Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

9 JULI 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994



Inhoudstafel:


Art. 1-4



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Artikel 218 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, opgeheven bij het koninklijk besluit van 13 maart 2001, wordt hersteld als volgt :
  "Art. 218. De werkneemster die, overeenkomstig artikel 114, tweede lid van de gecoördineerde wet, de nabevallingsrust verlengt met de periode waarin zij één of meerdere van haar activiteiten heeft voortgezet tijdens de periode van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 219ter, § 2, vanaf de zesde week of de achtste week in geval van de geboorte van een meerling, tot en met de tweede week voorafgaand aan de bevalling, kan slechts aanspraak maken op een moederschapsuitkering tijdens de voormelde verlenging van de nabevallingsrust waarin ze één of meerdere van haar andere activiteiten heeft hervat, in functie van de bovenvermelde activiteit of activiteiten die recht geven op de verlenging van de nabevallingsrust.
  Het eerste lid is eveneens van toepassing op de berekening van de moederschapsuitkering tijdens de nabevallingsrust die wordt verlengd met de periode waarin de werkneemster één of meerdere van haar activiteiten heeft hervat tijdens haar arbeidsongeschiktheid onder de voorwaarden bepaald in artikel 100, § 2 van de gecoördineerde wet vanaf de zesde week of de achtste week in geval van de geboorte van een meerling, tot en met de tweede week voorafgaand aan de bevalling."

Art.2. Artikel 220 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2004, wordt aangevuld met de bepaling onder 12°, luidende :
  "12° De perioden waarin de werkneemster één of meerdere activiteiten tijdens een periode van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114bis van de gecoördineerde wet heeft uitgeoefend of één of meerdere activiteiten tijdens haar arbeidsongeschiktheid onder de voorwaarden bedoeld in artikel 100, § 2 van de gecoördineerde wet heeft hervat."

Art.3. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 16 juni 2014.

Art. 4. De minister bevoegd voor Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.