11 SEPTEMBER 2013. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de onderhandelingsprocedures voor het verhogen van de interne grens van de arbeidsduur die in de loop van een referteperiode moet worden nageleefd en van het quotum overuren waarvoor de werknemer kan afzien van de inhaalrust in toepassing van artikel 26bis, § 1bis en § 2bis, van de arbeidswet van 16 maart 1971
HOOFDSTUK 1. - Onderhandelingsprocedure voor een eerste fase tot verhoging van de interne grens van de arbeidsduur die in de loop van een referteperiode moet worden nageleefd en van het quotum overuren waarvoor de werknemer kan afzien van de inhaalrust in toepassing van artikel 26bis, § 1bis en § 2bis, van de arbeidswet van 16 maart 1971
Art. 1-5
HOOFDSTUK 2. - Onderhandelingsprocedure voor een tweede fase tot verhoging van de interne grens van de arbeidsduur die in de loop van een referteperiode moet worden nageleefd en van het quotum overuren waarvoor de werknemer kan afzien van de inhaalrust in toepassing van artikel 26bis, § 1bis en § 2bis, van de arbeidswet van 16 maart 1971
Art. 6-9
HOOFDSTUK 1. - Onderhandelingsprocedure voor een eerste fase tot verhoging van de interne grens van de arbeidsduur die in de loop van een referteperiode moet worden nageleefd en van het quotum overuren waarvoor de werknemer kan afzien van de inhaalrust in toepassing van artikel 26bis, § 1bis en § 2bis, van de arbeidswet van 16 maart 1971
Artikel 1. Dit hoofdstuk regelt de procedure die gevolgd moet worden om de interne grens van de arbeidsduur die in de loop van een referteperiode moet worden nageleefd, voorzien in artikel 26bis, § 1bis van de arbeidswet van 16 maart 1971, te verhogen van 78 of 91 tot maximum 130 uren.
Het regelt eveneens de procedure die gevolgd moet worden om het quotum overuren waarvoor de werknemer kan afzien van de inhaalrust in toepassing van artikel 26bis, § 2bis, van dezelfde wet te verhogen van 91 tot maximum 130 uren.
Art.2. De verhogingen bedoeld in artikel 1 worden vastgesteld door een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair orgaan.
Deze overeenkomst kan de nadere regelen en voorwaarden van deze verhogingen vaststellen.
Zij kan eveneens deze beslissing tot verhoging geheel of gedeeltelijk overdragen aan een akkoord gesloten op ondernemingsvlak volgens de nadere regelen die zij bepaalt.
Art.3. Bij ontstentenis van zulk een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het paritair orgaan en neergelegd op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg vóór 1 april 2014, kan de procedure op ondernemingsvlak gevolgd worden volgens de nadere regelen voorzien in de artikelen 4 of 5.
Een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het paritair orgaan en neergelegd op de griffie waarvan sprake in het vorige lid vóór 1 april 2014 kan een latere datum dan 1 april 2014 vaststellen voor de toepassing van de procedures voorzien in de artikelen 4 of 5.
Art.4. Indien er een vakbondsafvaardiging bestaat in de onderneming en binnen de grenzen van haar bevoegdheid, worden de verhogingen bedoeld in artikel 1 vastgesteld door een collectieve arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, gesloten met alle in de vakbondsafvaardiging vertegenwoordigde organisaties.
De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst worden ingevoegd in het arbeidsreglement voor zover deze invoeging noodzakelijk is ingevolge het bepaalde in artikel 6 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen.
Art.5. § 1. Bij ontstentenis van een bevoegde vakbondsafvaardiging worden de verhogingen voorzien in artikel 1 vastgesteld volgens de procedures voorzien in de paragrafen 2 of 3.
§ 2. De verhogingen voorzien in paragraaf 1 kunnen vastgesteld worden door een collectieve arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.
De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst worden ingevoegd in het arbeidsreglement voor zover deze invoeging noodzakelijk is ingevolge het bepaalde in artikel 6 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen.
§ 3. De verhogingen voorzien in paragraaf 1 kunnen vastgesteld worden door een wijziging van het arbeidsreglement volgens de procedures bepaald in artikel 12 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen en mits eerbiediging van de aanpassingen bepaald in de paragrafen 4 en 5.
§ 4. Bij gebrek aan opmerkingen verzendt de werkgever na afloop van de termijn van 15 dagen voorzien in artikel 12, derde lid, het ontwerp van wijziging van het arbeidsreglement en het register van opmerkingen naar de voorzitter van het paritair orgaan.
Het paritair orgaan spreekt zich binnen twee maanden vanaf deze verzending uit over de overeenstemming met de wet van het ontwerp. Het arbeidsreglement is gewijzigd vanaf de ontvangst van de beslissing tot overeenstemming van het paritair orgaan.
Bij gebrek aan een beslissing binnen deze termijn van twee maanden, kan een lid van het paritair orgaan aan de voorzitter de verlenging van de termijn tot de volgende vergadering van het paritair orgaan vragen.
Bij gebrek aan een beslissing van het paritair orgaan binnen de termijnen voorzien in de leden 2 en 3, bezorgt de voorzitter het ontwerp en het register van opmerkingen aan de inspecteur-districtshoofd van de Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten.
Deze inspecteur gaat de overeenstemming van het ontwerp met de wettelijke bepalingen na. Hij betekent zijn beslissing aan de werkgever binnen 15 dagen vanaf de ontvangst van het ontwerp. Het arbeidsreglement is gewijzigd vanaf de ontvangst van de beslissing tot overeenstemming van de inspecteur.
§ 5. In geval er opmerkingen gemaakt werden in toepassing van artikel 12, derde of vierde lid, moet de procedure bepaald in datzelfde artikel 12 gevolgd worden behoudens twee afwijkingen :
1° indien het paritair comité een beslissing neemt in toepassing van het elfde lid, gaat zij eveneens de overeenstemming van het ontwerp met de wettelijke bepalingen na;
2° indien het paritair comité zich niet uitspreekt binnen een termijn van twee maanden nadat de zaak bij haar aanhangig gemaakt werd, eventueel verlengd met twee bijkomende maanden op vraag van een lid van het paritair comité tijdens de eerste vergadering van het paritair comité na afloop van de oorspronkelijke termijn van twee maanden, roept de voorzitter binnen de maand die volgt op de afloop van de aanvullende termijn een delegatie samen van de representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties die zitting hebben in het paritair comité; tijdens deze vergadering, stelt hij met hen een rapport op dat melding maakt van hun respectievelijke standpunten waarbij hij het ontwerp van wijziging van het arbeidsreglement en de opmerkingen voegt; binnen de maand van deze vergadering zendt hij zijn rapport aan de inspecteur-districtshoofd van de Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten; deze inspecteur doet binnen de maand van ontvangst van het rapport uitspraak over de aanpassing van het arbeidsreglement en over de overeenstemming met de wettelijke bepalingen; hij betekent zijn beslissing binnen 15 dagen aan de werkgever en aan de voorzitter van het paritair comité; het arbeidsreglement is gewijzigd vanaf de ontvangst van de beslissing tot goedkeuring van de inspecteur.
HOOFDSTUK 2. - Onderhandelingsprocedure voor een tweede fase tot verhoging van de interne grens van de arbeidsduur die in de loop van een referteperiode moet worden nageleefd en van het quotum overuren waarvoor de werknemer kan afzien van de inhaalrust in toepassing van artikel 26bis, § 1bis en § 2bis, van de arbeidswet van 16 maart 1971
Art.6. Dit hoofdstuk regelt de procedure die gevolgd moet worden om de interne grens van de arbeidsduur die in de loop van een referteperiode moet worden nageleefd voorzien in artikel 26bis, § 1bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 te verhogen van 130 tot maximum 143 uren.
Het regelt eveneens de procedure die gevolgd moet worden om het quotum overuren waarvoor de werknemer kan afzien van de inhaalrust in toepassing van artikel 26bis, § 2bis, van dezelfde wet te verhogen van 130 tot maximum 143 uren.
Art.7. De verhogingen bedoeld in artikel 6 worden vastgesteld door een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair orgaan.
Deze overeenkomst kan de nadere regelen en de voorwaarden van deze verhogingen vaststellen.
Zij kan eveneens deze beslissing tot verhoging geheel of gedeeltelijk overdragen aan een akkoord gesloten op ondernemingsvlak volgens de nadere regelen die zij bepaalt.
Art.8. Treden in werking op 1 oktober 2013 :
- De artikelen 2 tot 5 van de wet van 17 augustus 2013 betreffende de modernisering van het arbeidsrecht en houdende diverse bepalingen;
- Dit besluit.
Art. 9. De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 september 2013.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Werk,
Mevr. M. DE CONINCK