Details





Titel:

3 APRIL 2014. - Ordonnantie betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake gemeentebelastingen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-05-2014 en tekstbijwerking tot 03-02-2020)



Inhoudstafel:


Art. 1-13



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1996000647 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.

Art.2. § 1. Deze ordonnantie is van toepassing voor de belastingen die gevestigd worden door de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Zij is niet van toepassing voor de opcentiemen en de aanvullende belastingen op de belastingen van de federale overheid, de Gemeenschappen en het Gewest.
  § 2. Behoudens tegenstrijdige bepalingen in deze ordonnantie, kan de bevoegde overheid de haar verleende bevoegdheid niet delegeren.

Art.3.In deze ordonnantie, wordt verstaan onder :
  1° College : het college van burgemeester en schepenen;
  2° Raad : de gemeenteraad;
  3° [1 vertegenwoordiger : de persoon die gemachtigd is door de belastingschuldige om hem te vertegenwoordigen, een advocaat evenals een rechthebbende van de belastingschuldige;]1;
  4° duurzame drager : elektronisch communicatiemiddel, fax of e-mail.
  ----------
  (1)<ORD 2015-02-12/04, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 25-02-2015>

Art.4.§ 1. [1 Er zijn kohierbelastingen en er zijn contantbelastingen die betaalbaar zijn tegen afgifte van een betalingsbewijs.]1
  § 2. De kohieren bevatten :
  1° de naam van de gemeente die de belasting heeft gevestigd;
  2° de voornaam, achternaam of bedrijfsnaam en het adres van de belastingplichtige;
  3° de datum en benaming van het reglement krachtens hetwelk de belasting is gevestigd;
  4° het belastbaar feit, de grondslag, het percentage, de berekening en het bedrag van de belasting, evenals het aanslagjaar waarop de belasting betrekking heeft;
  5° het nummer van het artikel;
  6° de datum van uitvoerbaarverklaring;
  7° [2 ...]2;
  8° [2 ...]2.
  § 3. [3 De kohieren worden door het College vastgesteld en uitvoerbaar verklaard ten laatste op 30 juni van het dienstjaar dat volgt op het aanslagjaar.]3
  De ontvanger zorgt onverwijld voor de verzending van de aanslagbiljetten, zonder kosten voor de belastingschuldige.
  Het aanslagbiljet bevat de gegevens vermeld in § 2. Het aanslagbiljet bevat ook :
  - de verzendingsdatum van het aanslagbiljet;
  - de uiterste betalingsdatum;
  - de termijn waarbinnen een bezwaarschrift kan worden ingediend, de benaming, het adres en de contactgegevens van de instantie die bevoegd is om het bezwaarschrift te ontvangen, de eventuele bijzondere formaliteiten, evenals de vermelding dat de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger die wenst gehoord te worden zulks uitdrukkelijk moet vragen in het bezwaarschrift.
  Het reglement of een samenvatting van het reglement op basis waarvan de belasting is gevestigd, wordt op het aanslagbiljet afgedrukt of wordt als bijlage toegevoegd.
  § 4. Enkel een belastingverordening inzake kohierbelastingen kan voorzien in een verplichting van aangifte vanwege de belastingschuldigen.
  § 5. De rechten vastgesteld in de kohieren worden boekhoudkundig ingeschreven bij de ontvangsten van het financieel boekjaar waarin ze uitvoerbaar werden verklaard.
  § 6. De kohierbelasting wordt betaald binnen twee maanden na de verzending van het aanslagbiljet.
  § 7. Als de contante inning niet mogelijk is, wordt de belasting een kohierbelasting [4 ...]4.
  ----------
  (1)<ORD 2015-02-12/04, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 25-02-2015>
  (2)<ORD 2015-02-12/04, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 25-02-2015>
  (3)<ORD 2015-02-12/04, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 25-02-2015>
  (4)<ORD 2015-02-12/04, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 25-02-2015>

Art.5. Het College wijst de leden van het gemeentepersoneel aan, met uitzondering van de ontvanger, die bevoegd zijn om een controle of onderzoek in te stellen en vaststellingen te verrichten in verband met de toepassing van de belastingverordening en de bepalingen vermeld in artikelen 6 en 7.
  De door hen opgestelde processen-verbaal hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.

Art.6. Om de toepassing van de belastingverordening te kunnen controleren of onderzoeken, zijn de personeelsleden, vermeld in artikel 5, gemachtigd om alle fiscaleonderzoeksbevoegdheden uit te voeren die krachtens artikel 11 toepassing vinden op het vlak van de gemeentebelastingen. Iedereen die beschikt over boeken en bescheiden die noodzakelijk zijn voor de vestiging van de belasting is verplicht om die zonder verplaatsing voor te leggen op verzoek van de personeelsleden vermeld in artikel 5.
  Iedereen is verplicht aan de personeelsleden vermeld in artikel 5 en voorzien van een aanstellingsbewijs vrije toegang te verlenen tot de al dan niet bebouwde onroerende goederen die een belastbaar element kunnen vormen of bevatten of waar een belastbare activiteit wordt uitgeoefend, teneinde de belastingplicht te kunnen bepalen of de grondslag van de belasting te kunnen vestigen of controleren. Die personeelsleden hebben evenwel alleen toegang tot de gebouwen of bewoonde lokalen tussen vijf uur `s morgens en negen uur `s avonds, en alleen na machtiging van de politierechter, tenzij uit vrije wil toegang wordt verleend.
  De personeelsleden vermeld in artikel 5 zijn eveneens gemachtigd de nodige vaststellingen te doen op het grondgebied van een andere gemeente.

Art.7. § 1. Als de belastingverordening voorziet in de verplichting van aangifte vanwege de belastingsplichtige, kan de belasting ambtshalve gevestigd worden bij gebrek aan aangifte binnen de in de verordening gestelde termijn of in geval van onjuiste, onvolledige of onnauwkeurige aangifte vanwege de belastingplichtige.
  In geval van een ambtshalve aanslag, wordt de belasting gevestigd op basis van de gegevens waarover de gemeente beschikt, tenzij de belastingverordening voorziet in een andere grondslag.
  Vóór de belasting ambtshalve wordt gevestigd, brengt het College of het personeelslid dat daartoe is aangesteld overeenkomstig artikel 5, de belastingplichtige met een aangetekende brief op de hoogte van de redenen waarom gebruik wordt gemaakt van deze procedure, de elementen waarop de belasting is gebaseerd evenals de wijze van bepaling van die elementen en het bedrag van de belasting.
  De belastingplichtige beschikt over een termijn van dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de derde werkdag die volgt op de verzending van de kennisgeving, om zijn opmerkingen schriftelijk mee te delen. De belasting mag niet worden gevestigd vóór die termijn verstreken is.
  De ambtshalve belastingen kunnen slechts geldig worden ingekohierd gedurende een periode van drie jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het aanslagjaar. Die termijn wordt met twee jaar verlengd bij overtreding van de belastingverordening met het oogmerk te bedriegen of met de bedoeling schade te berokkenen.
  Als een belasting ambtshalve is gevestigd, moet de belastingplichtige het bewijs leveren van de juistheid van de door hem aangevoerde elementen.
  § 2. De belastingverordening kan bepalen dat de ambtshalve ingekohierde belastingen worden verhoogd met het bedrag dat zij vastlegt. Het bedrag van die verhoging wordt tegelijk ingekohierd en mag het dubbele van de ambtshalve ingekohierde belasting niet overschrijden.

Art.8. De belastingverordening kan bepalen dat een administratieve geldboete van maximum 500 euro wordt opgelegd voor een overtreding van de bepalingen van deze ordonnantie of van de belastingverordening.
  Als voor een overtreding een belastingverhoging kan worden opgelegd, mag geen enkele bijkomende administratieve geldboete worden opgelegd voor een overtreding van de belastingverordening.
  Een administratieve geldboete wordt gevestigd en ingevorderd volgens dezelfde regels als die welke van toepassing zijn op de kohierbelastingen.

Art.9. § 1. De belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger kan tegen een belasting, een belastingverhoging of een administratieve geldboete, met uitzondering van de sancties wegens overlast als bedoeld in artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet, een bezwaarschrift indienen bij het College, dat handelt als administratieve overheid.
  Het bezwaar moet schriftelijk worden ingediend, ondertekend en met redenen omkleed zijn en, op straffe van verval, worden ingediend binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet of vanaf de kennisgeving van de aanslag of vanaf de datum van de contante inning.
  Bezwaarschriften kunnen via een duurzame drager worden ingediend, binnen de termijnen en onder de voorwaarden vermeld in het tweede lid, indien de belastingverordening in die mogelijkheid voorziet.
  § 2. Het College, een schepen of een daartoe speciaal door het College aangewezen gemeentelijk personeelslid, met uitzondering van de ontvanger, stuurt binnen vijftien kalenderdagen na de indiening van het bezwaarschrift een ontvangstmelding, enerzijds naar de belastingschuldige en, in voorkomend geval, zijn vertegenwoordiger en anderzijds naar de ontvanger. De ontvangstmelding kan via een duurzame drager worden gestuurd, volgens de nadere regels die bepaald zijn in de belastingverordening.
  § 3. Om de behandeling van het bezwaarschrift te verzekeren, beschikt het College en elke in § 2 bedoelde persoon over de onderzoeksbevoegdheden als bedoeld in artikel 6.
  § 4. Als de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger dat in het bezwaarschrift heeft gevraagd, zal hij worden uitgenodigd op een hoorzitting. In voorkomend geval, deelt het College, de schepen of het in § 2 bedoelde personeelslid aan de belastingschuldige en, in voorkomend geval, zijn vertegenwoordiger, de datum van de hoorzitting mee, evenals de dagen en uren waarop het dossier geraadpleegd kan worden. Die mededeling geschiedt ten minste vijftien kalenderdagen vóór de dag van de hoorzitting.
  De aanwezigheid op de hoorzitting moet door de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger aan het College of het in § 2 bedoelde personeelslid worden bevestigd, schriftelijk of via duurzame drager, en ten minste zeven kalenderdagen vóór de dag van de hoorzitting. De belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger wordt gehoord door het College, een of meer schepenen of een of meer in § 2 bedoelde personeelsleden.
  De in het tweede lid bedoelde personen ondertekenen het proces-verbaal van het verhoor.
  § 5. Het College doet, binnen een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift, uitspraak op basis van een met redenen omklede beslissing. Die termijn van zes maanden wordt met drie maanden verlengd als de betwiste aanslag ambtshalve werd gevestigd.
  Het College kan met zijn beslissing, de betwiste belasting, belastingverhoging of administratieve geldboete niet vermeerderen.
  De beslissing van het College wordt per aangetekende brief meegedeeld aan de belastingschuldige en, in voorkomend geval, zijn vertegenwoordiger en wordt tevens ter kennis gebracht van de ontvanger. Die aangetekende brief vermeldt de instantie waarbij beroep kan worden ingesteld, evenals de ter zake geldende termijn en vormen.
  De beslissing van het College is onherroepelijk wanneer het beroep niet tijdig bij de bevoegde instantie is ingesteld.
  § 6. De bepalingen van dit artikel zijn eveneens van toepassing op elke derde aan wie een administratieve geldboete wordt opgelegd.

Art.10. Tegen de beslissing van het College of bij gebrek aan beslissing binnen de in artikel 9, § 5, bedoelde termijnen, kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg. Artikelen 1385decies en 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.
  Het vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg is vatbaar voor verzet of beroep.
  Tegen het arrest van het Hof van Beroep kan cassatieberoep worden ingesteld.
  De vormen, de termijnen en de procedure voor die beroepen worden geregeld zoals inzake rijksinkomstenbelastingen en gelden voor alle betrokken partijen.

Art.11.[1 § 1. Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van deze ordonnantie, zijn de artikelen van titel VII, hoofdstukken 1, 3, 4, 6 tot en met 9bis van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992 en de artikelen 126 tot en met 175 van het uitvoeringsbesluit van dat Wetboek van toepassing op de gemeentebelastingen, voor zover ze niet specifiek de belastingen op de inkomsten betreffen.
   § 2. Naast de in § 1 bedoelde bepalingen, zijn de volgende artikelen van de wet van 13 april 2019 tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen van toepassing op de gemeentebelastingen die vanaf 1 januari 2020 worden ingekohierd :
   Titel 1 : artikel 1, eerste lid, 2°, tweede en derde lid; artikel 2, § 1, 1° tot 7° ; de artikelen 3 tot 7; artikel 10, § 1, § 3 en § 4; artikel 11; Titel 2 : de artikelen 13 tot 18; Titel 3 : de artikelen 19 tot 22; artikel 23, § 1; de artikelen 24 en 25; de artikelen 27 tot 70, met uitzondering van de artikelen 43 tot 48; artikel 72; Titel 4 : de artikelen 74 tot 83; Titel 5 : de artikelen 85 tot 89 en de artikelen 92 tot 96. § 3. De invorderingsprocedures die vóór 1 januari 2020 zijn ingespannen op basis van de in § 1 bedoelde bepalingen blijven geldig en mogen worden voortgezet op basis van de in § 2 bedoelde bepalingen.
   § 4. De in § 2 bedoelde bepalingen worden als een integraal onderdeel beschouwd van de belastingreglementen die er niet op van toepassing zouden zijn, ongeacht of die belastingreglementen betrekking hebben op aanslagjaren van vóór of na 2020.]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-12-17/20, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.12.De wet van 24 december 1996 betreffende de vestiging en de invordering van de provincie- en gemeentebelastingen, gewijzigd bij de wet van 15 maart 1999, wordt opgeheven.
  [1 Voornoemde wet blijft evenwel van toepassing op de gemeentebelastingen die contant worden geïnd vóór 17 mei 2014 of die vóór 17 mei 2014 worden ingekohierd en uitvoerbaar verklaard.]1.

(NOTA : bij arrest nr 16/2016 van 03-02-2016 (B.St. 25-03-2016, p. 21156), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel vernietigd), zoals zij van kracht waren voor de wijziging ervan bij de artikel 9 van de ordonnantie van 12 februari 2015 " tot wijziging van de ordonnantie van 3 april 2004 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake gemeentebelastingen")
  ----------
  (1)<ORD 2015-02-12/04, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 25-02-2015>

Art. 13.[1 Deze ordonnantie is van toepassing op de gemeentebelastingen die contant worden geïnd vanaf 17 mei 2014 of die vanaf 17 mei 2014 worden ingekohierd en uitvoerbaar worden verklaard.]1

(NOTA : bij arrest nr 16/2016 van 03-02-2016 (B.St. 25-03-2016, p. 21156), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel vernietigd, zoals zij van kracht waren voor de wijziging ervan bij de artikel 10 van de ordonnantie van 12 februari 2015 " tot wijziging van de ordonnantie van 3 april 2004 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake gemeentebelastingen"))
  ----------
  (1)<ORD 2015-02-12/04, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 25-02-2015>