5 MEI 2014. - Wet houdende de vaststelling van de afstamming van de meemoeder(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-07-2014 en tekstbijwerking tot 23-12-2014)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen aan het Burgerlijk Wetboek
Art. 2-5, 5/1, 6-24, 24/1, 25-28
HOOFDSTUK 3. - Machtigingsbepaling
Art. 29
HOOFDSTUK 4. - Overgangsbepaling
Art. 30
HOOFDSTUK 5. - Inwerkingtreding
Art. 31
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen aan het Burgerlijk Wetboek
Art.2. In artikel 56 van het Burgerlijk Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 14 januari 2013, worden de woorden "door de vader of door de moeder" telkens vervangen door de woorden "door de vader, de moeder of de meemoeder".
Art.3.Artikel 57, 2°, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de woorden "of de meemoeder zo de afstamming langs [1 meemoederszijde]1 vaststaat".
----------
(1)<W 2014-12-18/01, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.4.Artikel 62ter, 2°, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de woorden "of de meemoeder zo de afstamming langs [1 meemoederszijde]1 vaststaat".
----------
(1)<W 2014-12-18/01, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.5. In artikel 80bis, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt :
"2° het jaar, de dag, de plaats van geboorte, de naam, de voornamen en de woonplaats van de moeder;";
2° de bepaling onder 2° /1 wordt ingevoegd, luidende :
"2° /1 het jaar, de dag, de plaats van geboorte, de naam, de voornamen en de woonplaats van de vader of de meemoeder, of de vader of de meemoeder die niet gehuwd is met de moeder en die het verwekt kind erkend heeft overeenkomstig artikel 328. Op zijn of haar vraag en mits toestemming van de moeder kunnen de naam, de voornamen en de woonplaats van de vader of de meemoeder die niet gehuwd is met de moeder en die het verwekt kind niet erkend heeft, tevens vermeld worden;".
Art.5/1. [1 In artikel 318 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 juli 2006 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006 en 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1 worden de woorden "en de persoon die het vaderschap van het kind opeist" vervangen door de woorden ", de man die het vaderschap van het kind opeist en de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist";
2° paragraaf 2, eerste lid, wordt aangevuld met de volgende zin :
"De vordering van de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd in de verwekking en de verwekking hiervan het gevolg kan zijn.";
3° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 6, luidende :
" § 6. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, is maar gegrond als bewezen wordt dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet 6 van juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd in de medisch begeleide voortplanting en de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van een afstammingsband ten opzichte van de verzoekster met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4, is voldaan. Zo niet, wordt de vordering afgewezen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-12-18/01, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.6. Artikel 319 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 juli 2006, wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 319. Wanneer het vaderschap niet vaststaat krachtens de artikelen 315 of 317, noch het meemoederschap bedoeld in hoofdstuk 2/1, kan de vader het kind erkennen onder de bij artikel 329bis bepaalde voorwaarden."
Art.7. Artikel 322, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 juli 2006 en gewijzigd bij de wet van 30 juli 2006, wordt vervangen door wat volgt :
"Wanneer het vaderschap niet vaststaat krachtens de artikelen 315 of 317, noch op grond van een erkenning en wanneer het meemoederschap bedoeld in hoofdstuk 2/1 evenmin vaststaat, kan het bij vonnis, uitgesproken door de familierechtbank, worden vastgesteld onder de bij artikel 332quinquies bepaalde voorwaarden."
Art.8. In boek I, titel VII, van het Burgerlijk Wetboek wordt een hoofdstuk 2/1 ingevoegd, luidende :
"Hoofdstuk 2/1. - Vaststelling van de afstamming van meemoederszijde".
Art.9. In hoofdstuk 2/1, ingevoegd bij artikel 8, wordt een afdeling 1 ingevoegd, luidende :
"Afdeling 1. - Algemene bepalingen".
Art.10. In afdeling 1, ingevoegd bij artikel 9, wordt een artikel 325/1 ingevoegd, luidende :
"Art. 325/1. Wanneer het vaderschap niet vaststaat krachtens hoofdstuk 2, kan het meemoederschap worden vastgesteld krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk."
Art.11. In hoofdstuk 2/1, ingevoegd bij artikel 8, wordt een afdeling 2 ingevoegd, luidende :
"Afdeling 2. - Vermoeden van meemoederschap".
Art.12. In afdeling 2, ingevoegd bij artikel 11, wordt een artikel 325/2 ingevoegd, luidende :
"Art. 325/2. Het kind dat geboren is tijdens het huwelijk of binnen driehonderd dagen na ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk, heeft de echtgenote tot meemoeder.
De bepalingen van artikel 316 tot 317 zijn van overeenkomstige toepassing."
Art.13. In dezelfde afdeling 2 wordt een artikel 325/3 ingevoegd, luidende :
"Art. 325/3. § 1. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van de echtgenote, kan het vermoeden van meemoederschap worden betwist voor de familierechtbank door de moeder, het kind, de meemoeder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist en de man die het vaderschap van het kind opeist.
§ 2. De vordering van de moeder moet worden ingesteld binnen een jaar na de geboorte.
De vordering van de echtgenote moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij niet heeft toegestemd in de daad die de voortplanting tot doel had of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de verwekking van het kind niet het gevolg kan zijn van de daad die de voortplanting tot doel had en waarin zij heeft toegestemd.
De vordering van de vrouw die het meemoederschap opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten en de verwekking het gevolg kan zijn van die daad.
De vordering van de man die het vaderschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is.
De vordering van het kind moet worden ingesteld op zijn vroegst op de dag waarop het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en uiterlijk op de dag waarop het de leeftijd van tweeëntwintig jaar heeft bereikt of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de echtgenote niet heeft toegestemd in de daad die de voortplanting tot doel had of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de verwekking van het kind niet het gevolg kan zijn van de daad die de voortplanting tot doel had waarin de echtgenote heeft toegestemd.
Het meemoederschap dat vaststaat krachtens artikel 317 kan daarenboven worden betwist door de vorige echtgenoot of echtgenote.
§ 3. Onverminderd het bepaalde in §§ 1 en 2, wordt de vordering tot betwisting van het vermoeden van meemoederschap gegrond verklaard, tenzij door alle wettelijke middelen bewezen wordt dat de echtgenote voorafgaand aan de verwekking haar toestemming heeft gegeven tot kunstmatige inseminatie of tot een andere daad die de voortplanting tot doel had, tenzij de verwekking van het kind hiervan niet het gevolg kan zijn.
§ 4. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de man die beweert de biologische vader van het kind te zijn, is bovendien maar gegrond als diens vaderschap is komen vast te staan. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.
§ 5. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, is bovendien maar gegrond als bewezen wordt dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd tot medisch begeleide voortplanting en de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van een afstammingsband van de verzoeker met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4, is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen."
Art.14. In hoofdstuk 2/1, ingevoegd bij artikel 8, wordt een afdeling 3 ingevoegd, luidende :
"Afdeling 3. - Erkenning".
Art.15. In afdeling 3, ingevoegd bij artikel 14, wordt een artikel 325/4 ingevoegd, luidende :
"Art. 325/4. Wanneer het meemoederschap niet vaststaat krachtens artikel 325/2, kan de meemoeder het kind erkennen onder de bij artikel 329bis bepaalde voorwaarden.
In afwijking van artikel 329bis, § 2, derde lid, wordt het verzoek verworpen als vaststaat dat de verzoeker niet heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten of de verwekking hiervan niet het gevolg kan zijn."
Art.16. In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 325/5 ingevoegd, luidende :
"Art. 325/5. De meemoeder kan het kind niet erkennen, wanneer uit die erkenning een huwelijksbeletsel zou blijken tussen haar en de moeder waarvoor de Koning geen ontheffing kan verlenen tenzij het huwelijk waardoor dat beletsel is ontstaan, nietig werd verklaard of werd ontbonden door overlijden of door echtscheiding."
Art.17. In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 325/6 ingevoegd, luidende :
"Art. 325/6. Wanneer de meemoeder gehuwd is en een kind erkent van een persoon van wie zij niet de echtgenote is, moet die erkenning ter kennis van de echtgenoot of van de echtgenote worden gebracht.
Te dien einde, indien de akte van erkenning is opgemaakt door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand of door een Belgische notaris, wordt een afschrift van de akte door hem verzonden bij een ter post aangetekende brief. Indien de akte niet is opgemaakt door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand of door een Belgische notaris, wordt ze betekend bij deurwaardersexploot op verzoek van de meemoeder, het kind of diens wettelijke vertegenwoordiger.
Totdat deze mededeling heeft plaatsgehad, kan de erkenning niet worden tegengeworpen aan de echtgenoot of de echtgenote, aan de kinderen geboren uit diens huwelijk met degene die het kind erkent en aan de kinderen die door de beide echtgenoten geadopteerd zijn."
Art.18.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 325/7 ingevoegd, luidende :
"Art. 325/7. § 1. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van degene die het heeft erkend, kan de erkenning van het meemoederschap worden betwist voor de familierechtbank door de man die het vaderschap opeist, de moeder, het kind, de vrouw die het kind erkend heeft en de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist.
De erkenner en zij die de voorafgaande, in artikel 329bis vereiste of bedoelde toestemmingen hebben gegeven, zijn echter alleen gerechtigd de erkenning te betwisten, indien zij bewijzen dat aan hun toestemming een gebrek kleefde.
De erkenning kan niet worden betwist door hen die partij zijn geweest bij de beslissing waarbij de erkenning is toegestaan overeenkomstig artikel 329bis, of bij de beslissing waarbij de krachtens dat artikel gevorderde vernietiging is afgewezen
[1 De vordering van de moeder en de persoon die het kind erkend heeft, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de verwekking van het kind niet het gevolg kan zijn van de daad waarin de persoon die het kind erkend heeft overeenkomstig de wet 6 van juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd.]1
De vordering van de vrouw die het meemoederschap opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig [1 de wet van 6 juli 2007]1 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten en de verwekking het gevolg kan zijn van die daad.
De vordering van de man die het vaderschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is.
De vordering van het kind moet worden ingesteld op zijn vroegst op de dag waarop het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en uiterlijk op de dag waarop het de leeftijd van tweeëntwintig jaar heeft bereikt of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de verwekking niet het gevolg kan zijn van de daad waarin de erkenner overeenkomstig de wet van 7 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd.
§ 2. Onverminderd het bepaalde in § 1, wordt de erkenning tenietgedaan, indien door alle wettelijke middelen is bewezen dat de betrokkene niet heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten of de verwekking hiervan niet het gevolg kan zijn.
§ 3. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de persoon die beweert de biologische vader van het kind te zijn, is maar gegrond als diens vaderschap is komen vast te staan. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.
§ 4. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de vrouw die het meemoederschap opeist, is maar gegrond als bewezen wordt dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd tot medisch begeleide voortplanting en de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4, is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen."
----------
(1)<W 2014-12-18/01, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.19. In hoofdstuk 2/1, ingevoegd bij artikel 8, wordt een afdeling 4 ingevoegd, luidende :
"Afdeling 4. - Onderzoek naar het meemoederschap".
Art.20. In afdeling 4, ingevoegd bij artikel 19, wordt een artikel 325/8 ingevoegd, luidende :
"Art. 325/8. Wanneer het meemoederschap niet vaststaat krachtens artikel 325/2 noch op grond van een erkenning, kan het bij vonnis worden vastgesteld onder de bij artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4, bepaalde voorwaarden.
Indien de verweerder gehuwd is en de vordering een kind betreft van een persoon van wie zij niet de echtgenote is, moet het vonnis uitgesproken door de familierechtbank waarbij de afstamming wordt vastgesteld, aan de echtgenoot of echtgenote worden betekend. Totdat die betekening heeft plaatsgehad, kan het vonnis niet worden tegengeworpen aan de echtgenoot of echtgenote, noch aan de kinderen geboren uit het huwelijk met de verweerder of geadopteerd door beide echtgenoten."
Art.21. In dezelfde afdeling 4 wordt een artikel 325/9 ingevoegd, luidende :
"Art. 325/9. De afstamming wordt bewezen door het bezit van staat ten aanzien van de vermeende meemoeder.
Bij gebreke van bezit van staat wordt de afstamming van meemoederszijde bewezen door de toestemming tot medisch begeleide voortplanting gegeven overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten als de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn.
De rechtbank wijst de vordering hoe dan ook af indien het bewijs wordt geleverd dat degene wiens afstamming wordt onderzocht niet heeft toegestemd tot medisch begeleide voortplanting overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten of de verwekking van het kind hiervan niet het gevolg kan zijn."
Art.22. In dezelfde afdeling 4 wordt een artikel 325/10 ingevoegd, luidende :
"Art. 325/10. Het onderzoek naar het meemoederschap is onontvankelijk, wanneer uit het vonnis een huwelijksbeletsel tussen de vermeende meemoeder en de moeder zou blijken waarvoor de Koning geen ontheffing kan verlenen tenzij het huwelijk waardoor dat beletsel is ontstaan, nietig werd verklaard of werd ontbonden door overlijden of door echtscheiding."
Art.23.[1 Artikel 328bis van het Burgerlijk Wetboek, vervangen bij de wet van 27 december 2006, wordt vervangen als volgt :
"Art. 328bis. De vorderingen die worden bedoeld in de artikelen 318 en 325/3 kunnen voor de geboorte ingesteld worden door de man die het vaderschap van het kind opeist en door de vrouw die het meemoederschap opeist.
De vordering die wordt bedoeld in artikel 325/4 kan voor de geboorte ingesteld worden door de vrouw die het meemoederschap opeist.
De vordering die wordt bedoeld in artikel 329bis kan voor de geboorte ingesteld worden door de man die het vaderschap van het kind opeist.]1
----------
(1)<W 2014-12-18/01, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.24. Artikel 329 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 31 maart 1987, wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 329. Ten aanzien van een kind kunnen niet meer dan twee afstammingsbanden uitwerking hebben.
Zo een kind wordt erkend door meer dan een persoon van hetzelfde geslacht, heeft alleen de eerste erkenning gevolg zolang ze niet is vernietigd. Deze bepaling is niet van toepassing in geval van een erkenning door de meemoeder van een kind dat door de moeder erkend werd.
Zo een kind wordt erkend door een vader en een meemoeder, heeft alleen de eerste erkenning gevolg zolang ze niet is vernietigd."
Art.24/1. [1 In artikel 330 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 juli 2006 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006, 30 juli 2013 en 8 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "en de man die het vaderschap van het kind opeist" vervangen door de woorden ", de man die het vaderschap van het kind opeist en de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist;
2° in paragraaf 1, vierde lid, worden de woorden "de afstamming" vervangen door de woorden "het vaderschap of moederschap";
3° paragraaf 1, vierde lid, wordt aangevuld met de volgende zin : "De vordering van de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd in de verwekking en de verwekking hiervan het gevolg kan zijn.";
4° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende :
" § 4. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, is maar gegrond als bewezen wordt dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet 6 van juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd in de medisch begeleide voortplanting en de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van een afstammingsband ten opzichte van de verzoekster met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4 is voldaan. Zo niet, wordt de vordering afgewezen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-12-18/01, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.25. In artikel 331nonies, ingevoegd bij de wet van 31 maart 1987, worden de woorden "als zijn vader of moeder" vervangen door de woorden "als zijn vader, moeder of meemoeder".
Art.26. Artikel 332bis van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 31 maart 1987, wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 332bis. De vorderingen tot betwisting van staat moeten op zodanige wijze worden ingesteld dat het kind of zijn afstammelingen en degene van zijn ouders wiens vaderschap, meemoederschap of moederschap niet wordt betwist in het geding worden geroepen, alsook de persoon wiens vaderschap, meemoederschap of moederschap wordt betwist."
Art.27. In artikel 332ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 31 maart 1987, worden het derde en vierde lid vervangen door wat volgt :
"De vordering moet op zodanige wijze worden ingesteld dat het kind of zijn afstammelingen en degene van de ouders wiens vaderschap, moederschap of meemoederschap vaststaat, alsook de persoon wiens vaderschap, moederschap of meemoederschap wordt onderzocht, in het geding worden geroepen.
Indien de rechtsvordering tot onderzoek naar het moederschap tot gevolg kan hebben dat het vaderschap of het meemoederschap komt vast te staan op grond van de artikelen 315, 317 of 325/2, dan moet ze ook worden ingesteld tegen de echtgenoot of echtgenote en, in voorkomend geval, tegen de vorige echtgenoot of echtgenote van de vermeende moeder."
Art.28.[1 In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 335ter ingevoegd, luidende :
"Art. 335ter. § 1. Het kind wiens afstamming van moederszijde en afstamming van meemoederszijde tegelijkertijd komen vast te staan draagt ofwel de naam van zijn moeder, ofwel de naam van zijn meemoeder, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
De moeder en de meemoeder kiezen de naam van het kind op het ogenblik van de aangifte van de geboorte. De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze keuze. In geval van onenigheid of bij afwezigheid van keuze draagt het kind de naam van de meemoeder.
§ 2. Indien de afstamming van meemoederszijde komt vast te staan na de afstamming van moederszijde, blijft de naam van het kind onveranderd.
Evenwel kunnen de moeder en meemoeder samen, of kan een van hen indien de andere overleden is, in een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte akte verklaren dat het kind ofwel de naam van de meemoeder zal dragen, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
Deze verklaring wordt afgelegd binnen een termijn van één jaar te rekenen van de dag van de erkenning of van de dag waarop een beslissing die de afstamming van meemoederszijde vaststelt in kracht van gewijsde is gegaan, en voor de meerderjarigheid of de ontvoogding van het kind. De termijn van één jaar begint te lopen op de dag die volgt op de in de artikelen 325/6, tweede lid, en 325/8, tweede lid, bedoelde kennisgeving of betekening.
Bij wijziging van de afstamming van meemoederszijde of van moederszijde tijdens de minderjarigheid van het kind als gevolg van een vordering tot betwisting van de afstamming op grond van de artikelen 312, § 2, 325/3, §§ 4 en 5, 325/7, §§ 3 en 4, of 330, §§ 3 en 4, neemt de rechter akte van de nieuwe naam van het kind die in voorkomend geval is gekozen door de ouders met inachtneming van de in paragraaf 1 of in artikel 335, § 1, vervatte regels.
Van de in het tweede lid bedoelde verklaring of van het beschikkend gedeelte van het in het vierde lid bedoelde vonnis wordt melding gemaakt op de kant van de akte van geboorte en van de andere akten betreffende het kind.
§ 3. Indien de afstamming van een kind wordt gewijzigd wanneer het de meerderjarige leeftijd heeft bereikt, wordt er zonder zijn instemming geen verandering aan zijn naam aangebracht.
§ 4. De overeenkomstig de paragrafen 1 en 2, bepaalde naam geldt ook voor de andere kinderen wier afstamming later ten aanzien van dezelfde moeder en meemoeder komt vast te staan.]1
----------
(1)<W 2014-12-18/01, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK 3. - Machtigingsbepaling
Art.29. De Koning wordt gemachtigd om de terminologie en de verwijzingen in de van kracht zijnde wettelijke bepalingen in overeenstemming te brengen met de bepalingen ingevoerd bij deze wet.
HOOFDSTUK 4. - Overgangsbepaling
Art.30. Artikel 325/2 is van toepassing op de afstamming van kinderen geboren na de inwerkingtreding van deze wet.
Onverminderd het eerste lid zijn de artikelen 325/4 tot 325/7 vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze wet van toepassing op kinderen geboren voor de inwerkingtreding van deze wet, voor zover er tussen de persoon die het kind wenst te erkennen en het kind nog geen afstammingsband ontstaan is via adoptie.
HOOFDSTUK 5. - Inwerkingtreding
Art. 31. Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de zesde maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.