25 APRIL 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en werkingsmodaliteiten van de openbare Instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen op het vlak van de fondsen voor middellange en lange termijn
Art. 1-3
Artikel 1. Artikel 16, § 1, van het koninklijk besluit van 30 maart 1981, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 3 juli 2012, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 16. § 1. Fonds op lange termijn
De bedragen van de retributies opgenomen in de overeenkomsten die de producenten van radioactief afval moeten afsluiten met de Instelling, overeenkomstig artikel 179, § 2, 11°, 6e lid, van de wet, worden berekend op basis van de volgende leidende beginselen :
1° De retributies dekken de technische en andere diensten die nodig zijn om het geconditioneerde afval op te slaan en te bergen, en die gepland zijn of uitgevoerd worden na het uitreiken van de oprichtings- en exploitatievergunning voor een beheerinstallatie voor radioactief afval. Ze dekken ook de kosten verbonden aan de onroerende investeringen, die vooraf moeten worden gemaakt.
Overeenkomstig het beginsel 'de vervuiler betaalt' zijn de retributies verschuldigd door de producenten van radioactief afval zolang zij een deel van de totale kosten van de in het voorgaande lid bedoelde diensten schuldig zijn.
Deze retributies zijn verschuldigd op het ogenblik van de overname van het afval van de producent door de Instelling, onder voorbehoud van de toepassing van de leidende beginselen 3° en 4° hieronder.
De factureringsmodaliteiten, de desbetreffende informatie en de diensten worden beschreven in de overeenkomsten die gesloten worden tussen de Instelling en de producenten, overeenkomstig artikel 179, § 2, 11°, 6e lid, van de wet.
2° De retributies stijven drie verschillende compartimenten, geïdentificeerd binnen het Fonds op lange termijn, die respectievelijk en exclusief bestemd zijn voor de opslag, de oppervlakteberging en de geologische berging. Elk van deze compartimenten bestaat uit drie subcompartimenten die respectievelijk betrekking hebben op de infrastructuren, de exploitatie en de sluiting of de ontmanteling van de installaties. De overeenkomstig artikel 179, § 2, 11°, 6e lid van de wet gesloten overeenkomsten tussen de Instelling en de producenten bepalen de modaliteiten volgens welke elk compartiment en elk subcompartiment wordt gestijfd, inclusief wat de reeds geheven retributies betreft.
Bij elke berekening van de retributies, of op verzoek van de producent, stelt de Instelling de producenten voor elk compartiment en subcompartiment in kennis van de totale geraamde kosten van de diensten bedoeld in het leidende beginsel 1°, de beschouwde afvalvolumes en de verdeling van de retributies die reeds bij deze laatste geheven zijn.
De Instelling bezorgt de producenten jaarlijks een samenvatting van al het radioactieve afval dat reeds is overgenomen, van de retribitues die voor dit afval geheven zijn en van hun toewijzing in één van de subcompartimenten.
3° De retributies worden berekend per afvalcategorie, rekening houdend met alle uitgaven die nodig zijn voor de realisatie van de beschouwde operatie, op basis van de kostprijs van de technische en andere overeenstemmende diensten. De berekening houdt rekening met de onzekerheden die voortvloeien uit onvoorziene omstandigheden verbonden aan de werkzaamheden en aan het unieke karakter van het project, met uitsluiting van latere wijzigingen van het referentiescenario en van de basishypotheses die ermee verbonden zijn.
De retributies moeten op gelijkmatige wijze verdeeld worden over al het geproduceerde en nog te produceren afval. De berekening wordt gemaakt op basis van het referentiescenario en houdt rekening met de referentieprogramma's en met het afval dat aanwezig is op de site van de Instelling of van haar gemandateerde op de datum van de berekening. De berekening bepaalt de toewijzing van de retributies per compartiment en per subcompartiment.
Elke producent stelt een referentieprogramma op dat de afvalhoeveelheden bevat die hij van plan is te produceren of die zich in zijn installaties bevinden en/of die hij van plan is te laten ophalen door of te leveren aan de Instelling, alsook de overeenkomstige planningen. De Instelling bepaalt het referentiescenario voor het langetermijnbeheer van het radioactieve afval dat wordt toegepast in het kader van de raming van de kosten van de opslag- en bergingsactiviteiten voor het afval en dat rekening houdt met de referentieprogramma's van de producenten.
Het referentieprogramma en het scenario zijn opgenomen in een bijlage bij de tussen de Instelling en de producenten afgesloten overeenkomsten. Om de vijf jaar of telkens zij het nodig acht, stelt de Instelling een rapport op ter attentie van haar voogdijoverheid, waarin zij de overeenstemming onderzoekt tussen, enerzijds, het referentiescenario en het industriële scenario in uitvoering en, anderzijds, de kenmerken van al het te beheren afval en de referentiescenario's.
Bij elke berekening wordt per producent een afrekening betreffende het overgedragen afval gemaakt. De afrekening moet worden afgesloten volgens de modaliteiten die overeengekomen zijn tussen de Instelling en de producenten.
De berekening van de retributies wordt ten minste om de vijf jaar herzien. Bij die gelegenheid onderzoekt de Instelling de noodzaak om de toewijzing van de retributies binnen een compartiment te reorganiseren en past zij, zo nodig, de overeenkomsten aan die bedoeld zijn in het leidende beginsel 2°.
4° De thesaurie van het Fonds op lange termijn wordt per compartiment beheerd.
De Instelling raamt jaarlijks, voor een previsionele periode van ten minste drie jaar en voor elk compartiment, de inkomsten die nodig zijn om alle kosten betreffende het compartiment te financieren, waaronder de investeringen, de exploitatiekosten en de dotaties aan de ontmantelingsvoorzieningen, zodat de Instelling tijdens deze periode van tevoren over de nodige geldelijke middelen beschikt en dit compartiment per boekjaar geen negatief resultaat vertoont. Indien en zodra de Instelling vaststelt dat deze voorwaarden niet vervuld zijn, richt zij een gemotiveerd verzoek tot financiering aan de betrokken producent voor de hierboven vermelde previsionele periode, af te trekken van de retributies met betrekking tot het te produceren en te leveren afval. De voorschotten op retributies worden vastgesteld overeenkomstig de beginselen en modaliteiten bepaald in de overeenkomsten die tussen de Instelling en de producenten worden afgesloten. Ze zijn verschuldigd in jaarlijkse schijven, ten minste één jaar voordat de kosten worden gemaakt.
5° Bij de berekening van de retributies wordt continu rekening gehouden met de optimalisering van alle aspecten van het langetermijnbeheer van het radioactieve afval, in het bijzonder de technische, economische, maatschappelijke en milieuaspecten. De Instelling evalueert periodiek de gebruikte methodes en de in aanmerking genomen hypotheses om de retributies te berekenen. Ze licht het Vast Technisch Comité in over de conclusies van deze evaluaties.
Op hun initiatief of op verzoek zorgen de Instelling en de producenten voor het documenteren en verantwoorden van alle beslissingen die zij nemen en de inlichtingen die zij verstrekken om de retributies te berekenen die bestemd zijn om het Fonds op lange termijn te stijven.
6° Zonder afbreuk te doen aan de toepassing van de arbitrageclausules die zij kunnen bevatten, voorzien de overeenkomsten bedoeld in artikel 179, § 2, 11°, 6de lid van de wet in een specifieke procedure om geschillen te beslechten die, onder meer, te maken hebben met het afsluiten, wijzigen, uitvoeren en uitdoven van deze overeenkomsten. Deze procedure bepaalt met name dat, in geval van een geschil tussen de partijen bij deze overeenkomsten, deze partijen verplicht zijn mediatie te organiseren door een beroep te doen op een of meer mediatoren die ze daartoe aanstellen. Bovendien bepaalt deze procedure dat de mediatie, binnen een termijn die niet meer dan negentig werkdagen mag bedragen, moet leiden tot een zekere en definitieve oplossing van het geschil of, bij gebrek daaraan, tot het opstellen van een rapport dat het standpunt van elke partij over het geschil bevat. Dit rapport wordt aan de raad van bestuur van de Instelling bezorgd die, na onderzoek ervan, ofwel vaststelt dat het onmogelijk is de waarden en modaliteiten bedoeld in artikel 179, § 2, 11°, 6de lid van de wet binnen een redelijke termijn door een overeenkomst vast te stellen, ofwel de partijen verzoekt de mediatie voort te zetten, op de voorwaarden en binnen de termijn die de raad zal bepalen, waarbij deze termijn niet meer dan dertig werkdagen mag bedragen. De raad wordt geacht te hebben vastgesteld dat het onmogelijk is deze waarde en modaliteiten door een overeenkomst te bepalen indien de mediatie, na afloop van deze bijkomende termijn, niet tot een oplossing van het geschil heeft geleid.
Overeenkomstig artikel 179, § 2, 11°, 6e lid, van de wet worden de in deze bepaling bedoelde waarden en modaliteiten door Ons vastgesteld indien, na afloop van de in het vorige lid bedoelde procedure ter regeling van geschillen, de raad van bestuur van de Instelling vaststelt dat het onmogelijk is ze door een overeenkomst vast te stellen.
Art.2. Overgangsbepaling
De overeenkomsten bedoeld in artikel 179, § 2, 11°, 6de lid van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 worden zo spoedig mogelijk en ten laatste op 31 december 2018 afgesloten of aangepast overeenkomstig de leidende beginselen van artikel 1 van dit koninklijk besluit.
Art. 3. De ministers bevoegd voor Energie en Economie zijn belast met de uitvoering van dit besluit.