Details





Titel:

15 MEI 2014. - Wet betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 12-06-2014 en tekstbijwerking tot 25-01-2023)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Definities
Art. 2
HOOFDSTUK 3. - De instantie verantwoordelijk voor de handhaving van de verordening
Art. 3
HOOFDSTUK 4. - Toezicht en controle
Art. 4-5
HOOFDSTUK 5. - Klachten
Art. 6-8
HOOFDSTUK 6. - Administratieve boetes
Afdeling 1. - Gedragingen die een inbreuk uitmaken
Art. 9
Afdeling 2. - Bedrag van de administratieve boetes
Art. 10
Afdeling 3. - Procedureregels
Art. 11-17
Afdeling 4. - Oplegging van een administratieve boete
Art. 18-20
HOOFDSTUK 7. - Opheffingsbepalingen
Art. 21
HOOFDSTUK 8. - Overgangsbepaling
Art. 22



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2009021138  2011014027  2011014306  2013014077 



Uitvoeringsbesluit(en):

2018012831  2023042842  2023044185 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2. - Definities
Art.2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
  1° [1 "verordening" : Verordening (EU) 2021/782 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 betreffende de rechten en verplichtingen van treinreizigers (herschikking);]1
  2° "instantie" : de instantie aangewezen overeenkomstig artikel 3;
  3° "klacht" : iedere aangifte van een vermeende schending van de verordening;
  4° "bestuur" : het bestuur belast met het spoorwegvervoer.
  ----------
  (1)<W 2022-11-10/28, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 07-06-2023>

HOOFDSTUK 3. - De instantie verantwoordelijk voor de handhaving van de verordening
Art.3. De Koning wijst de instantie aan verantwoordelijk voor de toepassing van de verordening.

HOOFDSTUK 4. - Toezicht en controle
Art.4. § 1. De Koning wijst de personeelsleden van het bestuur aan die belast zijn met de opsporing en de vaststelling van inbreuken op de verordening die tot administratieve boetes kunnen leiden.
  De Koning bepaalt het model van de legitimatiekaarten van de personeelsleden bedoeld bedoeld in het artikel 3.
  § 2. Om alle noodzakelijke informatie te verzamelen voor de opsporing en de vaststelling van inbreuken zijn de personeelsleden die hiertoe aangewezen zijn door de Koning gemachtigd om alle vaststellingen te doen, informatie te verzamelen, verklaringen af te nemen en zich documenten, stukken, boeken en voorwerpen te doen vertonen die noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun opdracht.
  § 3. De in § 1 bedoelde personeelsleden zijn gebonden door de plicht tot geheimhouding wat betreft de verkregen informatie bij de uitoefening van hun controleopdrachten.

Art.5. § 1. De aangewezen personeelsleden stellen de inbreuken vast door rapporten die bewijskracht hebben tot bewijs van het tegendeel, naar aanleiding van een klacht, een spontane controle of op basis van stukken uit het administratieve dossier.
  Het rapport wordt gedagtekend en ondertekend door de opsteller.
  Het vermeldt minstens :
  1° de naam van de vermoedelijke overtreder;
  2° in voorkomend geval, de inbreuk en de juridische grondslag;
  3° in voorkomend geval, de plaats, de datum en het uur van de vaststelling van de inbreuk.

HOOFDSTUK 5. - Klachten
Art.6.§ 1. Elke reiziger kan kosteloos een klacht indienen bij de instantie. De klacht wordt per brief, per fax of met elektronisch formulier van de instantie of mondeling en persoonlijk ingediend.
  [1 De klacht wordt ingediend binnen drie maanden hetzij te rekenen vanaf de ontvangst van informatie van de spoorwegonderneming of de stationsbeheerder over de afwijzing van de klacht ingediend overeenkomstig artikel 28 van de verordening, hetzij te rekenen vanaf de afloop van de termijn van drie maanden na de indiening van de klacht bij de spoorwegonderneming of de stationsbeheerder bij gebrek aan antwoord binnen deze termijn.]1
  De klacht bevat de volgende elementen :
  1° de identiteit en het adres van de klager;
  2° een uiteenzetting van de feiten;
  3° alle stukken die de klager noodzakelijk acht.
  § 2. Indien de instantie een klacht als ontvankelijk beschouwt, geeft zij de klager daarvan schriftelijk kennis binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de klacht en brengt zij [1 de spoorwegonderneming of de stationsbeheerder die het voorwerp uitmaakt]1 van de klacht daarvan gelijktijdig op de hoogte.
  § 3. De instantie weigert de behandeling van een klacht en verklaart de klacht onontvankelijk :
  1° wanneer deze kennelijk ongegrond is;
  2° wanneer de inhoud betrekking heeft op feiten die zich voordeden vóór [1 7 juni 2023, datum vanaf wanneer de verordening van toepassing is]1;
  3° wanneer de inhoud van de klacht betrekking heeft op een artikel van de verordening waarvoor de Belgische Staat een vrijstelling heeft gegeven, overeenkomstig de procedure van artikel 2 van de verordening, en dit gedurende de geldigheidstermijn van deze vrijstelling;
  4° wanneer deze identiek is als een eerder door de instantie behandelde klacht en geen nieuwe gegevens bevat in vergelijking met deze eerdere klacht;
  5° wanneer de feiten zijn verjaard overeenkomstig de termijn bedoeld in artikel 14.
  § 4. Indien de instantie een klacht niet behandelt of de behandeling ervan niet voortzet, geeft zij de klager daarvan schriftelijk kennis, met vermelding van de redenen, binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de klacht.
  § 5. Een klacht met betrekking tot een treinreis of -dienst die niet op Belgisch grondgebied heeft plaats gevonden, wordt door de instantie schriftelijk verstuurd naar het organisme dat aangeduid is door de lidstaat op wiens grondgebied de treinreis of -dienst zich heeft voorgedaan.
  De klager wordt hiervan schriftelijk in kennis gesteld binnen een termijn van dertig dagen na verzending naar het organisme bedoeld in het vorige lid.
  ----------
  (1)<W 2022-11-10/28, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 07-06-2023>

Art.7.Wanneer de klacht ontvankelijk is, wijst de instantie onmiddellijk één van de in artikel 4 bedoelde personeelsleden aan om alle informatie te verzamelen die nodig is voor de opsporing en de vaststelling van deze inbreuk.
  Het personeelslid stelt een rapport op overeenkomstig artikel 5.
  [1 De behandelingstermijn van de klacht begint te lopen vanaf de ontvangst van de klacht en loopt af na drie maanden. Indien het om een complexe zaak gaat, begint de behandelingstermijn te lopen vanaf de ontvangst van de klacht en loopt deze af na zes maanden. In dat geval stelt het aangewezen personeelslid de reiziger in kennis van de redenen voor de verlenging en de vermoedelijke duur van de procedure.]1
  Het rapport en het administratieve dossier worden onmiddellijk verzonden aan de instantie.
  Indien de instantie besluit tot een schending van de verordening, wordt de in de artikelen 11 en volgende bedoelde procedure toegepast.
  Na afloop van het onderzoek van de klacht, informeert de instantie de klager van het gevolg dat er aan wordt gegeven.
  [1 Zij informeert eveneens de betrokken spoorwegonderneming of de betrokken stationsbeheerder in het geval zij niet besluit tot een schending van de verordening.]1
  ----------
  (1)<W 2022-11-10/28, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 07-06-2023>

Art.8.[1 De spoorwegonderneming, de stationsbeheerder, de infrastructuurbeheerder, verkopers van vervoerbewijzen en touroperators beantwoorden de informatieaanvragen van de instantie binnen dertig dagen.]1
  ----------
  (1)<W 2022-11-10/28, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 07-06-2023>

HOOFDSTUK 6. - Administratieve boetes
Afdeling 1. - Gedragingen die een inbreuk uitmaken
Art.9.[1 De volgende gedragingen maken een inbreuk uit :
   1° de niet-naleving door een spoorwegonderneming, een verkoper van vervoerbewijzen of een touroperator van de verplichting om niet-discriminerende contractuele voorwaarden en tarieven aan te bieden overeenkomstig artikel 5 van de verordening;
   2° de weigering van een spoorwegonderneming om een reiziger toe te laten zijn fiets in de trein mee te nemen onder de voorwaarden vastgesteld door artikel 6, leden 1 en 2, van de verordening;
   3° het verzuim van een spoorwegonderneming om haar voorwaarden voor het vervoer van fietsen, met inbegrip van bijgewerkte informatie over de beschikbare capaciteit, op haar officiële website bekend te maken overeenkomstig artikel 6, lid 3, van de verordening;
   4° het verzuim van een spoorwegonderneming om bij het starten van aanbestedingsprocedures voor nieuw rollend materieel ervoor te zorgen dat de treinsamenstellingen waarin dit rollend materieel wordt gebruikt over acht plaatsen voor fietsen beschikken of om bij het uitvoeren van ingrijpende verbeteringen van bestaand rollend materieel waarvoor overeenkomstig artikel 21, lid 12, van de Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie een nieuwe vergunning voor het in de handel brengen van een voertuig vereist is, ervoor te zorgen dat de treinsamenstellingen waarin dit rollend materieel wordt gebruikt over ten minste vier plaatsen voor fietsen beschikken en dit overeenkomstig artikel 6, lid 4, van de verordening;
   5° de beperking of de vrijstelling van de verplichtingen ten aanzien van de reizigers die voortvloeien uit de verordening door de spoorwegondernemingen overeenkomstig artikel 7 van de verordening;
   6° het ontbreken van voorafgaande informatie over de uitvoering van beslissingen tot onderbreking van de dienst overeenkomstig artikel 8 van de verordening;
   7° het niet verstrekken van informatie over de reizen vóór en tijdens de reis overeenkomstig artikel 9 van de verordening;
   8° het gebrek aan toegang tot verkeers- en reisinformatie overeenkomstig artikel 10 van de verordening;
   9° de niet-naleving van de verplichtingen inzake de beschikbaarheid van vervoerbewijzen en reserveringen overeenkomstig artikel 11 van de verordening;
   10° de niet-naleving van de verplichtingen inzake doorgaande tickets overeenkomstig artikel 12 van de verordening;
   11° de niet-naleving van de verplichtingen inzake aansprakelijkheid in geval van overlijden en letsels van de reizigers overeenkomstig artikel 13 van de verordening;
   12° de niet-naleving van de verplichtingen inzake aansprakelijkheid voor handbagage, dieren, bagage en voertuigen overeenkomstig artikel 13 van de verordening;
   13° de niet-naleving van de verplichting inzake verzekering en aansprakelijkheidsdekking overeenkomstig artikel 14 van de verordening;
   14° de niet-naleving van de verplichting tot het betalen van voorschotten aan de schadevergoedingsgerechtigde natuurlijke persoon in geval van dood of letsel van een reiziger, overeenkomstig artikel 15 van de verordening;
   15° de niet-naleving van de verplichting om bijstand te verlenen aan een reiziger die schadevergoeding vordert van derden in geval van lichamelijke schade, overeenkomstig artikel 16 van de verordening;
   16° de niet-naleving van de verplichtingen met betrekking tot de aansprakelijkheid voor vertragingen, gemiste aansluitingen en annuleringen, bepaald in titel IV, hoofdstuk II, van bijlage I bij de verordening, overeenkomstig artikel 17 van de verordening;
   17° de niet-naleving van de verplichting om de terugbetaling of vervoer via een alternatieve route voor te stellen in geval van vertraging van zestig minuten of meer, overeenkomstig en onder de voorwaarden bepaald in artikel 18 van de verordening;
   18° de niet-naleving van de verplichting om de reizigers te vergoeden wanneer de vertraging geen aanleiding heeft gegeven tot de terugbetaling van het vervoerbewijs overeenkomstig artikel 19 van de verordening;
   19° de niet-naleving van de verplichting om de reizigers te informeren over de situatie in geval van vertraging of annulering van de dienst, en om hen bij te staan in geval van annulering van de dienst of vertraging van zestig minuten of meer, overeenkomstig artikel 20 van de verordening;
   20° de niet-naleving van de verplichting om te voorzien in niet-discriminerende toegangsregels voor het vervoer van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit, overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de verordening;
   21° de niet-naleving van het verbod op discriminerende behandeling van personen met een handicap en van personen met beperkte mobiliteit bij de reserveringen of de aankoop van vervoerbewijzen, overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de verordening;
   22° de niet-naleving van de verplichting om aan de met een handicap en personen met beperkte mobiliteit informatie in toegankelijke vorm te verstrekken over de toegankelijkheid van het station en de bijbehorende faciliteiten en over de spoordiensten alsook over de voorwaarden voor toegang tot het rollend materieel, en om op verzoek binnen vijf werkdagen schriftelijk de redenen mee te delen waarom gebruik wordt gemaakt van de afwijking waarin artikel 21, lid 2, van de verordening voorziet, overeenkomstig artikel 22, leden 1 en 2, van de verordening;
   23° de niet-naleving van de verplichting om in onbemande stations aan met een handicap en personen met beperkte mobiliteit informatie te verstrekken in toegankelijke vorm, overeenkomstig artikel 22, lid 3, van de verordening;
   24° de niet-naleving van de verplichting om bijstand te verlenen aan met een handicap en personen met beperkte mobiliteit in stations en aan boord van treinen, overeenkomstig artikel 23 van de verordening;
   25° de niet-naleving van de verplichtingen betreffende de voorwaarden waarin bijstand aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit wordt verleend, overeenkomstig artikel 24 van de verordening;
   26° de niet-naleving van de verplichting om het verlies of de beschadiging van mobiliteitshulpmiddelen zoals rolstoelen of hulpmiddelen of het verlies van of letsels aan geleidehonden gebruikt door met een handicap en personen met beperkte mobiliteit te vergoeden overeenkomstig artikel 25 van de verordening;
   27° de niet-naleving van de verplichting tot het opleiden van het personeel rond handicaps overeenkomstig overeenkomstig artikel 26 van de verordening;
   28° de niet-naleving van de verplichting tot het nemen van de gepaste maatregelen om de persoonlijke veiligheid van reizigers te verzekeren overeenkomstig artikel 27 van de verordening;
   29° de niet-naleving van de verplichting voor de spoorwegondernemingen en de stationsbeheerders om een klachtenbehandelingsmechanisme op te zetten, de reizigers op de hoogte te brengen van hun contactgegevens en werktalen, de ontvangen klachten binnen bepaalde termijnen te behandelen, de gegevens voor de beoordeling van de klacht gedurende de procedure te bewaren, de details van de procedure toegankelijk te maken voor alle personen alsmede voor met een handicap en personen met beperkte mobiliteit, overeenkomstig artikel 28, leden 1 tot 3, van de verordening;
   30° de niet-naleving van de verplichting voor spoorwegondernemingen om in het in artikel 29, § 2, van de verordening bedoelde verslag het aantal en de aard van de ontvangen klachten, de behandelde klachten, de antwoordtermijn en de eventuele maatregelen ter verbetering van de situatie bekend te maken overeenkomstig artikel 28, lid 4, van de verordening;
   31° de niet-naleving van de verplichting voor spoorwegondernemingen om overeenkomstig artikel 29, lid 1, van de verordening dienstkwaliteitsnormen vast te stellen en een kwaliteitsbeheerssysteem in te voeren;
   32° de niet-naleving van de verplichting voor spoorwegondernemingen om hun activiteiten te evalueren op basis van de door hen gedefinieerde dienstkwaliteitsnormen en om een verslag over de kwaliteit van de dienstverlening op hun website te publiceren overeenkomstig artikel 29, lid 2, van de verordening;
   33° de niet-naleving van de verplichting voor de stationsbeheerders om kwaliteitsnormen voor hun dienstverlening vast te stellen, hun activiteiten te controleren in overeenstemming met deze kwaliteitsnormen en de nationale overheidsinstanties toegang te verlenen tot informatie over hun activiteiten, overeenkomstig artikel 29, lid 3, van de verordening;
   34° de niet-naleving van de verplichting om reizigers te informeren over de rechten die de verordening hen verleent, overeenkomstig artikel 30 van de verordening;
   35° het feit dat de spoorwegonderneming, de stationsbeheerder, de infrastructuurbeheerder, de verkoper van vervoerbewijzen of de touroperator geen gevolg geeft aan het verzoek om informatie dat door de instantie wordt geformuleerd overeenkomstig artikel 8.]1
  ----------
  (1)<W 2022-11-10/28, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 07-06-2023>

Afdeling 2. - Bedrag van de administratieve boetes
Art.10.[1 De inbreuken op de verordening zijn onderverdeeld in drie graden :
   1° de inbreuken van de eerste graad zijn van individuele aard en veroorzaken een ongemak of een gemiddeld nadeel aan de reiziger.
   Zij worden bestraft met boetes van 750 tot 1 500 euro.
   Maken inbreuken van de eerste graad uit, de inbreuken omschreven in artikel 9, 2°, 7°, 9°, 10°, 15° tot 19°, 21° tot 27° en 35° ;
   2° de inbreuken van de tweede graad zijn van structurele aard en veroorzaken een ongemak of zijn van individuele aard en veroorzaken een ernstig nadeel.
   Zij worden bestraft met boetes begrepen van 2 000 tot 4 000 euro.
   Maken inbreuken van de tweede graad uit, de inbreuken omschreven in artikel 9, 3°, 4°, 6°, 8°, 11°, 12°, 14° en 20° ;
   3° de inbreuken van de derde graad zijn structureel en veroorzaken een gemiddeld tot ernstig nadeel.
   Zij worden bestraft met boetes van 6 000 tot 12 000 euro.
   Maken inbreuken uit van de derde graad, de inbreuken omschreven in artikel 9, 1°, 5°, 13°, en 28° tot 34°.]1
  ----------
  (1)<W 2022-11-10/28, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 07-06-2023>

Afdeling 3. - Procedureregels
Art.11. § 1. Indien de in artikel 3 bedoelde instantie, op grond van het in artikel 5 bedoelde rapport en van haar onderzoek van het administratieve dossier, van oordeel is dat een van de in artikel 9 bedoelde inbreuken werd begaan, stelt zij de belanghebbende per aangetekende zending met ontvangstbewijs in kennis van haar intentie om hem een administratieve boete op te leggen binnen een termijn van tien dagen na de ontvangst van het rapport bedoeld in artikel 5.
  § 2. De brief wordt vergezeld van een afschrift van het in artikel 5 bedoelde rapport en vermeldt:
  1° de feiten waarvoor de procedure van administratieve boete opgestart is;
  2° de dagen en uren waarop hij het recht heeft om zijn dossier in te kijken;
  3° dat de belanghebbende het recht heeft om zich te laten bijstaan door een raadsman;
  4° dat de belanghebbende beschikt over een termijn van dertig dagen, die begint te lopen vanaf de derde werkdag volgend op de ontvangst van de aangetekende zending, om hem een aangetekende zending te sturen, met zijn verweermiddelen en, in voorkomend geval, het verzoek om te worden gehoord.
  § 3. Indien, in overeenstemming met § 2, 4°, de belanghebbende verzoekt om gehoord te worden, beschikt de instantie over vijftien dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van dit verzoek, om bij aangetekende zending de datum van de hoorzitting aan de belanghebbende te betekenen. Deze datum ligt binnen de dertig dagen na de ontvangst van deze aangetekende zending.
  Deze termijnen zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid van het geheel van de procedure van administratieve boete.
  § 4. Bij gebrek aan antwoord van de belanghebbende binnen de in § 2, 4° vermelde termijn van dertig dagen, vervolgt de instantie de behandeling van het dossier.
  § 5. Wanneer de belanghebbende wordt verhoord, wordt een verslag van dit verhoor opgesteld en toegevoegd aan het administratieve dossier.

Art.12. De in artikel 3 bedoelde instantie kan aan iedere betrokken persoon, via een met redenen omkleed verzoek, elk gegeven opvragen dat zijn dossier kan staven en dat hem kan toelaten om haar beslissing te nemen met volledige kennis van zaken.

Art.13. Niet eerder dan na afloop van de termijn van dertig dagen bedoeld in artikel 11, § 2, 4°, en, in ieder geval, maximaal dertig dagen na de hoorzitting van de belanghebbende indien hij hierom heeft verzocht en hij zich heeft aangeboden bij de oproeping van de instantie verricht overeenkomstig artikel 11, § 3, neemt de instantie een beslissing betreffende de feiten die het voorwerp uitmaken van de procedure. Zij geeft kennis van deze beslissing aan de belanghebbende bij aangetekende zending.
  De beslissing die een administratieve boete oplegt, bevat, op straffe van nietigheid, het bedrag ervan, alsook de rechtsmiddelen die tegen de beslissing kunnen worden aangewend.

Art.14. De verjaringstermijn voor het opleggen van een administratieve boete wordt vastgesteld op drie jaar vanaf de datum waarop de feiten zijn gepleegd.
  Het recht op inning van de administratieve boete verjaart na twee jaar vanaf de laatste dag waarop de overtreder had moeten betalen.

Art.15. In geval van samenloop van meerdere inbreuken worden alle administratieve boetes samen geteld, zonder dat ze evenwel het dubbele van het maximum van de zwaarste administratieve boete van de derde graad te boven mogen gaan.

Art.16. Indien de overtreder, voor dezelfde inbreuk, een administratieve boete wordt opgelegd binnen het jaar dat volgt op de datum waarop de beslissing van de instantie tot het opleggen van een administratieve boete definitief is geworden, of een jaar nadat het arrest inzake het beroep tegen deze beslissing in kracht van gewijsde is getreden, kunnen de in artikel 10 omschreven minimumbedragen worden verdubbeld.

Art.17. Bij het bepalen van het bedrag van de boete waakt de instantie erover dat deze evenredig is met de ernst van de feiten waardoor zij ingegeven is, met de specifieke gegevens van het dossier en met de eventuele herhaling.

Afdeling 4. - Oplegging van een administratieve boete
Art.18. Elk jaar op 1 januari, worden de bedragen bedoeld in de artikel 10 aangepast aan de gezondheidsindex volgens de volgende formule: het basisbedrag, vermenigvuldigd met de nieuwe index en gedeeld door de oorspronkelijke index.
  De nieuwe index is de gezondheidsindex van de maand november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de bedragen zullen worden aangepast.
  De oorspronkelijke index is de gezondheidsindex van november 2012.
  Het bekomen resultaat wordt afgerond naar de hogere euro indien het deel in decimalen groter of gelijk is aan vijftig cent. De afronding gebeurt naar de lagere euro indien dit deel kleiner is dan vijftig cent.

Art.19. § 1. De overtreder betaalt de administratieve boete in de maand die volgt op de datum waarop de beslissing tot het opleggen van een administratieve boete definitief is geworden of deze waarop het verwerpingsarrest inzake het beroep tegen deze beslissing in kracht van gewijsde is getreden.
  Vanaf dat moment hebben de boetes uitvoerbare kracht.
  § 2. Het bedrag van de boetes wordt gestort aan de FOD Mobiliteit en Vervoer.

Art.20. Indien de overtreder de administratieve boete te laat betaalt, wordt het bedrag van rechtswege verhoogd met de wettelijke rentevoet, met een minimum van vijf procent van het bedrag van de administratieve boete.

HOOFDSTUK 7. - Opheffingsbepalingen
Art.21. Worden opgeheven:
  1° de artikelen 2 tot 8 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen;
  2° het artikel 32 van de wet van 2 december 2011 houdende diverse bepalingen;
  3° het koninklijk besluit van 14 februari 2011 houdende vaststelling van het stelsel van sancties die van toepassing zijn op schending van bepalingen van Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer;
  4° het koninklijk besluit van 7 maart 2013 houdende vaststelling van de procedureregels voor de toepassing van artikel 30, § 2, van verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer.

HOOFDSTUK 8. - Overgangsbepaling
Art. 22.De toepassing van deze wet is beperkt in de tijd tot feiten die administratief gesanctioneerd kunnen worden en begaan zijn na de inwerkingtreding van deze wet.
  [1 Artikel 9, 4° gewijzigd door de wet van 10 november 2022 tot wijziging van de wet van 15 mei 2014 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer treedt in werking op 7 juni 2025.]1
  ----------
  (1)<W 2022-11-10/28, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 07-06-2023>