30 SEPTEMBER 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92 op het stuk van de belastingverminderingen voor energiebesparende uitgaven in een woning en voor energiezuinige woningen en ingevolge de invoering van de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting en de wijziging van de regels op het stuk van de belasting van niet-inwoners
Art. 1-20
Artikel 1. In hoofdstuk I van het KB/WIB 92, worden in het opschrift van afdeling VI, de woorden "artikel 31, vierde lid" vervangen door de woorden "artikel 31, derde lid".
Art.2. In hoofdstuk I van hetzelfde besluit, wordt de afdeling XXIV - Aftrek voor enige woning (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 115, § 3), die het artikel 62 bevat, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 juni 2006, opgeheven.
Art.3. In artikel 6311, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij koninklijk besluit van 10 september 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het tweede lid wordt de bepaling onder 3° opgeheven;
2° in het derde lid wordt de bepaling onder 3° opgeheven;
3° in het vierde lid, 1° en 2°, worden de woorden "en 3° " opgeheven.
Art.4. In artikel 6311, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij koninklijk besluit van 20 december 2002 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 juni 2004, 27 januari 2009, 8 februari 2010, 6 april 2010, 10 september 2010, 15 juni 2012 en artikel 3 van dit besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de paragrafen 1 en 2 worden opgeheven;
2° in paragraaf 3, eerste lid, 1° en 2°, worden de woorden "artikel 14524, § 1, vierde lid," vervangen door de woorden "artikel 14524, § 1, tweede lid,";
3° paragraaf 3, tweede lid, 2°, wordt als volgt vervangen:
"2° de verminderingen die naar een volgend belastbaar tijdperk kunnen worden overdragen.";
4° paragraaf 3, derde lid, 2°, wordt als volgt vervangen:
"2° de verminderingen die naar een volgend belastbaar tijdperk kunnen worden overdragen.";
5° in paragraaf 3, vierde lid, 1° en 2°, worden de woorden "156bis, eerste lid, 2° " vervangen door de woorden "artikel 14524, § 1, vijfde lid,";
6° in paragraaf 3, vierde lid, 2° en 3°, worden de woorden "artikel 14524, § 1, vierde lid," vervangen door de woorden "artikel 14524, § 1, tweede lid,".
Art.5. In artikel 6311, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij koninklijk besluit van 10 september 2010 en gewijzigd bij de artikelen 3 en 4 van dit besluit, worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° het tweede en derde lid worden opgeheven;
2° het vierde lid, dat ingevolge het 1° het tweede lid is geworden, wordt vervangen als volgt :
"Het in het eerste lid, 2°, bedoelde basisbedrag wordt aangerekend in de hierna vermelde volgorde :
1° de verminderingen die voor de belastingplichtige in aanmerking kunnen komen voor de omzetting in een belastingkrediet als bedoeld in artikel 14524, § 1, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek;
2° de verminderingen die voor de belastingplichtige niet in aanmerking kunnen komen voor de omzetting in een belastingkrediet als bedoeld in artikel 14524, § 1, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek.".
Art.6. Artikel 6311 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij artikel 5 van dit besluit, wordt opgeheven.
Art.7. Artikel 6311bis van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 september 2010, wordt opgeheven.
Art.8. In hoofdstuk II, afdeling IV, van hetzelfde besluit, wordt de onderafdeling I - Fictieve onroerende voorheffing (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 278) die het artikel 120 bevat, opgeheven.
Art.9. In artikel 123 van hetzelfde besluit worden de woorden "De onroerende voorheffing, de fictieve onroerende voorheffing, de roerende voorheffing" vervangen door de woorden "De roerende voorheffing".
Art.10. Artikel 124 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij koninklijk besluit van 1 september 1995, wordt opgeheven.
Art.11. Artikel 125 van hetzelfde besluit wordt als volgt vervangen:
"Art. 125. Het in artikel 290, eerste lid, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde deel van de belasting Staat dat evenredig betrekking heeft op de beroepsinkomsten, is gelijk aan de som van :
1° de belasting Staat die betrekking heeft op de overeenkomstig artikel 171 van het voormelde Wetboek afzonderlijk belaste nettoberoepsinkomsten, en
2° het produkt van :
a) het bedrag van de belasting Staat dat betrekking heeft op het overeenkomstig artikel 130 van het voormelde Wetboek belaste belastbare inkomen, en
b) een breuk waarvan de teller het bedrag is van de overeenkomstig het voormelde artikel 130 belaste nettoberoepsinkomsten en de noemer het totaal van de overeenkomstig datzelfde artikel belaste netto-inkomsten.".
Art.12. Artikel 144/2, 1°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij koninklijk besluit van 22 december 2010 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 december 2011 en 4 april 2014, wordt als volgt vervangen :
"1° het aandeel van een belastingplichtige in de ingekohierde aanslag : de personenbelasting op het belastbaar inkomen van de belastingplichtige zoals dit inkomen is bepaald in de ingekohierde aanslag, waarbij onder personenbelasting moet worden verstaan :
- de totale belasting van de belastingplichtige,
- verhoogd met de in de artikelen 1457, § 2, 14532, § 2, en 157 tot 168 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde vermeerderingen en verminderd met dein de artikelen 175 tot 177 van hetzelfde Wetboek vermelde bonificatie die bij hem werden toegepast;
- verminderd met de op zijn naam gedane voorafbetalingen als bedoeld in de artikelen 157 tot 168 en 175 tot 177 van hetzelfde Wetboek, en met het forfaitaire gedeelte van de buitenlandse belasting, de voorheffingen, de woonstaatheffing, de belastingkredieten bedoeld in de artikelen 134, §§ 3 en 4, 14524, § 1, vijfde lid, 289bis, 289ter en 289ter/1, van hetzelfde Wetboek en de gewestelijke belastingkredieten waarop de hij recht heeft;
- verhoogd met zijn aandeel in de belastingverhogingen vermeld in artikel 444 van hetzelfde Wetboek berekend overeenkomstig de bepaling onder 3° ;
- verhoogd met de aanvullende belastingen vastgesteld overeenkomstig de artikelen 466 en 466bis van hetzelfde Wetboek;
- en verhoogd met zijn aandeel in de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid berekend overeenkomstig de bepaling onder 4° en verminderd met de inhoudingen verricht overeenkomstig artikel 109 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen en het supplement bedoeld in artikel 125, 1°, van dezelfde wet, die werden verrekend;".
Art.13. In artikel 200, eerste lid, a, van hetzelfde besluit, worden de woorden "de artikelen 243, 244," vervangen door de woorden "de artikelen 243 tot 244,".
Art.14. In hoofdstuk V van hetzelfde besluit, worden in het opschrift van de afdeling III, ingevoegd bij koninklijk besluit van 10 juni 2006, de woorden "Aftrek van interest" vervangen door de woorden "Belastingvermindering voor interest" en de woorden "artikel 526, § 2, tweede lid," vervangen door de woorden "artikel 526, § 1, tweede lid,".
Art.15. In artikel 254 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij koninklijk besluit van 10 juni 2006,worden de woorden "artikel 526, § 2, tweede lid," vervangen door de woorden "artikel 526, § 1, tweede lid,".
Art.16. In hoofdstuk V van hetzelfde besluit worden de afdeling IV en de artikelen 255 en 256, ingevoegd bij koninklijk besluit van 10 juni 2006, als volgt vervangen :
"Afdeling IV - Toepassingsmodaliteiten voor de in een belastingvermindering omgevormde aftrek voor enige woning (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 539, § 1, tweede lid, voor zover het artikel 115, § 3, van hetzelfde Wetboek, zoals het bestond alvorens te zijn opgeheven bij de wet van 8 mei 2014, van toepassing maakt op bepaalde leningen en verzekeringscontracten)
Art. 255. Wanneer een belastingplichtige de toepassing vraagt van de in een belastingvermindering omgevormde aftrek voor enige woning als bedoeld in artikel 104, 9°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zoals het krachtens artikel 539 van datzelfde Wetboek van toepassing is gebleven, voor interesten en betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een hypothecaire lening alsmede de bijdragen van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood die de belastingplichtige tot uitvoering van een individueel gesloten levensverzekeringscontract definitief heeft betaald voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden en dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening, moeten ter staving van die vraag de volgende attesten die door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde worden vastgesteld en die worden uitgereikt door de instelling die de lening heeft toegestaan of door de verzekeraar bij wie het levensverzekeringscontract is gesloten, worden overgelegd:
A. wat de interesten en de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van de hypothecaire lening betreft:
1° een eenmalig basisattest waarin de instelling de gegevens meedeelt waaruit moet blijken dat het leningscontract in aanmerking kan komen voor de toepassing van artikel 104, 9°, van het vernoemde Wetboek zoals het krachtens artikel 539 van datzelfde Wetboek van toepassing blijft;
2° een jaarlijks betalingsattest waarin de instelling het bedrag van de door de belastingplichtige tijdens het belastbare tijdperk gedane betalingen meedeelt, alsmede de gegevens die noodzakelijk zijn om na te gaan of de voor de toepassing van artikel 104, 9°, van het vernoemde Wetboek, zoals het krachtens artikel 539 van datzelfde Wetboek van toepassing blijft, gestelde voorwaarden nog steeds zijn vervuld;
B. wat de levensverzekeringspremies betreft :
1° een eenmalig basisattest waarin de verzekeraar de gegevens meedeelt waaruit moet blijken dat het levensverzekeringscontract in aanmerking kan komen voor de toepassing van artikel 104, 9°, van het vernoemde Wetboek zoals het krachtens artikel 539 van datzelfde Wetboek van toepassing blijft;
2° een jaarlijks betalingsattest waarin de verzekeraar het bedrag van de door de belastingplichtige tijdens het belastbare tijdperk gedane premiebetalingen meedeelt, alsmede de gegevens die noodzakelijk zijn om na te gaan of de voor de toepassing van artikel 104, 9°, van het vernoemde Wetboek, zoals het krachtens artikel 539 van datzelfde Wetboek van toepassing blijft, gestelde voorwaarden nog steeds zijn vervuld.
Art. 256. Premies betreffende een contract met kosteloze of betalende deelneming in de winst, worden tot hun nominale bedrag in aanmerking genomen voor de in een belastingvermindering omgezette aftrek voor enige woning als bedoeld in artikel 104, 9°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zoals het krachtens artikel 539 van datzelfde Wetboek van toepassing blijft.".
Art.17. In hoofdstuk V van hetzelfde besluit wordt een afdeling VI ingevoegd, die een artikel 258 bevat, luidende :
"Afdeling VI. - Belastingvermindering voor energiezuinige woningen (Wetboek van de inkomstenbelasting 1992, artikel 535)
Art. 258. § 1. Voor de toepassing van artikel 14524, § 2, vijfde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zoals het krachtens artikel 535 van datzelfde Wetboek van toepassing blijft, zijn de volgende instellingen erkend:
"VZW Passiefhuis-Platform"
"Plate-forme Maison Passive ASBL".
De "kwaliteitsverklaring passiefhuis" en de "déclaration de qualité de Maison passive" die gedurende de kalenderjaren 2007, 2008 en 2009 werden uitgereikt door de in het eerste lid erkende instellingen, gelden als certificaat bedoeld in artikel 14524, § 2, vijfde lid, van het voormelde Wetboek zoals het krachtens artikel 535 van datzelfde Wetboek van toepassing blijft.
De certificaten die vanaf 1 januari 2010 worden uitgereikt moeten beantwoorden aan de modellen zoals ze door de gedelegeerde van de Minister van Financiën zijn vastgesteld in uitvoering van artikel 6311bis, § 1, derde lid, van dit besluit zoals het bestond alvorens te worden opgeheven door artikel 7 van het koninklijk besluit van 30 september 2014.
§ 2. De in paragraaf 1, eerste lid, erkende instellingen en de bevoegde gewestelijke administraties bezorgen aan de administratie die bevoegd is voor de vestiging van de inkomstenbelastingen binnen de twee maanden na het einde van het kalenderjaar waarin de certificaten als bedoeld in paragraaf 1, derde lid, werden uitgereikt, een elektronisch afschrift van de voormelde certificaten.
Wanneer het in paragraaf 1, derde lid, vermelde certificaat is uitgereikt door een gelijkaardige instelling of bevoegde administratie die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, houdt de belastingplichtige dit certificaat ter beschikking van de administratie.
§ 3. Voor de toepassing van de compensatie als bedoeld in artikel 14524, § 2, vierde lid, van het voormelde Wetboek zoals het bestond alvorens het werd opgeheven door artikel 41 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, wordt onder "opwekking van hernieuwbare energie" verstaan de opwekking van energie door :
1° een systeem van waterverwarming door middel van zonne-energie;
2° zonnecelpanelen voor het omzetten van zonne-energie in elektrische energie;
3° warmtepompen die gebruik maken van energie die in de vorm van warmte is opgeslagen :
- in de omgevingslucht;
- onder het vaste aardoppervlak;
- in het oppervlaktewater.
Het eventuele energieverbruik van de in het eerste lid vermelde systemen moet eveneens worden gecompenseerd door ter plaatse opgewekte hernieuwbare energie.
Het aantal kWh opgewekte hernieuwbare energie wordt berekend aan de hand van de berekeningsmodaliteiten, met inbegrip van de formules voor de opwekking van hernieuwbare energie en de eventuele correctieparameters, die zijn opgenomen in de door de Richtlijn CE/2006/32 voorziene EPB-methode die op de woning van toepassing is.
Wanneer de EPB-reglementering die lokaal van toepassing is, niet voorziet in een waardering van de productie van hernieuwbare energie, wordt de omzettingsefficiëntie en de verhouding tussen input en output van de systemen en de apparatuur voor de opwekking van hernieuwbare energie beoordeeld aan de hand van de door de Europese Unie vastgestelde procedures of, bij gebrek daaraan, van internationale procedures.".
Art.18. Bijlage IIbis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 december 2002 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 juni 2004, 1 september 2006, 11 december 2006, 27 januari 2009, 12 juli 2009, 5 december 2011 en 15 juni 2012, wordt opgeheven.
Art.19. De artikelen 7 en 17 hebben uitwerking vanaf aanslagjaar 2013.
Artikel 3 heeft uitwerking vanaf aanslagjaar 2014.
De artikelen 1, 2, 4 en 8 tot 16 en 18 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2015.
Artikel 5 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2016.
Artikel 6 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2017.
Art. 20. De minister die bevoegd is voor Financiën, is belast met de uitvoering van dit besluit.