17 JULI 2014. - Ministerieel besluit houdende de bepaling van de resultaatgerichte indicatoren en de concretisering van de zorgaspecten voor de regionale instituten voor maatschappelijk opbouwwerk
Art. 1-5
Artikel 1. Een regionaal instituut voor maatschappelijk opbouwwerk rapporteert jaarlijks over de volgende resultaatgerichte indicatoren met betrekking tot de uitvoering van de bepalingen van artikel 3bis en 3ter van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 betreffende de erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk:
1° een beschrijving van de thema's waarrond het instituut werkt, met per thema een vermelding van de personeelsinzet, uitgedrukt in voltijdsequivalente personeelsleden;
2° een opgave van de voltijdsequivalente personeelsleden die rechtstreeks werken met de doelgroep, opgedeeld per thema;
3° het aantal georganiseerde activiteiten per instituut, opgedeeld per thema in de volgende activiteitensoorten: individuele contacten, werkgroepbijeenkomsten, groepssamenkomsten, vormings- en infomomenten;
4° per thema: het totale aantal beleidscontacten in verhouding tot het aantal beleidscontacten waar de doelgroep rechtstreeks bij betrokken was;
5° een beschrijving van de participatie van de doelgroep per strategische actie;
6° het totale aantal beleidsdossiers voor de verschillende thema's;
7° een kernachtige beschrijving van de verschillende beleidsdossiers;
8° een beschrijving van de behaalde resultaten met betrekking tot de politieke kernopdracht per strategische actie;
9° het aantal vrijwilligers, opgedeeld per thema;
10° een weergave van de budgetten die vanuit de verschillende lokale overheden worden ingezet, opgedeeld per thema;
11° een beschrijving van de lokale partnerschappen die het instituut is aangegaan;
12° het aantal deelnemers per activiteitensoort, met name individuele contacten, werkgroepbijeenkomsten, groepssamenkomsten, vormings- en infomomenten, opgedeeld per thema;
13° een beschrijving van groepen die onvoldoende aan bod komen en de acties die het instituut specifiek daarvoor opzet;
14° het aantal oplossingsactoren of partners per thema;
15° het aantal contactmomenten met oplossingsactoren of partners per thema;
16° een beschrijving van het netwerk dat het instituut heeft uitgebouwd per strategische actie;
17° het aantal communicatieacties met een korte beschrijving van elke actie;
18° het aantal vormingsuren voor medewerkers van het instituut;
19° een opgave van de gemiddelde anciënniteit en de spreiding van de anciënniteit van de professionele medewerkers.
Art.2. De zorgaspecten, vermeld in artikel 3ter, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 betreffende de erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk, worden als volgt geconcretiseerd:
1° het aanbod sluit aan bij de behoeften van de doelgroep: het instituut toont aan op welke wijze de behoeften, met name gemeenschappelijk ervaren sociale problemen en knelpunten, van de beoogde doelgroepen worden verkend, en op welke wijze de door de beoogde doelgroepen erkende en gemeenschappelijk ervaren behoeften ook verder uitgangspunt zijn van de werking met de doelgroepen met het oog op oplossingsgericht en emancipatorisch gericht werken;
2° het aanbod is toegankelijk: het instituut houdt bij de realisatie van zijn aanbod rekening met de bereikbaarheid, beschikbaarheid, bruikbaarheid, bekendheid en begrijpbaarheid. Het toont aan dat het rekening houdt met de specificiteit van de beoogde doelgroepen en mogelijke drempels die doelgroepen ervaren met betrekking tot het aanbod;
3° de doelgroep participeert actief in de vormgeving van de strategische acties: het instituut toont aan op welke wijze het de beoogde maatschappelijk kwetsbare doelgroepen actief bereikt, betrekt en ondersteunt via actieve participatie in de verschillende opeenvolgende kernprocessen;
4° er wordt methodisch gedifferentieerd gewerkt: het instituut toont aan dat het aangepaste methodes hanteert om zijn aanbod met en voor de beoogde doelgroepen te realiseren in de juiste omstandigheden;
5° het aanbod is effectief: het instituut toont aan in welke mate de kernprocessen effectief hebben geleid tot een concrete verbetering van de situatie en positie van de beoogde doelgroepen en in welke mate de gewijzigde omstandigheden ook door de beoogde doelgroepen positief worden gewaardeerd.
Art.3. Het ministerieel besluit van 13 juli 2001 tot uitvoering van het kwaliteitsdecreet voor het maatschappelijk opbouwwerk wordt opgeheven.
Art.4. De resultaatgerichte indicatoren, vermeld in artikel 1, worden voor het eerst opgenomen in het voortgangsrapport over het jaar 2015, dat uiterlijk op 30 april 2016 wordt bezorgd aan de administratie. De eerste set van indicatoren zal worden geëvalueerd twee jaar na de invoering ervan.
Art. 5. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015, met uitzondering van artikel 3, dat in werking treedt op 1 januari 2016.