Artikels:
Hoofdstuk 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
Hoofdstuk 2. - Pensioenregeling Vlaamse Gemeenschap
Art.2.Behoudens de in dit decreet bepaalde afwijkingen is op de vastbenoemde personeelsleden en hun rechtverkrijgenden van de Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie, hierna de VRT te noemen, de pensioenregeling van toepassing zoals ze geldt voor de vastbenoemde ambtenaren van de Vlaamse Gemeenschap [1 ...]1.
[1 In dit decreet worden onder de VRT ook alle rechtsvoorgangers van die organisatie begrepen.]1
----------
(1)<DVR 2016-03-25/18, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Hoofdstuk 3. - Algemene afwijkingen
Afdeling 1. - Pensioen van ambtswege
Art.3.Elk vastbenoemd personeelslid wordt ambtshalve gepensioneerd op de eerste dag van de maand die volgt op die waarin het personeelslid zijn 65ste verjaardag bereikt.
[1 In afwijking van het eerste lid wordt de 65ste verjaardag vervangen door:
1° de 66ste verjaardag als de pensionering ingaat tussen 1 februari 2025 en 31 januari 2030;
2° de 67ste verjaardag als de pensionering ingaat vanaf 1 februari 2030.]1
De VRT brengt de Pensioendienst voor de Overheidssector schriftelijk op de hoogte van de ambtshalve pensionering, uiterlijk zes maanden vóór de ingangsdatum van het ambtshalve pensioen.
In afwijking van de ambtshalve pensionering, kan de VRT, in onderling akkoord, een vastbenoemd personeelslid na het einde van de maand waarin hij de ambtshalve pensioenleeftijd heeft bereikt, nog verder in dienst houden voor een periode van maximaal één jaar, telkens verlengbaar met maximaal één jaar.
----------
(1)<DVR 2016-10-14/04, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 2. - Lichamelijke ongeschiktheid
Art.4.De ongeschiktheid die rechten op een definitief of tijdelijk vroegtijdig pensioen openstelt, mag alleen worden vastgesteld door [1 het medisch controleorgaan, aangesteld door de raad van bestuur van de VRT]1.
----------
(1)<DVR 2016-03-25/18, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Afdeling 3. - Tijdelijke of contractuele prestaties
Art.5.[1 Alle prestaties, vóór 1 januari 1998 geleverd onder arbeidsovereenkomst in dienst van de VRT in contractuele of tijdelijke functies, ongeacht of daarin overeenkomstig het administratief personeelsstatuut van de VRT een vaste benoeming mogelijk is of niet, worden in aanmerking genomen voor de opening van het recht op pensioen en voor de berekening ervan, op voorwaarde dat de prestaties gevolgd worden door een vaste benoeming.]1
[1 In afwijking van het eerste lid worden de contractuele prestaties, verstrekt in de hoedanigheid van een personeelslid van de VRT als vermeld in artikel 27, eerste lid, dat, bij de omzetting van zijn statutaire tewerkstelling in een contractuele tewerkstelling, geen afstand heeft gedaan van de statutaire en financiële toestand die het had bij de aanvang van die contractuele tewerkstelling, in aanmerking genomen voor de opening van het recht op pensioen en voor de berekening ervan, ook al worden ze verstrekt na 31 december 1997 en worden ze niet gevolgd door een vaste benoeming.
De contractuele prestaties die in de hoedanigheid van een personeelslid van de VRT als vermeld in artikel 27, tweede of derde lid, worden verstrekt na de datum waarop de betrokkene, bij of na de omzetting van zijn statutaire tewerkstelling in een contractuele tewerkstelling, ontslag heeft verkregen als vastbenoemd personeelslid en aldus volledig afstand heeft gedaan van de statutaire en financiële toestand die hij had bij de aanvang van die contractuele tewerkstelling, komen niet in aanmerking voor de opening van het recht op pensioen, noch voor de berekening ervan, ook al worden ze gevolgd door een vaste benoeming. Die contractuele prestaties komen uitsluitend in aanmerking voor de berekening van het gegarandeerd globaal pensioeninkomen, vermeld in artikel 27, tweede lid, als ze verstrekt worden vóór de ingangsdatum van het pensioen.
Het derde lid doet, wat betreft de opening van het recht op het vervroegd pensioen, geen afbreuk aan de toepassing van artikel 46, § 1, tweede lid, 1°, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen.]1
De gedelegeerd bestuurder kan voor de ambten die door hun aard alleen uit verminderde prestaties bestaan of die forfaitair bezoldigd worden, het aantal uren van de diensten met volledige prestaties alsook de daarmee verband houdende wedden vaststellen, die voor de toepassing van dit decreet in aanmerking moeten worden genomen.
----------
(1)<DVR 2016-03-25/18, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Afdeling 4. - Tantième
Art.6.Voor de personeelsleden die vóór 1 januari 1995 [1 bij de VRT]1 in dienst zijn getreden, wordt het rustpensioen vereffend naar rata van 1/55 voor elk jaar dienst, verricht als personeelslid van de VRT. Dat geldt ook voor de militaire diensten voor de tijd van de werkelijke aanwezigheid bij het korps en de diensten, bewezen bij de civiele bescherming of besteed aan taken van openbaar nut met toepassing van de wetten betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden.
----------
(1)<DVR 2016-03-25/18, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Afdeling 5. - Verhogingscoëfficiënten
Art.7. § 1. Om te bepalen of het vereiste minimum aantal pensioenaanspraakverlenende dienstjaren, vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 1°, en derde lid, § 2 en § 3, tweede tot en met vierde lid, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, wordt bereikt, wordt de duur van de diensten, vermeld in het tweede lid van deze paragraaf, vermenigvuldigd met de coëfficiënt, vermeld in paragraaf 2 van dit artikel, die overeenstemt met het aan die diensten verbonden tantième, de ingangsdatum van het pensioen en het minimumaantal vereiste dienstjaren.
De diensten, vermeld in het eerste lid, zijn de werkelijk gepresteerde pensioenaanspraakverlenende diensten bij de VRT, de verloven met behoud van bezoldiging bij de VRT en de verloven, vermeld in hoofdstuk 4, afdeling 3, die aanneembaar zijn voor de opening van het recht op pensioen. Ook als, voor de berekening van het pensioen, het voordeliger tantième niet behouden blijft tijdens de voormelde situaties, wordt de coëfficiënt, vermeld in paragraaf 2, toegepast op die periode op basis van het tantième dat aan die periode verbonden zou zijn geweest als de betrokkene werkelijke diensten was blijven presteren in de functie die hij vóór die situatie uitoefende.
§ 2. De coëfficiënt of coëfficiënten, vermeld in paragraaf 1, worden als volgt vastgesteld :
Jaar waarin het pensioen ingaat | <td colspan="5" valign="top">Tantième 1/55
| <td colspan="5" valign="top">Minimum aantal vereiste dienstjaren
| 38 jaar | 39 jaar | 40 jaar | 41 jaar | [<font color="red">1</font> 42 jaar of meer]<font color="red">1</font> |
2013 | 1,0910 | - | 1,0908 | - | - |
2014 | 1,0910 | 1,0909 | 1,0908 | - | - |
2015 | - | 1,0909 | 1,0908 | 1,0910 | - |
2016 | - | - | 1,0908 | 1,0910 | 1,0909 |
2017 | - | - | 1,0644 | 1,0649 | 1,0654 |
2018 | - | - | 1,0390 | 1,0401 | 1,0500 |
2019 | - | - | 1,0390 | 1,0401 | 1,0500 |
2020 | - | - | 1,0390 | 1,0401 | 1,0500 |
2021 | - | - | 1,0390 | 1,0401 | 1,0500 |
Vanaf 2022 | | - | 1,0390 | 1,0401 | 1,0500 |
<td colspan="6" valign="top">(<font color="red">1</font>)<DVR <a href="/cgi_loi/article.pl?language=fr&lg_txt=f&cn_search=2016101404" target="_blank">2016-10-14/04</a>, art. 14, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 6. - Bonificaties
Art.8.[1 § 1. Bij de vereffening van de pensioenen wordt de diplomabonificatie toegekend, vermeld in hoofdstuk VI van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector, met toepassing van de volgende afwijkingen :
1° de diploma's, vermeld in artikel 33 van de voormelde wet van 9 juli 1969, brengen de toekenning van een tijdsbonificatie mee, zelfs als het bezit van die diploma's geen voorwaarde was waaraan de betrokkene moest voldoen, hetzij bij zijn aanwerving, hetzij bij een latere benoeming;
2° de gebonificeerde duur wordt, zowel voor de vaststelling van het recht op pensioen als voor de vaststelling van het bedrag ervan, gerekend, per jaar, voor een zestigste van de wedde die tot grondslag dient voor de vaststelling van het pensioen;
3° de voorbereiding van een doctoraalscriptie of een eindverhandeling die geleid heeft tot de toekenning van een wettelijk erkend diploma, brengt de toekenning met zich van een tijdsbonificatie van maximaal twee jaar die in aanmerking komt voor de toepassing van de begrenzing, vermeld in artikel 34bis van de voormelde wet van 9 juli 1969;
4° de leeftijd van negentien jaar, vermeld in artikel 35, § 2, van de voormelde wet van 9 juli 1969, wordt vervangen door achttien jaar.
§ 2. Als conform paragraaf 1 geen diplomabonificatie kan worden toegekend, wordt, uitsluitend voor de berekening van het pensioenbedrag, rekening gehouden met de duur van de studies, verricht in het dag-, avond- of weekendonderwijs met volledig leerplan, die vallen na 1 januari van het jaar waarin het personeelslid de leeftijd van twintig jaar bereikt heeft, met een maximumduur van vier jaar.
De beroepsstages die zijn voorgeschreven door de aard van de studies en er onmiddellijk op volgen, worden, voor de toepassing van deze paragraaf, met studies gelijkgesteld.
De studies, verricht in de loop van een school- of academiejaar brengen, voor de berekening van het pensioen en voor de toepassing van het vierde lid, de inaanmerkingneming mee van de periode tussen 1 september van het jaar zelf en 31 augustus van het daaropvolgende jaar.
Als de betrokkene, tijdens een gedeelte of het geheel van zijn studies, diensten heeft verstrekt die in aanmerking komen voor de berekening van zijn pensioen als personeelslid van de VRT of van een ander pensioen in een van de stelsels van de overheidssector of in een van de Belgische of buitenlandse stelsels van de sociale zekerheid of als hij, ten opzichte van een van die stelsels, de duur van zijn studies door persoonlijke stortingen heeft gevalideerd, wordt de duur van die diensten of die gevalideerde perioden die met de studies samenvallen, afgetrokken van de studies die in aanmerking komen voor bonificatie.
De gebonificeerde duur wordt gerekend, per jaar, voor een zestigste van de wedde die tot grondslag dient voor de vaststelling van het pensioen.
§ 3. Als conform paragraaf 1 een diplomabonificatie kan worden toegekend, kan die, op verzoek van de betrokkene, vervangen worden door de studiebonificatie, vermeld in paragraaf 2. Deze keuze van de betrokkene is definitief.]1
----------
(1)
Art.9.De personeelsleden die op 11 mei 1997 de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben en met pensioen gaan op het tijdstip waarop ze voor het eerst voldoen aan de voorwaarden om op rust gesteld te worden, krijgen een tijdsbonificatie toegekend die gelijk is aan het aantal maanden die er verlopen tussen het tijdstip waarop ze gepensioneerd worden [1 en het einde van de maand waarin]1 ze de leeftijd van 65 jaar bereiken, met een maximum evenwel van zestig maanden. Dezelfde berekening geldt voor de overlevingspensioenen van hun rechthebbenden.
----------
(1)<DVR 2016-03-25/18, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Afdeling 7. - Referentiewedde
Art.10.De pensioenen worden berekend op grond van de gemiddelde totale brutobezoldiging [1 ...]1 van de laatste twee jaar van de VRT-loopbaan van het personeelslid voor wie ouder was dan 50 jaar op 1 januari 2012, of van de volledige loopbaan als die minder dan twee jaar geduurd heeft. Voor wie op 1 januari 2012 jonger was dan 50 jaar wordt de referentieperiode 4 jaar.
De gemiddelde wedde die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het pensioen, bestaat uit de volgende elementen :
1° de hoofdwedde;
2° de haard- en standplaatstoelage;
3° de toelage voor de uitoefening van een hogere functie;
4° de premie `verantwoordelijke bediening';
5° de directievergoeding;
6° de buitengewone toelage en de compensatietoelage voor de personeelsleden die uiterlijk op 30 juni 1967 in dienst zijn getreden.
----------
(1)
Art.11.Voor de personeelsleden, vermeld in artikel 9, wordt de gemiddelde totale brutobezoldiging [1 ...]1 in aanmerking genomen die ze genoten zouden hebben als ze tot hun 65ste jaar in statutaire dienstactiviteit waren gebleven, verminderd met het aantal maanden die er verlopen tussen het tijdstip waarop ze met pensioen gaan [1 en het einde van de maand waarin]1 ze de leeftijd van 60 jaar bereiken. Dezelfde berekening geldt voor de overlevingspensioenen van hun rechthebbenden.
----------
(1)<DVR 2016-03-25/18, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Afdeling 8. - Begrafenisvergoeding
Art.12.§ 1. De Vlaamse Gemeenschap waarborgt de uitbetaling van een vergoeding voor de begrafeniskosten, die verschuldigd is als de overledene titularis was van een overlevings- of een rustpensioen.
[1 De in het eerste lid bedoelde vergoeding is gelijk aan het brutobedrag van het laatste maandbedrag van het pensioen dat vóór het overlijden werd uitgekeerd. In afwijking van artikel 6, § 1, tweede lid, van de wet van 30 april 1958 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 254 en 255 van 12 maart 1936 waarbij eenheid wordt gebracht in het regime van de pensioenen der weduwen en wezen van het burgerlijk rijkspersoneel en van de leden van het leger en van de rijkswacht, en tot instelling van een begrafenisvergoeding ten gunste van de rechthebbenden van gepensioneerde rijksambtenaren wordt het bedrag van die vergoeding niet beperkt tot 75% van het maximumbedrag van de begrafenisvergoeding, die verleend kan worden in geval van overlijden van een personeelslid in actieve dienst.]1
§ 2. Als de overledene titularis was van een overlevings- en een rustpensioen, wordt alleen de hoogste vergoeding uitbetaald.
Als voor de vaststelling van de vergoeding voor begrafeniskosten die krachtens dit decreet wordt toegekend, rekening werd gehouden met diensten die aanleiding geven tot de toekenning van een vergoeding voor begrafeniskosten ten laste van een van de pensioenregelingen van de openbare of private sector, dan wordt het door de Vlaamse Gemeenschap gewaarborgde bedrag verminderd met de vergoeding, toegekend door die pensioenregelingen.
----------
(1)
Afdeling 9. - Vakantiegeld
Art.13.[1 § 1. Aan de titularis van een rust- of overlevingspensioen wordt een vakantiegeld verleend, bestaande uit een vast gedeelte en een variabel gedeelte.
§ 2. Voor het jaar 2016 wordt het vast gedeelte berekend op basis van een bedrag van 1158,8075 euro vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het afgevlakte gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het jaar 2015 en waarvan de teller gelijk is aan het afgevlakte gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het jaar 2016. Het verkregen resultaat wordt berekend tot op vier decimalen.
Voor het jaar 2017 en de volgende jaren wordt het vast gedeelte berekend op basis van een bedrag verkregen door het bedrag van het vorige jaar telkens te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het afgevlakte gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het vorige jaar en waarvan de teller gelijk is aan het afgevlakte gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het bedoelde jaar. Het verkregen resultaat wordt berekend tot op vier decimalen.
Het overeenkomstig het eerste of tweede lid vastgestelde bedrag van het vast gedeelte wordt vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het jaarbedrag van het pensioen op de ingangsdatum ervan en waarvan de noemer gelijk is aan de maximumwedde, op jaarbasis, van de weddeschaal verbonden aan de laatste graad die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het pensioen op de ingangsdatum ervan.
§ 3. Het variabel gedeelte bedraagt 1,1% van het brutojaarbedrag van het pensioen dat het pensioenbedrag bepaalt voor de maand april van het jaar waarvoor het vakantiegeld verschuldigd is, zelfs indien de betaling van het pensioen voor die maand geschorst of verminderd wordt.
§ 4. De som van het vast gedeelte en het variabel gedeelte, respectievelijk berekend overeenkomstig de paragrafen 2 en 3, wordt vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het aantal maanden, begrepen in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar van de uitbetaling van het vakantiegeld, waarvoor het pensioen, geheel of gedeeltelijk, werkelijk werd uitbetaald en waarvan de noemer gelijk is aan het getal twaalf.
§ 5. Het bedrag van het vakantiegeld, vastgesteld overeenkomstig de paragrafen 2 tot 4, wordt verminderd met de bedragen van het vakantiegeld en van de aanvullende toeslag die aan de betrokkene worden toegekend met toepassing van de pensioenregeling voor de overheids- of werknemerssector en, als de gepensioneerde gehuwd is, met het bedrag van de aanvullende toeslag bij het vakantiegeld die zijn echtgenoot in de pensioenregeling van de werknemerssector eventueel geniet.
§ 6. De betaling van het vakantiegeld, vastgesteld overeenkomstig de paragrafen 2 tot 5, mag niet tot gevolg hebben dat het totaal van de in artikel 27/3 bepaalde pensioenvoordelen en dit vakantiegeld het in de artikelen 27/3 en 27/4 bepaalde maximumbedrag overschrijdt.
De eventuele vermindering wordt toegepast op het vakantiegeld.
Het vakantiegeld wordt betaald tussen 1 mei en 30 juni van het jaar waarvoor het verschuldigd is.
Indien het vakantiegeld niet kan worden uitbetaald aan de rechthebbende wegens zijn overlijden, wordt het uitbetaald aan de langstlevende echtgenoot of aan de wezen voor wie dit overlijden rechten op een overlevingspensioen doet ontstaan.
§ 7. De Vlaamse Regering kan het bedrag vermeld in paragraaf 2, eerste lid, de wijze waarop dat bedrag wordt geïndexeerd en het percentage vermeld in paragraaf 3, wijzigen.]1
----------
(1)
Hoofdstuk 4. - Bijzondere afwijkingen
Afdeling 1. - Eerste categorie afwijkingen
Art.14. De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op personeelsleden die op 12 februari 1996 een ambt bekleedden van rang 13, behalve als die rang verkregen is door bevordering in de vlakke loopbaan, tot en met 15 en/of een functie uitoefenden die overeenstemt met de rangen 13 tot en met 15, en personeelsleden die het ambt bekleedden van administrateur-generaal of directeur-generaal.
Art.15. De personeelsleden, vermeld in artikel 14, worden ambtshalve gepensioneerd op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin ze 60 jaar worden.
De VRT brengt de Pensioendienst voor de Overheidssector schriftelijk op de hoogte van de ambtshalve pensionering, uiterlijk zes maanden vóór de ingangsdatum van het ambtshalve pensioen.
Art.16.De ambtshalve op pensioen gestelde personeelsleden, vermeld in artikel 14, krijgen een tijdsbonificatie toegekend die gelijk is aan het aantal maanden die er verlopen tussen het tijdstip waarop ze gepensioneerd worden [1 en het einde van de maand waarin]1 ze de leeftijd van 65 jaar bereiken.
----------
(1)<DVR 2016-03-25/18, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.17.Voor de ambtshalve op pensioen gestelde personeelsleden, vermeld in artikel 14, wordt de gemiddelde totale brutobezoldiging [1 ...]1 in aanmerking genomen, die ze genoten zouden hebben als ze tot hun 65ste jaar in statutaire dienstactiviteit waren gebleven.
Als in de periode, vermeld in artikel 10, die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de gemiddelde totale brutobezoldiging [1 ...]1 door de ambtshalve op pensioen gestelde personeelsleden diensten werden gepresteerd onder arbeidsovereenkomst onder de voorwaarden, vermeld in artikel 27, dan wordt voor de berekening van die gemiddelde wedde, de totale brutobezoldiging [1 ...]1 in aanmerking genomen die het betrokken personeelslid genoten zou hebben als het statutair in actieve dienst was gebleven in de graad die het bekleedde of waarin het met een interimaat was aangesteld vóór de omzetting van de statutaire tewerkstelling in een contractuele tewerkstelling.
----------
(1)<DVR 2016-03-25/18, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Afdeling 2. - Tweede categorie afwijkingen
Art.18. De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de statutaire personeelsleden van de VRT die functioneel verbonden zijn met het VRT-Filharmonisch orkest en met het VRT-Koor en op wie de verplichting rust tot ondersteuning, vermeld in artikel 2, § 3, van het decreet van 13 april 1999 tot regeling van de rechtspositie van het statutair en het contractueel personeel van het VRT-Filharmonisch Orkest en het VRT-Koor.
Art.19. De personeelsleden, vermeld in artikel 18, worden ambtshalve gepensioneerd op de eerste dag van de maand die volgt op die waarin ze 60 jaar worden.
De VRT brengt de Pensioendienst voor de Overheidssector schriftelijk op de hoogte van de ambtshalve pensionering, uiterlijk zes maanden vóór de ingangsdatum van het ambtshalve pensioen.
Art.20.De ambtshalve op pensioen gestelde personeelsleden vermeld in artikel 18 krijgen een tijdsbonificatie toegekend die gelijk is aan het aantal maanden die zijn verlopen tussen het tijdstip waarop ze met pensioen gaan [1 en het einde van de maand waarin]1 ze de leeftijd van 65 jaar bereiken.
----------
(1)<DVR 2016-03-25/18, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.21.Voor de ambtshalve op pensioen gestelde personeelsleden, vermeld in artikel 18, wordt de gemiddelde totale brutobezoldiging [1 ...]1 in acht genomen die ze genoten zouden hebben als ze tot hun 65ste in statutaire dienstactiviteit waren gebleven.
----------
(1)<DVR 2016-03-25/18, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Afdeling 3. - Derde categorie afwijkingen
Art.22. De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op personeelsleden die verlof voorafgaand aan pensionering genoten overeenkomstig artikel 4, § 3, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de rustpensioenen toegekend aan de vastbenoemde personeelsleden van de Nederlandse Radio- en Televisie-uitzendingen in België, Omroep van de Vlaamse Gemeenschap, betreffende de overlevingspensioenen toegekend aan de rechtverkrijgenden van die personeelsleden, of die genoten van de bijzondere uitstroommaatregelen waartoe de Raad van Bestuur van de VRT van 28 juni 2010 heeft beslist.
Art.23. De personeelsleden, vermeld in artikel 22, die van de regeling verlof voorafgaand aan pensionering hebben genoten, worden ambtshalve op pensioen gesteld op de eerste dag van de maand die volgt op die waarin ze 60 jaar worden.
De personeelsleden, vermeld in artikel 22, die hebben genoten van de bijzondere uitstroommaatregelen waartoe de raad van bestuur van de VRT op 28 juni 2010 heeft beslist, worden op pensioen gesteld op de datum die is opgenomen in de overeenkomst die de uitstroommodaliteiten regelt, en ten vroegste op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin ze 60 jaar worden.
De VRT brengt de Pensioendienst voor de Overheidssector schriftelijk op de hoogte van de ambtshalve pensionering, uiterlijk zes maanden vóór de ingangsdatum van het ambtshalve pensioen.
Art.24.§ 1. De met toepassing van artikel 23, eerste lid, ambtshalve op pensioen gestelde personeelsleden voor wie de duur van het verlof voorafgaand aan pensionering minder dan 60 maanden bedraagt, krijgen een tijdsbonificatie toegekend die gelijk is aan 60 maanden, verminderd met het aantal maanden die er verlopen tussen het tijdstip waarop hun verlof voorafgaand aan pensionering inging en het tijdstip waarop ze gepensioneerd worden. Hetzelfde geldt voor de overlevingspensioenen van de rechthebbenden.
De toepassing van het eerste lid is beperkt tot de personeelsleden die op 11 mei 1997 ofwel de leeftijd van vijftig jaar al hebben bereikt, met dien verstande dat deze personeelsleden uiterlijk vijf jaar na 11 mei 1997 overeenkomstig de bepalingen van het personeelsstatuut in de regeling van verlof voorafgaand aan pensionering instapten, ofwel dertig jaar of meer dienstanciënniteit tellen.
§ 2. Voor de met toepassing van artikel 23, tweede lid, gepensioneerde personeelsleden wordt de afwezigheidsduur ingevolge loopbaanonderbreking of dienstvrijstelling [1 , opgenomen in het kader van de bijzondere uitstroommaatregelen waartoe de raad van bestuur van de VRT van 28 juni 2010 heeft beslist,]1 gelijkgesteld met actieve dienst, zowel voor de berekening van het recht, als voor de becijfering van het pensioen. Hetzelfde geldt voor de overlevingspensioenen van de rechthebbenden.
----------
(1)<DVR 2016-03-25/18, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.25.§ 1. Voor de ambtshalve op pensioen gestelde personeelsleden, vermeld in artikel 23, eerste lid, wordt de gemiddelde totale brutobezoldiging [1 ...]1 in aanmerking genomen die ze genoten zouden hebben als ze in statutaire dienstactiviteit waren gebleven tot hun 65ste jaar, verminderd met het aantal maanden die er verlopen tussen het tijdstip waarop hun verlof voorafgaand aan pensionering inging en het tijdstip waarop ze gepensioneerd werden. Hetzelfde geldt voor de overlevingspensioenen van hun rechthebbenden.
De toepassing van het eerste lid is beperkt tot de personeelsleden die op 11 mei 1997 ofwel de leeftijd van vijftig jaar al hadden bereikt, met dien verstande dat deze personeelsleden uiterlijk vijf jaar na 11 mei 1997 overeenkomstig de bepalingen van het personeelsstatuut in de regeling van verlof voorafgaand aan pensionering instapten, ofwel dertig jaar of meer dienstanciënniteit telden.
§ 2. Voor de op pensioen gestelde personeelsleden, vermeld in artikel 23, tweede lid, wordt met het oog op de berekening van het pensioen, voor de tijd die verloopt tussen het instappen in de uitstroommaatregel en de daadwerkelijke pensionering, de gemiddelde totale brutobezoldiging in aanmerking genomen die ze genoten zouden hebben als ze tot op hun pensioendatum in voltijdse statutaire dienstactiviteit waren gebleven. Hetzelfde geldt voor de overlevingspensioenen van hun rechthebbenden.
----------
(1)<DVR 2016-03-25/18, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Afdeling 4. - Vierde categorie afwijkingen
Onderafdeling 1. [1 - Waarborgen]1
----------
(1)
Art.26.De bepalingen van deze [1 onderafdeling]1 zijn van toepassing op de personeelsleden van het middenkader van de VRT met inbegrip van de ambtenaar-generaal, de directeurs-generaal en de houders van de functie van gedelegeerd bestuurder en de andere functies van het directiecomité, waarvan de eventuele statutaire tewerkstelling, overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, met het oog op het uitoefenen van de bovenvermelde functies wordt omgezet in een tewerkstelling onder arbeidsovereenkomst.
----------
(1)
Art.27.De personeelsleden van de VRT, met inbegrip van de personeelsleden, vermeld in artikel 12 van het decreet van 22 december 1995 houdende wijzigingen van sommige bepalingen van titel I en titel II van de decreten betreffende de radio-omroep en de televisie, gecoördineerd op 25 januari 1995, waarvan de statutaire tewerkstelling, overeenkomstig artikel 14, § 4, en 27, § 3, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, wordt omgezet in een contractuele tewerkstelling [1 en die geen afstand doen van de statutaire en financiële toestand die ze hadden bij de aanvang van hun contractuele tewerkstelling]1, behouden voor zichzelf en hun rechtverkrijgenden de waarborg op uitbetaling van een rust- en overlevingspensioen overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
[1 Aan de personeelsleden, vermeld in het eerste lid, van wie de statutaire tewerkstelling wordt omgezet in een contractuele tewerkstelling en die, gelet op artikel 14, § 4, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie of met toepassing van artikel 27, § 3, derde lid, van het voormelde decreet, te kennen hebben gegeven ontslag te willen nemen als vastbenoemd personeelslid om aldus afstand te doen van de statutaire en financiële toestand die ze hadden bij de aanvang van hun contractuele tewerkstelling en aan wie dat ontslag ook verleend is, wordt voor henzelf en voor hun rechtverkrijgenden een globaal pensioeninkomen gegarandeerd alsof ze in statutair verband waren gebleven, berekend overeenkomstig de bepalingen van dit decreet met toepassing van artikel 16, 17, 20, 21 en 28 van dit decreet.]1
[1 Als de personeelsleden van de VRT, vermeld in het eerste lid, na verloop van tijd alsnog afstand doen van de statutaire en financiële toestand die ze hadden bij de aanvang van hun contractuele tewerkstelling ingevolge volledige ontslagneming uit het statuut en het statutaire dienstverband, door schriftelijk te kennen te hebben gegeven ontslag te nemen als vastbenoemd personeelslid en na aanvaarding van dat ontslag door de VRT, vervalt vanaf de datum waarop het ontslag ingaat, de waarborg, vermeld in het eerste lid, voor henzelf en hun rechtverkrijgenden, op de uitbetaling van een rust- en overlevingspensioen overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en wordt hun pensioenrechtelijke situatie en die van hun rechtverkrijgenden, wat betreft de contractuele diensttijd gesitueerd na die datum, geregeld zoals die voor de personeelsleden, vermeld in het tweede lid, als ze zich met betrekking tot die diensttijd in een vergelijkbare situatie bevinden.]1
[1 ...]1
----------
(1)<DVR 2016-03-25/18, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.27/1. [1 De garantie, vermeld in artikel 27, tweede lid, wordt toegekend in de vorm van een supplement dat toegevoegd wordt aan het pensioen en er integraal deel van uitmaakt.
Voor de berekening van dat supplement gegarandeerd globaal pensioeninkomen wordt, op elk ogenblik, rekening gehouden met alle pensioenvoordelen, vermeld in artikel 27/3, tweede lid, waarop de betrokkene aanspraak kan maken, ongeacht de uitbetaling van die voordelen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2016-03-25/18, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.27/2. [1 Als de personeelsleden, vermeld in artikel 26, in de periode, vermeld in artikel 10, eerste lid, die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de gemiddelde totale brutobezoldiging, diensten hebben gepresteerd met een arbeidsovereenkomst onder de voorwaarden, vermeld in artikel 27, dan wordt voor de berekening van die gemiddelde wedde de totale brutobezoldiging in aanmerking genomen die het betrokken personeelslid zou hebben genoten als het statutair in actieve dienst was gebleven in de graad die het bekleedde of waarin het met een interimaat was aangesteld vóór de omzetting van de statutaire tewerkstelling in een contractuele tewerkstelling.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2016-03-25/18, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Onderafdeling 2. [1 - Beperkingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2016-03-25/18, art. 25, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.27/3. [1 Het totale pensioen van de personeelsleden mag niet meer bedragen dan 46.882,74 euro per jaar tegen spilindex 138,01. Dat bedrag volgt de evolutie van het maximumbedrag, vermeld in artikel 39, tweede lid, van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, en wordt op dezelfde wijze als dat maximumbedrag geïndexeerd.
Voor de toepassing van het maximumbedrag, vermeld in het eerste lid, worden alle pensioenen, pensioenaanvullingen, renten, toelagen, aanvullende pensioenen, aanvullende pensioenvoordelen en -prestaties toegekend krachtens een arbeidsovereenkomst, alsook alle andere als pensioen of als aanvullend pensioen geldende voordelen en vergoedingen samengeteld in zoverre ze betrekking hebben op de loopbaan bij de VRT. Het volledige bedrag van de aanvullende pensioenen en van de aanvullende voordelen en prestaties die tot doel hebben een wettelijk pensioen aan te vullen, wordt in deze berekening in aanmerking genomen, in zoverre ze niet voortvloeien uit de opbrengst van persoonlijke extralegale bijdragen aan dergelijke aanvullende pensioenen en aanvullende voordelen.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt, op elk ogenblik, rekening gehouden met daarin bedoelde pensioenvoordelen waarop de betrokkene aanspraak kan maken, ongeacht de uitbetaling ervan.
Als de voordelen, vermeld in het tweede lid, geheel of gedeeltelijk uitgekeerd of bepaald worden in de vorm van een kapitaal, wordt voor de toepassing van de daarin bedoelde begrenzing en voor de berekening van het supplement gegarandeerd globaal pensioeninkomen rekening gehouden met een fictieve rente die overeenstemt met het kapitaal. Voor de omzetting van het kapitaal in een fictieve rente worden de omzettingsfactoren toegepast die gebruikt worden voor de pensioenen in de overheidssector overeenkomstig de regels, bepaald ter uitvoering van artikel 46quater van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen.
De eventuele vermindering wordt bij voorrang toegepast op het pensioengedeelte dat rechtstreeks ten laste valt van de openbare macht, op het pensioengedeelte ten laste van de werkgever of van zijn pensioeninstelling en vervolgens op het pensioengedeelte ten laste van de pensioenregeling voor werknemers of zelfstandigen.]1
----------
(1)
Art.27/4. [1 Het maximumbedrag, vermeld in artikel 27/3, geldt ook voor de overlevingspensioenen van de rechtverkrijgenden van de personeelsleden, vermeld in deze afdeling. Het maximumbedrag geldt niet alleen voor hun overlevingspensioenen, maar ook voor cumulaties van die overlevingspensioenen met een bezoldiging, een voordeel of een andere vergoeding ten laste van de VRT of ten laste van een andere instelling of entiteit waar de pensioenen onderworpen zijn aan een maximumbedrag dat bepaald is bij wet, decreet, reglement of anderszins, ongeacht of dezelfde of een andere berekeningswijze voor de toepassing ervan geldt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2016-03-25/18, art. 27, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.28.[1 De beperkingen, vermeld in artikel 27/3 en 27/4, zijn niet van toepassing op de rust- en overlevingspensioenen die ingang vonden vóór 1 januari 2013.]1
----------
(1)<DVR 2016-03-25/18, art. 28, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Hoofdstuk 5. - Financiering
Art.29.De Vlaamse Gemeenschap waarborgt vanaf de datum van inwerkingtreding van dit decreet aan de vast benoemde personeelsleden van de VRT de uitbetaling van een rustpensioen en aan de rechtverkrijgenden van de personeelsleden, de uitbetaling van een overlevingspensioen, conform de nadere regels, bepaald in of krachtens dit decreet.
De financiering van de uitgaven die voortvloeien uit de toepassing van de bepalingen van dit decreet :
1° is ten laste van de VRT, die daarvoor de nodige maatregelen neemt, tot de Vlaamse Gemeenschap de financiering overneemt;
2° is ten laste van de Vlaamse Gemeenschap, die daarvoor de nodige maatregelen neemt, [1 en dit [2 ...]2 op een specifiek door de Vlaamse Regering te bepalen datum en uiterlijk op 31 december 2015.]1 Om de uitbetaling van de pensioenen te verzekeren zal de Vlaamse Gemeenschap de verplichtingen overnemen die vervat zijn in de dienstverleningsovereenkomst tussen enerzijds de VRT, het Pensioenfinancieringsorganisme Statutairen, en anderzijds de Pensioendienst voor de Overheidssector, PDOS;
3° met het oog op die financiering worden de activa van het Pensioenfinancieringsorganisme Statutairen VRT overgedragen aan de Vlaamse Gemeenschap op dezelfde dag als vermeld in punt 2°.
De financieringsbijdrage door de VRT bestaat vanaf 1 januari 2012 uit twee componenten :
1° de door de VRT te innen werknemersbijdrage van 7,5% op de verloningsbestanddelen van het vast benoemd personeel die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het statutair pensioen en op het gedeelte vakantiegeld openbare dienst;
2° een forfaitaire jaarlijkse werkgeversbijdrage. In 2012 is dat forfaitaire bedrag vastgelegd op 8,1 miljoen euro. Dat bedrag wordt vanaf 2013 jaarlijks geïndexeerd op basis van het prijsindexcijfer zoals bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.
----------
(1)
(2)
Art.30. Op het brutobedrag van de rust- en overlevingspensioenen die ter uitvoering van dit decreet worden uitbetaald, wordt een bijdrage van 0,5% ingehouden om de uitgaven voor de vergoeding voor begrafeniskosten te dekken.
Hoofdstuk 6. - Slotbepalingen
Art.31. Dit decreet heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2013.
Art. 32. Het decreet van 13 juli 1994 betreffende de rustpensioenen toegekend aan de vastbenoemde personeelsleden van de Nederlandse Radio- en Televisie-uitzendingen in België, Omroep van de Vlaamse Gemeenschap, en betreffende de overlevingspensioenen toegekend aan de rechtverkrijgenden van die personeelsleden, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 31 januari 1996 en bij de decreet van 29 april 1997, 13 april 1999, 27 juni 2003, 23 december 2005 en 16 maart 2012 wordt opgeheven.