheidsbestuurder, als overheidsbeheerder of als regeringscommissaris voor het federaal Centrum voor de analyse van de migratiestromen, de bescherming van de grondrechten van de vreemdelingen en de strijd tegen de mensenhandel;
  7° elke persoon die wordt aangewezen door de federale overheid om op te treden als lid van een van de kamers of van de raad van bestuur van het Interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme;
  8° elke persoon die optreedt als overheidsbestuurder, als overheidsbeheerder of als regeringscommissaris van publiekrechtelijke of privaatrechtelijke naamloze vennootschappen, van een publiekrechtelijke bankholding, van openbare kredietinstellingen van de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en haar dochterondernemingen of van het Centraal Bureau voor hypothecair krediet;
  9° elk lid van de regentschapsraad en van het college van censoren van de Nationale Bank van België, bedoeld in artikel 17 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, van het beheerscomité van de Rijksdienst voor sociale zekerheid, ingesteld door de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de arbeiders of van het algemeen beheerscomité van de Rijksdienst voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, ingesteld door de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994;
  10° [1 elk lid van de beleidsorganen van de leden van de federale regering;]1
  11° elke persoon die optreedt als overheidsbestuurder, als overheidsbeheerder of als regeringscommissaris die door de federale overheid of op voorstel ervan benoemd, voorgedragen of aangewezen werd;
  § 2. "overheidsbestuurder" : elke persoon die door de federale overheid of op voorstel ervan benoemd, voorgedragen of aangewezen werd, en die zetelt in de raad van bestuur of het bestuursorgaan van een instelling als bedoeld in § 1;
  § 3. "overheidsbeheerder" : elke persoon, behalve een overheidsbestuurder, die belast is met het dagelijkse bestuur, of die lid is van het orgaan dat belast is met het dagelijkse bestuur van een instelling als bedoeld in § 1.
  ----------
  (1)<W 2023-07-17/14, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 25-09-2023>

TITEL III. - Over de Commissie
HOOFDSTUK 1. - Oprichting
Art.3.Er wordt een Federale Deontologische Commissie voor de openbare mandatarissen ingesteld, hierna "de Commissie" genoemd.
  De Commissie is een vast orgaan van de Kamer van volksvertegenwoordigers.
  [1 Voor de financiering van de werking van de Commissie wordt een dotatie uitgetrokken op de algemene uitgavenbegroting van de Staat.
   De Commissie stelt jaarlijks een ontwerp van begroting op voor zijn werking. Bijgestaan door het Rekenhof, onderzoekt de Kamer van volksvertegenwoordigers de gedetailleerde begrotingsvoorstellen van de Commissie, zij keurt ze goed en zij controleert de uitvoering van zijn begroting. Zij onderzoekt ze en keurt daarenboven de gedetailleerde rekeningen goed.
   De Commissie hanteert voor haar begroting en rekeningen een schema dat vergelijkbaar is met het schema van de begroting en rekeningen van de Kamer van volksvertegenwoordigers.]1
  ----------
  (1)<W 2023-11-23/52, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

HOOFDSTUK 2. - Opdrachten en bevoegdheden
Art.4.§ 1. De Commissie heeft als taak om, op vraag van een openbaar mandataris, advies te geven over een specifieke kwestie aangaande deontologie, ethiek of belangenconflicten die hem betreft. [1 ...]1
  De Commissie kan ook, op vraag van een minister of een staatssecretaris, [1 ...]1 adviezen uitbrengen, over een specifieke kwestie aangaande deontologie, ethiek of belangenconflicten die hem betreft.
  § 2. De Commissie heeft als opdracht om algemene adviezen of aanbevelingen te formuleren, behalve in specifieke gevallen die een of meer openbare mandatarissen met name betreffen, op het vlak van deontologie, ethiek en belangenconflicten, op eigen initiatief of op basis van een verzoek ondertekend door minstens een derde van de leden van de Senaat of op basis van een verzoek ondertekend door minstens vijftig leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers.
  De Commissie heeft als taak om algemene adviezen of aanbevelingen te formuleren, behalve in specifieke gevallen die een of meer openbare mandatarissen met name of personen als bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, betreffen, op het vlak van deontologie, ethiek en belangenconflicten op verzoek van de federale regering.
  ----------
  (1)<W 2018-07-15/04, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 05-08-2018>

Art.5.§ 1. [1 ...]1 [1 De Code bevat]1 regels van deontologische aard, ethische regels of regels betreffende belangenconflicten, evenals elke richtlijn die de Commissie nuttig acht inzake deontologie, ethiek en belangenconflicten.
  Deze Code [1 wordt gevoegd bij deze wet]1 en is van toepassing op de openbare mandatarissen bedoeld in artikel 2, § 1, met uitzondering van diegenen bedoeld in 1°.
  § 2. De Kamer van volksvertegenwoordigers kan de Deontologische Code die van toepassing is op de leden van de Kamer, aanvullen of bij amendement wijzigen, hetzij op eigen initiatief, hetzij op voorstel van de Commissie, in het bijzonder in functie van de met toepassing van artikel 4 gegeven adviezen of aanbevelingen.
  § 3. De Senaat kan de Deontologische Code die van toepassing is op de leden van de Senaat aanvullen of bij amendement wijzigen, hetzij op eigen initiatief, hetzij op voorstel van de Commissie, in het bijzonder in functie van de met toepassing van artikel 4 gegeven adviezen of aanbevelingen.
  ----------
  (1)<W 2018-07-15/04, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 05-08-2018>

HOOFDSTUK 3. - Samenstelling en onverenigbaarheden
Art.6. De Commissie bestaat uit twaalf leden : zes Franstaligen en zes Nederlandstaligen.
  De hoedanigheid van een Franstalig of Nederlandstalig lid wordt bepaald, wat de leden bedoeld in artikel 8, § 1, 1° en 3°, betreft, door de taal van het diploma en, wat de leden bedoeld in artikel 8, § 1, 2°, betreft, door de parlementaire taalgroep waarvan ze deel uitmaakten.

Art.7.[1 De leden worden voor een periode van vijf jaar, die één keer kan worden vernieuwd, benoemd door de Kamer van volksvertegenwoordigers met een meerderheid van twee derden van de stemmen, waarbij twee derden van de leden aanwezig moeten zijn. De benoeming gaat in op de dag van de in het derde lid bedoelde bekendmaking.]1
  Er kan ten vroegste twee weken na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad overgegaan worden tot de benoeming van kandidaten. Deze bekendmaking vindt ten vroegste drie maanden voor de vacature plaats.
  Elke benoeming wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
  ----------
  (1)<W 2016-02-19/06, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 02-03-2016>

Art.8.§ 1. Om door de Commissie te kunnen worden benoemd, moet de kandidaat aan één van de volgende voorwaarden voldoen :
  1° in België gedurende ten minste vijf jaar de functie te hebben uitgeoefend :
  a) hetzij van raadsheer, procureur-generaal, eerste advocaat-generaal of advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie;
  b) hetzij van staatsraad of auditeur-generaal, adjunct-auditeur-generaal of eerste auditeur of eerste referendaris bij de Raad van State;
  c) hetzij van rechter of referendaris bij het Grondwettelijk Hof;
  d) hetzij van gewoon hoogleraar, buitengewoon hoogleraar, hoogleraar of geassocieerd hoogleraar in de rechten in een Belgische universiteit;
  e) hetzij van voorzitter, procureur-generaal of raadsheer bij het hof van beroep;
  f) hetzij van voorzitter van een rechtbank van eerste aanleg;
  2° ten minste gedurende vijf jaar lid van de Senaat of de Kamer van volksvertegenwoordigers zijn geweest en er op het moment van benoeming in de Commissie geen lid meer van zijn;
  3° ten minste gedurende vijf jaar, maar niet langer op het moment van benoeming in de Commissie, openbaar mandataris zijn geweest zoals bedoeld in artikel 2, 2° tot 10°.
  § 2. De Commissie telt zowel onder haar Nederlandstalige als onder haar Franstalige leden een lid dat voldoet aan de voorwaarden die in § 1, 1° zijn vastgelegd, drie leden die voldoen aan de voorwaarden bepaald in § 1, 2°, en twee leden die voldoen aan de voorwaarden bepaald in § 1, 3°.
  § 3. [1 ...]1
  § 4. Ten hoogste twee derden van de leden van de Commissie zijn van hetzelfde geslacht.
  ----------
  (1)<W 2016-02-19/06, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 02-03-2016>

Art.9. De hoedanigheid van commissielid is onverenigbaar met het uitoefenen van een openbaar mandaat als bedoeld in artikel 2. De hoedanigheid van commissielid is eveneens onverenigbaar met een mandaat als lid van een gemeenschaps- of gewestregering, lid van het college van de Franse Gemeenschapscommissie, lid van het college van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, lid van het college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, lid van een Gemeenschaps- of Gewestparlement, of met elk lokaal openbaar mandaat.

Art.10. In geval van ontslag, verhindering gedurende meer dan drie opeenvolgende vergaderingen of overlijden van een Commissielid, wordt er door de Kamer van volksvertegenwoordigers in een vervanger voorzien voor de resterende duur van het mandaat, met inachtneming van de voorwaarden van de artikelen 6 tot 9.
  Het vervangend lid, aangewezen overeenkomstig het eerste lid, kan nog worden aangesteld voor een periode van vijf jaar, die één keer kan worden vernieuwd, overeenkomstig artikel 7.

HOOFDSTUK 4. - Organisatie
Art.11. De Franstalige en Nederlandstalige Commissieleden verkiezen, elk wat hen betreft, uit hun midden een voorzitter.
  Het voorzitterschap van de Commissie wordt beurtelings door elke voorzitter gedurende een jaar uitgeoefend. De voorzitter van de andere taalgroep dan die van de voorzitter in functie oefent de functie van ondervoorzitter voor dezelfde periode van een jaar uit.

Art.12. De Commissie stelt een huishoudelijk reglement op.

Art.13.De Commissie stelt een verslag van haar activiteiten op en stelt dit jaarlijks voor aan de Kamer van volksvertegenwoordigers. De adviezen geformuleerd op vraag van een openbare mandataris [1 , een minister of een staatssecretaris]1 over een specifieke kwestie die hem betreft, worden in het activiteitenverslag anoniem weergegeven, met voorafgaande instemming van de betrokken persoon.
  ----------
  (1)<W 2018-07-15/04, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 05-08-2018>

Art.14. De Commissieleden ontvangen zitpenningen voor hun deelname aan vergaderingen van de Commissie, waarvan het bedrag wordt vastgelegd door de Koning.

Art.15. Bij de Commissie wordt een secretariaat ingesteld dat belast is met de technische en administratieve taken die de voorzitter of de Commissie eraan toevertrouwt.

HOOFDSTUK 5. - Procedure
Art.16. De Commissie neemt een schriftelijke aanvraag tot advies of aanbeveling als bedoeld in artikel 4 in behandeling die per aangetekend schrijven aan de voorzitter van de Commissie is gericht.

Art.17.§ 1. De Commissie wordt door de voorzitter bijeengeroepen, zo vaak als nodig is en met de frequentie die nodig is om de adviezen en aanbevelingen die haar worden voorgelegd of die ze uit eigen beweging aanvat op grond van artikel 4 te onderzoeken.
  [1 § 1/1.]1 De zittingen van de Commissie zijn niet openbaar.
  Op straffe van ontslag van rechtswege zijn de Commissieleden gebonden aan de vertrouwelijkheid van de werkzaamheden.
  [1 De adviezen over een specifieke kwestie aangaande deontologie, ethiek of belangenconflict op vraag van een openbare mandataris, een minister of een staatssecretaris, worden door de Commissie vertrouwelijk behandeld.
   Onverminderd het derde lid kan de Commissie de volgende gegevens bekendmaken:
   - het feit dat een aanvraag tot advies aan haar werd gericht, met een korte omschrijving van het voorwerp van de aanvraag die de anonimiteit ervan vrijwaart;
   - in voorkomend geval, haar beslissing inzake de onontvankelijkheid van een aanvraag;
   - het feit dat een advies werd uitgebracht ten gronde op een aanvraag.]1
  § 2. De Commissie komt minstens één keer per jaar samen, onder andere om aanbevelingen op te stellen en haar jaarverslag goed te keuren.
  ----------
  (1)<W 2018-07-15/04, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 05-08-2018>

Art.18. De Commissie kan slechts geldig beraadslagen als minstens de helft van de leden aanwezig is. De Commissie neemt haar besluiten bij meerderheid van stemmen, waarbij de stem van de voorzitter beslissend is bij staking van stemmen.

Art.19. De openbaar mandataris, of de minister of staatssecretaris, die overeenkomstig artikel 4, § 1, advies vraagt over een specifieke kwestie die hem betreft, kan vragen om door de Commissie te worden gehoord.
  De Commissie kan elke persoon horen die ze nuttig acht en een beroep doen op deskundigen.

Art.20.§ 1. De Commissie geeft haar advies binnen de zestig dagen na de aanhangigmaking.
  § 2. De adviezen worden per aangetekend schrijven aan de betrokken openbare mandataris, of de betrokken minister of staatssecretaris, of, in voorkomend geval, aan de Kamer van volksvertegenwoordigers of de regering bezorgd.
  § 3. De adviezen en aanbevelingen worden tien dagen na de mededeling ervan op de website van de Commissie bekendgemaakt.
  De adviezen geformuleerd op vraag van een openbare mandataris [1 , een minister of een staatssecretaris]1 over een specifieke kwestie die hem betreft worden anoniem bekendgemaakt, met voorafgaande instemming van de betrokken persoon.
  ----------
  (1)<W 2018-07-15/04, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 05-08-2018>

Art.21. Wanneer de Commissie of een van de leden ervan bij de uitoefening van hun ambt kennis krijgen van een misdaad of van een wanbedrijf, dienen ze daarvan dadelijk bericht te geven aan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen wier rechtsgebied die misdaad of dat wanbedrijf is gepleegd of de verdachte zou kunnen worden gevonden en aan deze magistraat alle inlichtingen, proces-verbalen en akten te bezorgen die ermee verband houden, overeenkomstig artikel 29 van het Wetboek van strafvordering.

HOOFDSTUK 6. - Overgangsbepaling
Art.22. Tot de datum van inwerkingtreding van de wet van 17 augustus 2013 tot aanpassing van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding met het oog op de omvorming ervan tot een federaal Centrum voor de analyse van de migratiestromen, de bescherming van de grondrechten van de vreemdelingen en de strijd tegen de mensenhandel, dient onder "openbaar mandataris" eveneens te worden verstaan elke persoon die optreedt als overheidsbestuurder, als overheidsbeheerder of als regeringscommissaris voor het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.


BIJLAGE.
Art. N.[1 Deontologische Code voor de openbare mandatarissen
   1. Toepassingsgebied
   1.1. De Deontologische Code is van toepassing op de overheidsbestuurders, de overheidsbeheerders en de openbare mandatarissen bedoeld in artikel 2 van de wet van 6 januari 2014 houdende oprichting van een Federale Deontologische Commissie - met uitzondering van de openbare mandatarissen bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, van dezelfde wet -, allen samen verder aangeduid als "openbare mandatarissen".
   1.2. De Deontologische Code bevat de grondbeginselen inzake deontologie en ethiek, alsook de gedragsregels die bij de uitoefening van een openbaar mandaat moeten worden nageleefd.
   2. Doel en status van de Deontologische Code
   2.1. Het doel van de Deontologische Code bestaat erin, op federaal niveau, de grondbeginselen en de gedragsregels van de openbare mandatarissen te specificeren.
   2.2. De Deontologische Code vormt het kader van en bevat de principes waarop de bijzondere deontologische codes gebaseerd zijn die van toepassing zijn op de openbare mandatarissen.
   3. Grondbeginselen
   3.1. De grondbeginselen zijn een weerspiegeling van de waarden die worden geacht betrekking te hebben op de grondslagen van de uitoefening van de ambten van de openbare mandatarissen.
   3.2. Deze beginselen zijn onder meer het algemeen belang, de gelijkheid en de waardigheid.
   (a) Algemeen belang
   3.3. De openbare mandatarissen staan ten dienste van alle geledingen van de Staat en handelen enkel in het algemeen belang en in het belang van de bevolking, die altijd voorrang hebben op elk privaat belang.
   3.4. De openbare mandatarissen laten zich leiden door objectieve beweegredenen.
   (b) Gelijkheid
   3.5. De openbare mandatarissen staan zonder enige vorm van discriminatie ten dienste van alle burgers. In hun houding of gedrag geven zij geenszins blijk van vooroordelen en stereotypen.
   (c) Waardigheid
   3.6. De openbare mandatarissen gedragen zich in alle omstandigheden gepast, verantwoordelijk, en respectvol ten aanzien van personen en instellingen.
   3.7. De openbare mandatarissen hebben respect voor de waardigheid van alle personen en onthouden zich van elk fysiek, moreel en verbaal geweld, en in het bijzonder van elk seksistisch gedrag alsook van elke vorm van seksuele en morele intimidatie.
   4. Gedragsregels
   (a) Integriteit
   4.1. De openbare mandatarissen handelen met respect voor het rechtmatig vertrouwen dat de burger in hen heeft.
   4.2. De integriteit van de openbare mandatarissen houdt onder meer eerlijkheid, trouw, kiesheid, rechtschapenheid, billijkheid, onpartijdigheid en onomkoopbaarheid in. Ze is van toepassing op alle aspecten van hun beroepsmatig gedrag.
   4.3. Deze kwaliteiten vormen de ethische grondslag voor de beslissingen die de openbare mandatarissen nemen, onder meer wanneer zich een belangenconflict voordoet.
   (b) Belangenconflicten
   4.4. Een belangenconflict doet zich voor als een openbaar mandataris een privaat of persoonlijk belang heeft dat van die aard is dat het de onpartijdige en objectieve uitvoering van zijn officiële functies kan beïnvloeden. De openbare mandataris dient bij zijn tussenkomsten waarbij hij een belangenconflict heeft, dit steeds vooraf mee te delen en zich nadien eventueel van verder handelen te onthouden.
   4.5. Private of persoonlijke belangen hebben onder meer betrekking op elk reëel of potentieel voordeel voor de openbare mandatarissen zelf, hun gezinsleden, familieleden of huisgenoten. Er moet bijzondere aandacht worden geschonken aan de voordelen die de echtgenoot of de partner alsook hun kinderen zouden kunnen genieten.
   (c) Giften en diverse voordelen
   4.6. De openbare mandatarissen mogen, rechtstreeks of onrechtstreeks, geen enkel financieel of materieel voordeel vragen of aanvaarden, van welke aard ook, daarbij inbegrepen elke gift die een meer dan symbolische waarde heeft.
   4.7. Als de weigering van een gift een probleem kan doen ontstaan, maakt de openbare mandataris de gift over aan een Belgische overheidsorganisatie naar keuze.
   (d) Bekwaamheid en kwaliteit van de prestaties
   4.8. De openbare mandatarissen oefenen hun functies objectief, efficiënt en snel uit.
   4.9. De openbare mandatarissen streven uitmuntendheid na; zij bouwen hun capaciteiten uit en stimuleren die van anderen. Ze zetten in op permanente vorming en innovatie. In hun dagelijks handelen geven zij hiervan het goede voorbeeld.
   (e) Aangifte van mandaten
   4.10. De openbare mandatarissen bieden volledige transparantie aangaande andere door hen uitgeoefende opdrachten, mandaten of beroepen, zelfs onbezoldigde, in de publieke of private sector.
   (f) Onafhankelijkheid en overenigbaarheden
   4.11. De openbare mandatarissen delen tijdens de hele duur van hun mandaat aan de bevoegde instanties de feiten en verplichtingen mee die op de uitoefening van hun mandaat kunnen inwerken, of er een invloed op kunnen hebben, en maken elke ongeoorloofde beïnvloeding kenbaar.
   4.12. De openbare mandatarissen moeten tijdens de hele duur van hun mandaat vooraf bekendmaken dat zij lid zijn van, betrokken zijn bij, een band hebben met of behoren tot vennootschappen, Staten of instanties ten aanzien waarvan zij een loyaliteitsplicht verschuldigd zijn, hetgeen de uitoefening van hun mandaat zou kunnen belemmeren.
   4.13. De openbare mandatarissen mogen op geen enkele manier activiteiten uitoefenen die gericht zijn tegen de rechtmatige belangen van de instelling waarbinnen zij hun mandaat uitoefenen.
   (g) Respect voor de wetten en de toepasselijke regels
   4.14. Het naleven van de wettelijke, reglementaire en deontologische verplichtingen mag nooit worden aangewend als verschoning of verzachtende omstandigheid voor gepleegde misdrijven of om het verhullen van misdrijven te verantwoorden onverminderd de toepassing van artikel 70 van het Strafwetboek.
   (h) Eerbiediging van het privéleven
   4.15. De openbare mandatarissen onthouden zich van elk gedrag dat de beslotenheid van de persoonlijke levenssfeer van personen onrechtmatig kan schenden.
   (i) Transparantie
   4.16. De openbare mandatarissen moeten zich vooraf informeren over de draagwijdte en de objectieve gevolgen van hun toekomstige beslissingen. Ze onderbouwen die beslissingen en mogen informatie alleen inhouden wanneer een hoger algemeen belang zulks vereist.
   4.17. De openbare mandatarissen moeten minstens vanaf de eindbeslissing bereid zijn rekenschap te geven en verantwoording af te leggen voor de door hen gestelde daden, en hun medewerking verlenen aan de door een wet of reglement ingestelde controles.
   4.18. De openbare mandatarissen besteden overheidsgeld op een verantwoorde wijze en beheren de overheidsgoederen als een goede huisvader.
   4.19. De openbare mandatarissen zijn rekenschap verschuldigd voor de daden en het gedrag van hun medewerkers.
   (j) Vertrouwelijkheid en discretie
   4.20. De openbare mandatarissen dienen de vertrouwelijkheid van stukken in acht te nemen indien deze vertrouwelijkheid vooraf werd vastgesteld op basis van een wet of reglement. Zij mogen deze documenten niet verspreiden en evenmin de inhoud ervan bekend maken.
   (k) Verplichtingen na afloop van het mandaat
   4.21. Na afloop van hun mandaat moeten de openbare mandatarissen de uit hun opdracht voortvloeiende verplichtingen in acht nemen, met name eerlijkheid en kiesheid inzake het aanvaarden van bepaalde ambten of voordelen.
   5. Werkkader van de Federale Deontologische Commissie
   5.1. De Commissie ziet toe op de toepassing van de Deontologische Code. Haar taken zijn vastgesteld in artikel 4 van de voornoemde wet van 6 januari 2014.
   5.2. De bevoegdheid van de Commissie is raadgevend. Ze bestaat erin adviezen te verstrekken en aanbevelingen te doen.
   5.3. De Commissie brengt haar adviezen en aanbevelingen uit op grond van de Deontologische Code, alsook van alle overig relevant recht. Ze houdt in voorkomend geval rekening met de principes vervat in andere specifieke deontologische codes.
   Als zij een advies uitbrengt of een aanbeveling richt aan de leden van de Senaat of van de Kamer van volksvertegenwoordigers, doet ze dit op grond van de deontologische Codes van de respectieve assemblees, de onderhavige Deontologische Code en alle overig relevante recht.
   5.4. De werking van de Commissie is bepaald in haar huishoudelijk reglement.
   5.5. De door de Commissie gevolgde procedurele regels zijn vastgesteld in de artikelen 16 tot 20 van de voornoemde wet van 6 januari 2014.
   5.6. De Commissie eerbiedigt de vertrouwelijkheid van de dossiers die overeenkomstig de wet van 6 januari 2014 vertrouwelijk moeten worden behandeld. Dit impliceert dat, met uitzondering van de in artikel 17, § 1/1, vierde lid, van voornoemde wet bedoelde gegevens, van deze dossiers niets publiek wordt bekendgemaakt. Dit geldt, onverminderd de toepassing van artikel 29 van het Wetboek van strafvordering, zoals bepaald bij artikel 21 van voornoemde wet van 6 januari 2014.
   In alle andere dossiers dan deze bedoeld in het eerste lid, worden de aanhangigmaking ervan evenals de eruit resulterende adviezen of aanbevelingen bekendgemaakt op de webstek van de Commissie.
   5.7. De leden van de Commissie zijn gebonden aan de vertrouwelijkheid voor alle dossiers die de Commissie behandelt.
   5.8. De Commissie brengt haar adviezen uit en formuleert haar aanbevelingen over deontologische vragen; ze treedt niet in de beoordeling van feiten. Zo doet ze ook geen uitspraak over de eventuele aanwezigheid van strafrechtelijke of tuchtrechtelijke inbreuken.
   5.9. Het jaarverslag van de Commissie moet een verslag van haar activiteiten bevatten.
   5.10. De Commissie is belast met de interpretatie van deze Code.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-07-15/04, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 05-08-2018>