4 AUGUSTUS 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92, wat betreft de omzetting van de aftrek van giften in een belastingvermindering en wat betreft de bepalingen inzake de erkenning van instellingen die giften kunnen ontvangen
Art. 1-7
Artikel 1. Het koninklijk besluit van 26 december 2013 tot wijziging van het KB/WIB 92 op het stuk van de instellingen die giften ontvangen, wordt ingetrokken.
Art.2. In hoofdstuk I van het KB/WIB 92, wordt Afdeling XXII. - Instellingen die giften ontvangen. (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikelen 108 en 110) dat de artikelen 57 tot 60/3 bevat, vervangen bij koninklijk besluit van 21 februari 2011, opgeheven.
Art.3. In hoofdstuk I van hetzelfde besluit, wordt een afdeling XXVundecies/1 ingevoegd, die de artikelen 6318/1 tot 6318/7 bevat, luidende :
"Afdeling XXVundecies/1. - Vermindering voor giften (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 14533, § 2, eerste lid, en § 3, eerste lid)
Art. 6318/1. 1. § 1. Voor de toepassing van artikel 14533, § 1, eerste lid, 1°, b, d, e, g, i, j en l, 2° en 3° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 kunnen worden erkend :
1° de instellingen voor wetenschappelijk onderzoek;
2° de instellingen die oorlogsslachtoffers bijstaan;
3° de instellingen die mindervaliden, bejaarden, beschermde minderjarigen of behoeftigen bijstaan;
4° de instellingen voor hulpverlening aan ontwikkelingslanden;
5° de culturele instellingen;
6° de instellingen opgericht voor hulpverlening aan slachtoffers van rampen die de toepassing rechtvaardigen van de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen;
7° de instellingen die zich bezighouden met het natuurbehoud of de bescherming van het leefmilieu;
8° de instellingen die hulp verlenen aan slachtoffers van zeer grote industriële ongevallen;
9° de instellingen die het behoud of de zorg voor monumenten en landschappen ten doel hebben;
10° de instellingen die duurzame ontwikkeling ten doel hebben.
§ 2. De erkenning wordt voor een periode van ten hoogste zes opeenvolgende kalenderjaren verleend.
§ 3. De in paragraaf 1 vermelde instellingen moeten, naast de in de artikelen 6318/3 vermelde bijzondere voorwaarden aan volgende algemene voorwaarden voldoen :
1° zij moeten rechtspersoonlijkheid bezitten en gevestigd zijn in België;
2° zij mogen generlei gewin bejagen, noch voor zichzelf, noch voor hun organen, noch voor hun leden als zodanig.
§ 4. Om te worden erkend moeten de instellingen als vermeld in paragraaf 1 daartoe een schriftelijke aanvraag indienen in de vorm en binnen de termijnen als hierna bepaald.
§ 5. De aanvragen om erkenning of hernieuwing van de erkenning moeten uiterlijk op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarvoor de erkenning of hernieuwing van de erkenning wordt aangevraagd, bij de Minister van Financiën worden ingediend; de termijn mag evenwel niet korter zijn dan 3 maanden vanaf de datum waarop de aanvragende instelling rechtspersoonlijkheid verkrijgt.
In afwijking van het voorgaande lid kan voor de instellingen als bedoeld in paragraaf 1, 6° en 8°, een aanvraag om erkenning eveneens geldig worden ingediend binnen een termijn van 3 maanden vanaf de datum van de aanvang van de hulpverlening door de betrokken instelling. In afwijking van paragraaf 2 wordt in dat geval de erkenning toegestaan voor een periode van ten hoogste 3 kalenderjaren. Wat het eerste kalenderjaar betreft, geldt de erkenning pas vanaf de aanvang van de hulpverlening.
§ 6. Voor de instellingen bedoeld in paragraaf 1, 3°, kan de erkenning in gevallen van uitzonderlijke en dringende bijstand aan behoeftigen eveneens worden toegestaan wanneer :
- de werkzaamheden van de instelling die bijstand verleent, niet nationaal zijn of niet gericht zijn op bijstand aan behoeftigen;
- of nog de aanvraag om erkenning niet voorafgaat aan de bijstand.
In die gevallen moet de aanvraag om erkenning uiterlijk 6 maanden na de aanvang van de bijstand worden ingediend en wordt de erkenning beperkt tot een maximumduur van 3 opeenvolgende kalenderjaren.
§ 7. De aanvragen om erkenning of hernieuwing van de erkenning moeten omvatten :
1° alle nuttige gegevens die de bevoegde raadgevende instellingen van de Staat of van de Gemeenschappen in de mogelijkheid stellen te onderzoeken of de aanvragende instelling aan de in paragraaf 3 gestelde algemene voorwaarden en de in artikel 6318/3 gestelde bijzondere voorwaarden voldoet;
2° een verklaring waarbij de aanvragende instelling de verbintenis aangaat :
a) tot het dekken van de kosten van algemeen beheer geen hoger bedrag te zullen besteden dan 20 pct. van haar bestaansmiddelen van alle aard, vooraf verminderd met die welke voortkomen van andere erkende instellingen;
b) aan de schenkers een ontvangstbewijs uit te reiken waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde wordt vastgesteld, en aan de administratie bevoegd voor de vestiging van de belasting binnen 2 maanden na het einde van ieder kalenderjaar van de periode waarvoor de erkenning is toegestaan, langs elektronische weg een afschrift van de tijdens dat jaar uitgereikte ontvangstbewijzen en een verzamelstaat of -attest daarvan te bezorgen overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde;
c) de ambtenaren van de administratie bevoegd voor de vestiging van de belasting toe te staan haar boekhouding te controleren telkens als zij dat nuttig achten;
d) aan de diensten die worden aangewezen door de voor de erkenning bevoegde organen van de Staat, van de Gewesten of van de Gemeenschappen, binnen een maand na het eerste verzoek van die diensten, alle inlichtingen te verstrekken die voor het onderzoek van de aanvraag om erkenning nuttig zijn.
Die aanvragen moeten bovendien worden gestaafd met een voor eensluidend verklaard afschrift van de rekening van de ontvangsten en uitgaven van het laatst afgesloten boekjaar en van de begroting van het lopende boekjaar.
§ 8. In afwijking van paragraaf 7, eerste lid, 2°, b, mogen de afschriften voor de eerste twee kalenderjaren waarvoor de erkenning wordt verleend, op papier worden bezorgd.
Art. 6318/2. § 1. Voor de in artikel 6318/1, § 1, 1° tot 4°, beoogde instellingen beslissen de Minister van Financiën en de bevoegde organen van de Staat of van de Gemeenschappen waaronder de bevoegde raadgevende instellingen ressorteren, gezamenlijk over de aanvraag om erkenning, na het advies van de voormelde raadgevende instellingen te hebben ingewonnen, tenzij zij gebruik maken van de in het derde lid gestelde mogelijkheid.
Hun beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend.
De Minister van Financiën en de bevoegde organen van de Staat of van de Gemeenschappen waaronder de bevoegde raadgevende instellingen ressorteren, mogen zich ervan onthouden het advies van die voormelde raadgevende instellingen in te winnen met betrekking tot de instellingen waarvoor, ter gelegenheid van een vroegere aanvraag om erkenning, reeds een advies is uitgebracht.
§ 2. Voor de in artikel 6318/1, § 1, 5°, beoogde instellingen vraagt de Minister van Financiën met betrekking tot de naleving van de in artikel 6318/3, § 2, 1°, gestelde voorwaarde een gemotiveerd advies aan de Regering van de Gemeenschap waaronder het invloedsgebied van de aanvragende instelling ressorteert.
§ 3. Voor de in artikel 6318/1, § 1, 6°, beoogde instellingen beslist de Minister van Financiën over de aanvraag om erkenning.
Zijn beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend.
§ 4. Voor de in artikel 6318/1, § 1, 7°, beoogde instellingen beslissen de Minister van Financiën en de Minister tot wiens bevoegdheid het leefmilieu behoort, gezamenlijk over de aanvraag om erkenning.
Hun beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend.
§ 5. Voor de in artikel 6318/1, § 1, 8°, beoogde instellingen beslissen de Minister van Financiën en de Minister van Buitenlandse Zaken gezamenlijk over de aanvraag om erkenning.
Hun beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend.
§ 6. Voor de in artikel 6318/1, § 1, 9°, beoogde instellingen vraagt de Minister van Financiën met betrekking tot de naleving van de in artikel 6318/3, § 6, gestelde voorwaarde een gemotiveerd advies :
a) aan de Regering van het Gewest waaronder het invloedsgebied van de aanvragende instelling ressorteert;
b) aan de Regering van de Duitstalige Gemeenschap wanneer het invloedsgebied van de aanvragende instelling zich uitstrekt in het Duitse taalgebied.
§ 7. Voor de in artikel 6318/1, § 1, 10°, beoogde instellingen beslissen de Minister van Financiën en de Minister tot wiens bevoegdheid de duurzame ontwikkeling behoort, gezamenlijk over de aanvraag om erkenning.
Hun beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend.
Art. 6318/3. § 1. De werkzaamheden van de in artikel 6318/1, § 1, 1° tot 4°, vermelde instellingen moeten :
a) worden uitgeoefend op het volledige grondgebied van een of meerdere lidstaten van de Europese Economische Ruimte waar die instellingen actief zijn, of betrekking hebben op het centraliseren en coördineren van plaatselijke of gewestelijke werkzaamheden of werkzaamheden in meerdere lidstaten;
b) gericht zijn op wetenschappelijk onderzoek, op bijstand aan misdeelden in de zin van artikel 6318/1, § 1, 2° en 3°, of op hulpverlening aan ontwikkelingslanden;
c) de activiteiten aanvullen die op de hierboven vermelde gebieden worden verricht door de Belgische overheid of door internationale instellingen waarvan België lid is.
§ 2. De in artikel 6318/1, § 1, 5°, vermelde instellingen moeten :
1° werkzaamheden verrichten die gericht zijn op de verspreiding van de cultuur, met name op het gebied van :
a) bescherming en luister van de taal;
b) aanmoediging van de vorming van navorsers;
c) schone kunsten met inbegrip van toneel en film;
d) cultureel patrimonium, musea en andere wetenschappelijk- culturele instellingen;
e) bibliotheken, discotheken en soortgelijke diensten;
f) radio-omroep en televisie;
g) jeugdbeleid;
h) permanente opvoeding en culturele animatie;
i) lichamelijke opvoeding, sport en openluchtleven;
j) vrijetijdsbesteding en toerisme;
2° wegens hun werkzaamheden door de Staat of door één van de Gemeenschappen worden gesubsidieerd;
3° met hun invloedsgebied één van de Gemeenschappen of het gehele land bestrijken, zodat inzonderheid de instellingen worden uitgesloten die slechts op lokaal vlak werkzaam zijn.
§ 3. De werkzaamheden van de in artikel 6318/1, § 1, 6°, vermelde instellingen moeten gericht zijn op hulpverlening aan de in dat artikel beoogde slachtoffers.
§ 4. De in artikel 6318/1, § 1, 7°, vermelde instellingen moeten :
a) in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte werkzaamheden uitoefenen die gericht zijn op het natuurbehoud en/of de bescherming van het leefmilieu;
b) een belangrijke rol spelen bij de bewustmaking van de bevolking en de milieuopvoeding van de jeugd;
c) aantonen dat hun activiteiten een doorlopend en duurzaam karakter omvatten zodat instellingen die éénmalige of gelegenheidsacties uitoefenen, uitgesloten zijn;
d) sedert ten minste twee volledige kalenderjaren die de periode waarvoor de erkenning wordt gevraagd, voorafgaat, de rechtspersoonlijkheid bezitten en voormelde activiteiten uitoefenen;
e) wegens hun werkzaamheden door de federale overheid of door één van de Gewesten worden gesubsidieerd;
f) met hun invloedsgebied zich over meer dan een gemeente uitstrekken.
§ 5. De werkzaamheden van de in artikel 6318/1, § 1, 8°, vermelde instellingen moeten :
a) gericht zijn op hulpverlening, hetzij in België, hetzij in het buitenland, aan de in artikel 6318/1, § 1, 8°, vermelde slachtoffers;
b) de activiteiten aanvullen die op het hierboven vermelde gebied worden verricht door de federale overheid of door internationale instellingen waarvan België lid is.
§ 6. De in artikel 6318/1, § 1, 9°, vermelde instellingen moeten :
a) werkzaamheden in België verrichten die gericht zijn op het behoud of de zorg van monumenten en landschappen;
b) wegens hun werkzaamheden door de Staat, door één van de Gewesten of de Duitstalige Gemeenschap worden gesubsidieerd;
c) met hun invloedsgebied één van de Gewesten, de Duitstalige Gemeenschap of het gehele land bestrijken, zodat inzonderheid de instellingen worden uitgesloten die slechts op lokaal vlak werkzaam zijn.
§ 7. De in artikel 6318/1, § 1, 10°, vermelde instellingen moeten :
a) werkzaamheden in België verrichten die gericht zijn op de duurzame ontwikkeling;
b) wegens hun werkzaamheden door de Staat worden gesubsidieerd;
c) met hun invloedsgebied één van de Gewesten, de Duitstalige Gemeenschap of het gehele land bestrijken, zodat inzonderheid de instellingen worden uitgesloten die slechts op lokaal vlak werkzaam zijn.
Art. 6318/4. Ingeval een instelling als bedoeld in artikel 6318/1, § 1, één van de voor haar erkenning gestelde voorwaarden niet nakomt, kan haar erkenning ambtshalve worden ingetrokken of geweigerd :
a) bij gezamenlijke beslissing van de Minister van Financiën en van elk van de bevoegde organen van de Staat of van de Gemeenschappen voor de in artikel 6318/1, § 1, 1° tot 4°, bedoelde instellingen;
b) door de Koning op voorstel van de Minister van Financiën, voor de in artikel 6318/1, § 1, 5° en 9°, bedoelde instellingen;
c) bij beslissing van de Minister van Financiën, voor de in artikel 6318/1, § 1, 6°, bedoelde instellingen;
d) bij gezamenlijke beslissing van de Minister van Financiën en van de Minister tot wiens bevoegdheid het leefmilieu behoort voor de in artikel 6318/1, § 1, 7°, bedoelde instellingen;
e) bij gezamenlijke beslissing van de Minister van Financiën en de Minister van Buitenlandse Zaken voor de in artikel 6318/1, § 1, 8°, bedoelde instellingen;
f) bij gezamenlijke beslissing van de Minister van Financiën en van de Minister bevoegd voor duurzame ontwikkeling voor de in artikel 6318/1, § 1, 10°, bedoelde instellingen.
Voor de in artikel 6318/1, § 1, 1° tot 4°, 6°, 7°, 8° en 10°, bedoelde instellingen treedt de intrekking van de erkenning in werking vanaf 1 januari volgend op de datum van de betekening van de beslissing.
Voor de in artikel 6318/1, § 1, 5° en 9°, bedoelde instellingen heeft het besluit waarbij de erkenning wordt ingetrokken uitwerking met ingang van 1 januari volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 6318/5. § 1. Voor de toepassing van artikel 14533, § 1, 1°, k, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, moeten de werkzaamheden van de VZW's gericht zijn op het beheer van dierenasielen zoals gedefinieerd door het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende erkenningsvoorwaarden voor inrichtingen voor dieren en de voorwaarden inzake de verhandeling van dieren.
§ 2. Teneinde de machtiging te verkrijgen om voor een periode van ten hoogste zes opeenvolgende kalenderjaren ontvangstbewijzen uit te reiken die recht geven op de aftrek van de giften die zijn gedaan aan de in paragraaf 1 bedoelde VZW, moeten deze laatsten daartoe een schriftelijke aanvraag indienen in de vorm en binnen de termijnen als hierna bepaald.
§ 3. De aanvragen om machtiging moeten uiterlijk op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarvoor de machtiging wordt aangevraagd, bij de Minister van Financiën worden ingediend; de termijn mag evenwel niet korter zijn dan 3 maanden vanaf de datum waarop de aanvragende instelling rechtspersoonlijkheid verkrijgt.
§ 4. De aanvragen om machtiging moeten omvatten :
1° een voor eensluidend verklaard afschrift van het gedateerde en gehandtekende erkenningsbewijs afgeleverd overeenkomstig het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende de erkenningsvoorwaarden voor inrichtingen voor dieren en de voorwaarden inzake de verhandeling van dieren, en dit voor de volledige periode waarvoor de erkenning wordt gevraagd;
2° alle nuttige gegevens die de diensten, belast met de behandeling van de machtigingsaanvraag, in de mogelijkheid stellen te onderzoeken of de aanvragende VZW aan de in paragraaf 1 gestelde voorwaarden voldoet;
3° een verklaring waarbij de aanvragende VZW de verbintenis aangaat :
a) tot het dekken van kosten van algemeen beheer geen hoger bedrag te zullen besteden dan 20 pct. van haar bestaansmiddelen van alle aard, vooraf verminderd met die welke voortkomen van andere erkende of gemachtigde instellingen;
b) aan de schenkers een ontvangstbewijs uit te reiken waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde wordt vastgesteld, en bij de administratie bevoegd voor de vestiging van de belasting binnen 2 maanden na het einde van ieder kalenderjaar van de periode waarvoor de machtiging is toegestaan, langs elektronische weg een afschrift van de tijdens dat jaar uitgereikte ontvangstbewijzen en een verzamelstaat of -attest daarvan in te leveren overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde;
c) de ambtenaren van de administratie bevoegd voor de vestiging van de belasting toe te staan haar boekhouding te controleren telkens als zij dat nuttig achten;
d) aan de diensten bevoegd voor de machtiging, binnen een maand na het eerste verzoek van die diensten, alle inlichtingen te verstrekken die voor het onderzoek van de aanvraag om machtiging nuttig zijn.
Die aanvragen moeten bovendien worden gestaafd met een eensluidend verklaard afschrift van de rekening van de ontvangsten en uitgaven van het laatst afgesloten boekjaar en van de begroting van het lopende boekjaar.
§ 5. In afwijking van paragraaf 4, eerste lid, 3°, b, mogen de afschriften voor de eerste twee kalenderjaren waarvoor de machtiging wordt verleend, op papier worden bezorgd.
§ 6. De beslissing van de Minister van Financiën wordt aan de aanvragende VZW betekend.
§ 7. Ingeval een VZW de voor haar machtiging gestelde voorwaarden niet nakomt, kan haar machtiging ambtshalve worden ingetrokken of geweigerd door een beslissing van de Minister van Financiën.
De intrekking van de machtiging treedt in werking vanaf 1 januari volgend op de datum van betekening van de beslissing.
Art. 6318/6. Vanaf het derde kalenderjaar waarvoor de erkenning of de machtiging wordt verleend, kan de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde de toelating verlenen aan de erkende of gemachtigde instelling om de in de artikelen 6318/1, § 7, eerste lid, 2°, b, en 6318/5, § 4, eerste lid, 3°, b, vermelde afschriften van de tijdens dat jaar uitgereikte ontvangstbewijzen en een verzamelstaat of -attest niet in te dienen langs elektronische weg zolang zij en, in voorkomend geval, de persoon die gemachtigd is de bedoelde ontvangstbewijzen en een verzamelstaat of -attest namens hen in te dienen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen. In dit geval moet de indiening van deze ontvangstbewijzen en een verzamelstaat of -attest geschieden op papier.
De toelating vermeldt de na te leven voorwaarden en kan steeds worden ingetrokken.
Art. 6318/7In het geval bedoeld in artikel 14533, § 3, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt in afwijking van de artikelen 6318/1, § 7, eerste lid, 2°, a, en 6318/5, § 4, eerste lid, 3°, a, de grens van 20 pct. ingesteld inzake het dekken van kosten van algemeen beheer, berekend op het geheel van de bestaansmiddelen van alle aard van de verschillende activiteiten, vooraf verminderd met die welke voortkomen van andere erkende of gemachtigde instellingen.".
Art.4. In artikel 6318/2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij artikel 3 van dit besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° paragraaf 2 wordt aangevuld met twee leden, luidende :
"De Minister van Financiën is gemachtigd om de erkenning te verlenen.
Zijn beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend.";
2° paragraaf 6 wordt aangevuld met twee leden, luidende :
"De Minister van Financiën is gemachtigd om de erkenning te verlenen.
Zijn beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend.".
Art.5. In artikel 6318/4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij artikel 3 van dit besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, b, worden de woorden "door de Koning op voorstel van de Minister van Financiën," vervangen door de woorden "bij beslissing van de Minister van Financiën,";
2° het tweede lid wordt vervangen als volgt :
"De intrekking van de erkenning treedt in werking vanaf 1 januari volgend op de datum van de betekening van de beslissing.";
3° het derde lid wordt opgeheven.
Art.6. De artikelen 2 en 3 hebben uitwerking met ingang van aanslagjaar 2013.
De artikelen 4 en 5 zijn van toepassing op aanvragen tot erkenning of hernieuwing van de erkenning die worden ingediend vanaf 1 januari 2014.
Art. 7. De minister die bevoegd is voor Financiën, is belast met de uitvoering van dit besluit.