10 APRIL 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 maart 1995 betreffende het opzetten en exploiteren van GSM-mobilofonienetten en van het koninklijk besluit van 24 oktober 1997 betreffende het opzetten en de exploitatie van DCS-1800-mobilofonienetten
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 7 maart 1995 betreffende het opzetten en exploiteren van GSM-mobilofonienetten
Art. 1-3
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 24 oktober 1997 betreffende het opzetten en de exploitatie van DCS-1800-mobilofonienetten
Art. 4-6
HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen
Art. 7-8
BIJLAGE.
Art. N
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 7 maart 1995 betreffende het opzetten en exploiteren van GSM-mobilofonienetten
Artikel 1. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 7 maart 1995 betreffende het opzetten en exploiteren van GSM-mobilofonienetten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 oktober 1997, wordt aangevuld met de bepaling onder 32°, luidende :
" 32° " vierde 3G-operator " : de 3G-operator die overeenkomstig artikel 64 van het koninklijk besluit van 18 januari 2001 tot vaststelling van het bestek en van de procedure tot toekenning van vergunningen voor de mobiele telecommunicatiesystemen van de derde generatie heeft gevraagd om 4,8 MHz duplex toegewezen te krijgen in de banden 880-915 MHz en 925-960 MHz. ".
Art.2. In artikel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, vierde lid worden de bepalingen onder 2° en 3° vervangen als volgt :
" 2° Onverminderd de bepaling onder 3°, tussen 27 november 2015 en 15 maart 2021 :
a) wordt het aantal radio-elektrische kanalen van de GSM1- en GSM2-operatoren beperkt tot 50;
b) voert het Instituut hiertoe een herschikking door.
3° Indien de gebruiksrechten van de vierde 3G-operator in de 880-915 MHz- en 925-960 MHz-banden niet worden gebruikt door deze laatste, doet het Instituut in het Belgisch Staatsblad een oproep tot kandidaten voor gebruiksrechten voor deze 24 kanalen. Een operator die gebruiksrechten wil verkrijgen, dient zijn kandidatuur in in de vorm en volgens de voorwaarden die in paragraaf 1/1 worden vastgesteld. Het Instituut kent de gebruiksrechten vervolgens toe overeenkomstig paragraaf 1/2. Desgevallend voert het Instituut een herschikking van de frequenties door. ";
2° in het artikel worden de paragrafen 1/1 en 1/2 ingevoegd, luidende :
" § 1/1. De kandidaatstelling waarvan sprake in paragraaf 1, vierde lid, 3° gebeurt als volgt :
1° tussen 9 en 17 uur op werkdagen, en uiterlijk op de datum en het uur zoals bepaald door het Instituut en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op de website van het Instituut;
2° bij het Instituut, tegen ontvangstbewijs;
3° in twee exemplaren, met aanduiding van een origineel exemplaar, ondertekend door de gemachtigde vertegenwoordigers van de kandidaten.
De kandidaat betaalt een bedrag van 1 miljoen euro als waarborg. Deze waarborg wordt uiterlijk op de datum van indiening van de kandidaturen onvoorwaardelijk en onherroepelijk, in opeisbare sommen en in euro, ten voordele van de Belgische Staat gestort bij de Nationale Bank van België, op een rekening bekendgemaakt door het Instituut. De waarborg brengt interest op tegen de rentevoet van de depositofaciliteit van de Europese Centrale Bank, met een minimum van nul procent. De interesten worden gekapitaliseerd op de laatste werkdag van het Europees betalingssysteem TARGET van elke maand. De waarborg van de kandidaten die gebruiksrechten verwerven, brengt interest op tot en met de dag voorafgaand aan de dag van het begin van de geldigheid van de gebruiksrechten. De waarborg van de kandidaten die geen gebruiksrechten verwerven, brengt interest op tot en met de dag voorafgaand aan de dag waarop hij wordt teruggestort.
De kandidatuur bevat de volgende informatie :
1° het telefoonnummer in de EU waarop de kandidaat op werkdagen, tussen 8 en 19 uur, bereikt kan worden en het adres dat voor deze procedure geldt als het officiële adres van de kandidaat met de bedoeling er documenten af te leveren, kennisgevingen te doen geworden en betekeningen te verrichten;
2° de namen, titels, hoedanigheden en handtekeningen van minstens één persoon die wettelijk bevoegd is om de kandidaat ten volle te vertegenwoordigen krachtens de wet of de statuten van de kandidaat voor alle handelingen die verband kunnen hebben met de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten;
3° de statuten van de kandidaat of, bij gebreke daarvan, equivalente documenten die de werking van de kandidaat regelen;
4° het bewijs, of indien een dergelijk bewijs niet uitgereikt wordt in het land waar de zetel van de kandidaat gevestigd is, een verklaring onder ede dat de kandidaat :
a) niet in staat van faillissement of van vereffening of een gelijkaardige toestand verkeert, en;
b) geen aangifte van faillissement heeft gedaan en niet betrokken is in een procedure van vereffening of van gerechtelijke reorganisatie of in een soortgelijke procedure volgens een buitenlandse regelgeving;
5° een gedetailleerd, duidelijk en volledig overzicht van de aandeelhoudersstructuur van de kandidaat;
6° het bewijs van de betaling van het bedrag zoals bedoeld in het tweede lid;
7° het bankrekeningnummer van de kandidaat waarop het bedrag zoals bedoeld in het zevende lid of in paragraaf 1/2, zevende lid, kan worden teruggestort;
8° de technische norm of technologie die de kandidaat van plan is te gebruiken;
9° het bewijs van kennisgeving overeenkomstig artikel 9 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie;
10° Het aantal kanalen waarvoor de kandidaat gebruiksrechten wenst te verwerven;
11° een dossier dat de wijze aantoont hoe deze kandidaat zal voldoen aan de voorwaarden van Hoofdstuk I, met uitzondering van artikel 14, zoals bepaald in paragraaf 1/2, vierde lid.
Het Instituut legt het formaat vast dat de kandidaturen dienen na te leven.
Het Instituut neemt een beslissing over de ontvankelijkheid van elke ingediende kandidatuur op basis van de eerste vier leden. Indien niet uit het dossier vermeld in het derde lid, 11°, blijkt dat de kandidaat in staat zal zijn om te beantwoorden aan de voorwaarden van Hoofdstuk I, met uitzondering van artikel 14, zoals bepaald in paragraaf 1/2, vierde lid, verklaart het Instituut de kandidatuur onontvankelijk.
Het Instituut brengt iedere kandidaat op de hoogte van de beslissing omtrent de ontvankelijkheid van zijn kandidatuur. Aan de ontvankelijk bevonden kandidaten verstrekt het Instituut gelijktijdig een lijst van alle ontvankelijk bevonden kandidaten.
De waarborg, met inbegrip van de interesten, van de onontvankelijk bevonden kandidaten wordt teruggestort op de rekening die werd meegedeeld overeenkomstig het derde lid, 7°.
§ 1/2. De kanalen worden verdeeld in gelijke delen naargelang van het aantal kandidaten die ontvankelijk zijn bevonden. Indien een kandidaat te kennen heeft gegeven voor een kleiner aantal kanalen gebruiksrechten te willen verkrijgen, wordt het verschil in gelijke delen aangeboden aan de andere kandidaten. Indien meer dan twee kandidaten ontvankelijk zijn bevonden, kan een operator niet meer dan 12 kanalen verwerven.
Indien meer dan drie kandidaturen ontvankelijk worden bevonden, organiseert het Instituut in afwijking van het eerste lid, een veiling voor drie percelen van 8 kanalen overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.
De gebruiksrechten voor deze kanalen zijn geldig vanaf 27 november 2015 of vanaf de datum van kennisgeving door het Instituut van de toekenning van deze kanalen indien deze datum later valt dan 27 november 2015. De gebruiksrechten voor deze kanalen worden toegekend tot 15 maart 2021.
Op de toegewezen gebruiksrechten zijn de voorwaarden van Hoofdstuk I van dit besluit van toepassing, met uitzondering van artikel 14.
Indien kanalen worden toegewezen aan de GSM1-operator, de GSM2-operator of de DCS-1800-operator, worden deze kanalen toegevoegd aan de 50 reeds toegewezen kanalen in de banden van 880-915 MHz en 925-960 MHz en aan de 100 reeds toegewezen kanalen in de banden van 1710-1785 en 1805-1880 MHz.
Het Instituut geeft elke kandidaat naast zijn gebruiksrechten ook kennis van het op rekening van het Instituut te betalen saldo. De betalingsmodaliteiten zijn in overeenstemming met artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.
De waarborg, met inbegrip van de interesten, van de kandidaten waaraan geen gebruiksrechten worden toegekend, wordt teruggestort op de rekening die werd meegedeeld overeenkomstig § 1/1, derde lid, 7°.
De enige heffing voor deze kanalen wordt bepaald en betaald conform artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie. ";
3° in paragraaf 5 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) het vierde lid wordt vervangen als volgt :
" Deze vergunning dekt het gebruik van ten hoogste 124 radio-elektrische kanalen die door het Instituut aan de operator worden medegedeeld. Desgevallend voert het Instituut een herschikking van de frequenties door. ";
b) het vijfde en het zesde lid worden opgeheven;
c) het zevende lid wordt vervangen als volgt :
" Tussen 27 november 2015 en 15 maart 2021 is de hoeveelheid spectrum die wordt toegewezen aan de operatoren in de 1710-1785 MHz- en de 1805-1880 MHz-banden, in afwijking van het vierde lid, gelijk aan het dubbele van de hoeveelheid spectrum toegewezen in de 880-915 MHz- en 925-960 MHz-banden, afgerond tot het hogere veelvoud van 5 MHz. Desgevallend voert het Instituut een herschikking van de frequenties door. ".
Art.3. In hetzelfde besluit wordt een bijlage ingevoegd die wordt bijgevoegd als bijlage bij dit besluit.
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 24 oktober 1997 betreffende het opzetten en de exploitatie van DCS-1800-mobilofonienetten
Art.4. In artikel 8, § 2, van het koninklijk besluit van 24 oktober 1997 betreffende het opzetten en de exploitatie van DCS-1800-mobilofonienetten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt vervangen als volgt :
" Het Instituut kan aan de DCS-1800-operator tot 124 radio-elektrische kanalen toewijzen in de banden 1710-1785 en 1805-1880 MHz. ";
2° het tweede en derde lid worden opgeheven.
Art.5. Artikel 8, § 2bis van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 2010, wordt vervangen als volgt :
" § 2bis. Tussen 27 november 2015 en 15 maart 2021 is de hoeveelheid spectrum die wordt toegewezen aan de DCS-1800-operator in de 1710-1785 MHz- en de 1805-1880 MHz-banden, in afwijking van het bepaalde in paragraaf 2, gelijk aan het dubbele van de hoeveelheid spectrum toegewezen in de 880-915 MHz- en 925-960 MHz-banden, afgerond tot het hogere veelvoud van 5 MHz. ".
Art.6. Artikel 8, § 8 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 2010, wordt vervangen als volgt :
" Onverminderd artikel 7, § 1, vierde lid, 3°, van het koninklijk besluit van 7 maart 1995 betreffende het opzetten en de exploitatie van GSM-mobilofonienetten, tussen 27 november 2015 en 15 maart 2021 :
1° wordt het aantal kanalen van de DCS-1800-operator in de frequentiebanden 880-915 MHz en 925-960 MHz beperkt tot 50, in afwijking van de paragrafen 6 en 7;
2° het Instituut voert desgevallend een herschikking van de frequenties door. ".
HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen
Art.7. Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Art.8. De minister bevoegd voor Telecommunicatie is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGE.
Art. N.Organisatie van de veiling waarvan sprake in artikel 7, § 1/2, tweede lid
Artikel 1. Het Instituut bepaalt de wijze van communicatie tussen het Instituut en de kandidaten tijdens de toewijzing bij opbod.
Art. 2. Alle kandidaten onthouden zich van elke gedraging of bekendmaking die het goede en ordelijke verloop van de toewijzing bij opbod verstoort.
Art. 3. Alle kandidaten onthouden zich, op straffe van uitsluiting van de kandidatuur, van de uitwisseling van vertrouwelijke informatie en van afspraken met andere kandidaten en van elke andere handeling die de uitkomst van de procedure kan beïnvloeden of die afbreuk kan doen aan de mededinging tijdens de toewijzing bij opbod.
Art. 4. Voor de aanvang van de toewijzing bij opbod brengt het Instituut de kandidaten de volgende informatie ter kennis :
1° welke kandidaten deelnemen aan de toewijzing bij opbod;
2° elke relevante informatie die de kandidaat dient te gebruiken om een bod uit te brengen en om te bewijzen dat elke mededeling die hij in het kader van de toewijzing bij opbod doet van hem afkomstig is;
3° het tijdstip van begin en einde van de eerste ronde;
4° het bedrag van het bod voor elk perceel voor de eerste ronde;
5° in voorkomend geval, de overige inlichtingen en documenten die de kandidaat nodig heeft om te kunnen deelnemen aan de toewijzing bij opbod.
Art. 5. § 1. Het Instituut beslist wanneer de opeenvolgende rondes worden georganiseerd en brengt de kandidaten daarvan op de hoogte.
Tijdens elke ronde kan elke kandidaat, met uitzondering van de kandidaten die het hoogste regelmatige bod hebben uitgebracht voor een perceel, het Instituut in kennis stellen van :
1° zijn bod, overeenkomstig artikel 6, of;
2° zijn terugtrekking uit de bieding, overeenkomstig artikel 8.
§ 2. Indien een kandidaat die voor geen enkel perceel over het hoogste regelmatige bod beschikt, geen van de twee in de eerste paragraaf vermelde mededelingen doet tijdens de door het Instituut vastgelegde duur van de ronde, dan zal worden aangenomen dat hij zich heeft teruggetrokken uit de toewijzing bij opbod.
Art. 6. § 1. De kandidaat brengt zijn bod uit op de door het Instituut aangegeven wijze en binnen de vastgelegde duur van elke ronde.
§ 2. Het bod identificeert één enkel, welbepaald perceel.
§ 3. Het Instituut stelt het bedrag van het bod voor elk perceel vast voor de opeenvolgende ronden.
Het bedrag van het bod dat door het Instituut wordt vastgelegd voor een bepaald perceel is gelijk aan het bedrag van het hoogste regelmatige bod voor dit perceel, vermeerderd met een percentage dat door het Instituut wordt bepaald, maar dat ligt tussen 3 % en 10 %;
§ 4. Het bedrag van het bod in de eerste ronde wordt vastgelegd in overeenstemming met artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.
Art. 7. Elke kandidaat is onvoorwaardelijk en onherroepelijk aan zijn bod gebonden tot een andere kandidaat een hoger regelmatig bod uitbrengt voor het perceel.
Art. 8. Elke kandidaat mag zich uit de toewijzing bij opbod terugtrekken. Deze terugtrekking is definitief en onherroepelijk.
Art. 9. Indien in een ronde twee of meer kandidaten hetzelfde bod uitbrengen op een gegeven perceel, dan bepaalt het Instituut via loting het hoogste regelmatige bod voor dat perceel.
Art. 10. Na elke ronde brengt het Instituut de overblijvende kandidaten de volgende informatie ter kennis :
1° het hoogste regelmatige bod alsook de kandidaat die het heeft uitgebracht voor elk perceel;
2° welke kandidaten zich hebben teruggetrokken;
3° welke kandidaten worden uitgesloten van de toewijzing bij opbod;
4° het tijdstip van begin en einde van de volgende ronde;
5° het bedrag van het bod voor elk perceel voor de volgende ronde.
Art. 11. De laatste ronde is de ronde waarbij op het einde geen enkele kandidaat het Instituut in kennis stelt van een bod.
Art. 12. Na de laatste ronde stelt het Instituut het hoogste regelmatige bod vast per perceel. Dit bedrag is de enige heffing voor een gegeven perceel.
De kandidaten worden hiervan na het einde van de laatste ronde in kennis gesteld.
Art. 13. Het Instituut staat in voor het ordelijk verloop en de praktische organisatie van de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten. Hiertoe kan het Instituut alle nodige maatregelen treffen.
Art. 14. § 1. Het Instituut stelt de inbreuken vast die leiden tot nietigheid van het bod of uitsluiting van de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten. Het Instituut beslist in elk geval tot uitsluiting van de kandidaat indien de kandidaat een inbreuk maakt op artikel 3.
§ 2. Bovendien dient het Instituut in dit geval eveneens klacht in bij de bevoegde mededingingsautoriteiten en legt het klacht met burgerlijke partijstelling neer bij de bevoegde onderzoeksrechter.