8 DECEMBER 2013. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikelen 4 en 13 van de wet van 13 maart 2013 tot hervorming van de inhouding van 3,55 % ten gunste van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en de solidariteitsbijdrage verricht op de pensioenen (NOTA : art. 7 gewijzigd met ingang op een onbepaalde datum bij KB2022-12-26/13, art. 8, 003; Inwerkingtreding : onbepaald )(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-12-2013 en tekstbijwerking tot 18-12-2023)
Art. 1-7
Art. 7 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 8-20
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan :
a) onder "[2 wettelijk pensioen]2", elk wettelijk, reglementair of statutair ouderdoms-, rust-, anciënniteits- of overlevingspensioen, of elk ander als zodanig geldend voordeel, [1 of elke overgangsuitkering,]1 ten laste van een Belgisch pensioenstelsel, van een buitenlands pensioenstelsel of van een pensioenstelsel van een internationale instelling;
b) [2 onder "aanvullend pensioen",
1° elk aanvullend pensioen bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de Programmawet (I) van 27 december 2006 en bedoeld als aanvulling of vervanging van een wettelijk pensioen ten laste van een Belgisch pensioenstelsel, ongeacht het feit of het een periodiek of een in de vorm van een kapitaal betaald voordeel betreft;
2° elk voordeel, bedoeld als aanvulling van een wettelijk pensioen ten laste van een buitenlands pensioenstelsel of van een pensioenstelsel van een internationale instelling, ongeacht het feit of het een periodiek of een in de vorm van een kapitaal betaald voordeel betreft;]2
c) onder "inhouding", de inhouding bedoeld in artikel 191, eerste lid, 7°, eerste lid, van de [2 wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994]2;
d) onder "drempel" het bedrag, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de wet van 13 maart 2013 tot hervorming van de inhouding van 3,55 % ten gunste van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en de solidariteitsbijdrage verricht op de pensioenen, waaronder het [2 totaal bedrag van de wettelijke pensioenen en de aanvullende pensioenen]2 niet kan verminderd worden ten gevolge van de inhouding;
e) [2 onder "Dienst", de Federale Pensioendienst;]2
f) [2 onder "DB2P", de gegevensbank betreffende de aanvullende pensioenen, zoals opgericht door de Programmawet van 27 december 2006, en beheerd door de vzw Sigedis;]2
[2 g) "onder " uitbetalingsinstelling ", de natuurlijke of -rechtspersoon of de feitelijke vereniging die de betaling van het wettelijk pensioen of van het aanvullend pensioen verzekert.]2
----------
(1)<KB 2014-07-03/02, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<KB 2022-12-26/13, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.2.Worden eveneens beschouwd als [1 wettelijk pensioen]1 in de zin van artikel 1, a) :
1° de renten verworven door stortingen bedoeld bij de wet tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, gecoördineerd op 29 juni 2007, ongeacht de oorsprong ervan, ongeacht het periodieke voordelen betreft of uitbetaald in de vorm van een kapitaal;
2° de invaliditeitspensioenen van de administratieve en militaire personeelsleden, van de magistraten en van de agenten van de Rechterlijke Orde en van de gerechtelijke politie bij de parketten, betaald ten laste van de Schatkist wegens bewezen diensten in Afrika.
----------
(1)<KB 2022-12-26/13, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.3.[1 Worden niet als wettelijke of aanvullende pensioenen beschouwd in de zin van artikel 1, a) of b), de vakantiegelden en de aanvullende vakantiegelden, de eindejaarstoelagen, de verwarmingstoelagen, de aanpassingsvergoedingen, de forfaitaire welvaartspremies en de bijzondere bijslagen voor zelfstandigen.]1
----------
(1)<KB 2022-12-26/13, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.4.De verhoging van de drempel bedoeld in artikel 1, d) voor de begunstigden met gezinslast is van toepassing, naar gelang van het geval :
1° op de gehuwde begunstigde die samenwoont met zijn echtgenoot, op voorwaarde dat deze laatste geen beroepsinkomsten heeft die de vermindering of de schorsing van een in het pensioenstelsel van de werknemers of van de zelfstandigen toegekend rustpensioen zouden tot gevolg hebben, noch een sociaal voordeel geniet toegekend krachtens een Belgische of buitenlandse wetgeving of een als zodanig geldend voordeel toegekend krachtens een regeling die van toepassing is op het personeel van een [1 internationale instelling]1;
2° op de gehuwde begunstigde die samenwoont met zijn echtgenoot van wie het pensioenbedrag werd verminderd, hetzij met toepassing van artikel 10, § 4, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, hetzij met toepassing van artikel 3, § 8, van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn, hetzij met toepassing van artikel 5, § 8, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen;
3° op de gehuwde begunstigde die gescheiden leeft van zijn echtgenoot, op de ongehuwde begunstigde, op de uit de echt gescheiden begunstigde of op de langstlevende echtgenoot, op voorwaarde dat hij uitsluitend samenwoont met één of meer kinderen waarvan ten minste één recht geeft op kinderbijslag.
----------
(1)<KB 2022-12-26/13, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.5.De [1 wettelijke pensioenen en aanvullende pensioenen]1 die niet maandelijks worden betaald, worden voor de berekening van de verschuldigde inhoudingen omgerekend in maandbedragen.
De [1 wettelijke pensioenen en aanvullende pensioenen]1 die in de vorm van een kapitaal worden uitbetaald, worden evenwel slechts omgezet in maandbedragen na hun omzetting in een fictieve rente. Deze omzetting in een fictieve rente geschiedt op basis van de coëfficiënten bepaald in de tabel gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 1997 tot uitvoering van artikel 68, § 2, derde lid, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen. [2 De aldus bekomen fictieve rente wordt ten belope van 53,22 % in aanmerking genomen voor de berekening van de verschuldigde inhouding.]2
Bij de betaling van de [1 wettelijke pensioenen of aanvullende pensioenen]1 worden alle verschuldigde sommen ineens ingehouden.
----------
(1)<KB 2022-12-26/13, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<KB 2023-12-11/05, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.6.[1 Iedere persoon die recht heeft op een wettelijk pensioen ten laste van een Belgisch pensioenstelsel en aan wie wettelijke en/of aanvullende pensioenen ten laste van een buitenlands pensioenstelsel en/of van een pensioenstelsel van een internationale instelling worden toegekend, is ertoe gehouden daarvan aangifte te doen bij de Dienst, onder de modaliteiten beschreven in artikel 68bis, § 2, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen.]1
----------
(1)<KB 2022-12-26/13, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.7.[1 § 1. Elke Belgische uitbetalingsinstelling die wettelijke pensioenen uitkeert, verricht van ambtswege de inhouding op deze pensioenen voor zover het globaal bedrag van de door haar aan eenzelfde persoon betaalde wettelijke pensioenen en aanvullende pensioenen de drempel overschrijdt.
§ 2. Elke Belgische en buitenlandse uitbetalingsinstelling die in artikel 1, b), 1° bedoelde Belgische aanvullende pensioenen toekent, is verplicht de inhouding te verrichten op de door haar betaalde voordelen zonder dat met de drempel rekening wordt gehouden.
§ 3. Wanneer aan eenzelfde persoon één of meer wettelijke pensioenen worden toegekend waarop de inhouding van ambtswege niet overeenkomstig paragraaf 1 is verricht, maar waarvan het totaal bedrag, eventueel verhoogd met het bedrag van de in artikel 1, b), 1° bedoelde Belgische aanvullende pensioenen en van de wettelijke en/of aanvullende pensioenen toegekend ten laste van een buitenlands pensioenstelsel en/of van een pensioenstelsel van een internationale instelling, hoger is dan de drempel, geeft de Dienst de uitbetalingsinstellingen de opdracht om in afwijking van paragraaf 1 de inhouding te verrichten. Deze inhouding, waarvan het percentage lager is dan of gelijk aan 3,55 %, wordt verricht vanaf de eerste betaling die volgt op de mededeling van het percentage door de Dienst.
De Dienst controleert of de in het eerste lid bedoelde opdracht daadwerkelijk wordt uitgevoerd door de uitbetalingsinstellingen.
§ 4. Het gedeelte van de met toepassing van paragraaf 1 uit te voeren inhouding dat overeenstemt met wettelijke en/of aanvullende pensioenen ten laste van een buitenlands pensioenstelsel en/of van een pensioenstelsel van een internationale instelling wordt uitsluitend verricht:
1° als de gerechtigde zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd in België en een wettelijk pensioen of als zodanig geldend voordeel ten laste van een Belgisch pensioenstelsel geniet;
2° als de gerechtigde zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd in het buitenland en de geneeskundige verstrekkingen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen geniet ten laste van een Belgische instelling.]1
§ 5. De inhouding wordt verricht op de verschillende [2 wettelijke pensioenen ten laste van een Belgisch pensioenstelsel]2 overeenkomstig de rangorde vastgesteld als volgt :
1° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de pensioenregeling voor werknemers;
2° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de pensioenregeling voor zelfstandigen;
3° [2 de rust- en overlevingspensioenen ten laste van een pensioenstelsel van de overheidssector beheerd door de Dienst;]2
4° [2 ...]2
5° de rustpensioenen ten laste van de instellingen waarop het koninklijk besluit nr. 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en de regieën ingesteld door de Staat van toepassing is;
6° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van [2 het stelsel voor overzeese sociale zekerheid]2;
7° de niet in 3° bedoelde rust- en overlevingspensioenen ten laste van de plaatselijke besturen of ten laste van door deze plaatselijke besturen opgerichte instellingen van openbaar nut, met inbegrip van die welke aan hun mandatarissen worden toegekend;
8° de niet in 3° bedoelde rust- en overlevingspensioenen ten laste van instellingen van openbaar nut die afhangen van de Gemeenschappen of de Gewesten;
9° de rust- en overlevingspensioenen toegekend aan de senatoren, de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de leden van de Gewest- en Gemeenschapsparlementen;
10° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van hiervoor niet opgenomen machten en instellingen bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen.
In geval van cumulatie van pensioenen met eenzelfde rangorde, wordt de afhouding in eerste instantie verricht op het pensioen met het hoogste bedrag, zonder dat latere verhogingen van de pensioenen een wijziging van de aldus vastgestelde volgorde tot gevolg hebben.
§ 6. [3 Indien na inhouding het totaal bedrag van de wettelijke pensioenen en de aanvullende pensioenen dat aan eenzelfde persoon is uitbetaald, lager is dan de drempel, betaalt de Dienst de onverschuldigde inhoudingen van ambtswege terug aan de begunstigde.
In afwijking van paragraaf 2 kan de Dienst eveneens de uitbetalingsinstellingen opdracht geven geen inhouding te verrichten op de betaalde wettelijke pensioenen en aanvullende pensioenen of een inhouding waarvan het percentage lager is dan 3,55 %. Deze laatste inhouding wordt verricht vanaf de eerste betaling die volgt op de mededeling van het percentage door de Dienst.]3
§ 7. De door de [4 Dienst]4 te innen of terug te betalen bijdragen worden berekend zonder dat rekening wordt gehouden met centgedeelten van minder dan 0,5 cent; centgedeelten van 0,5 cent of meer worden voor één cent gerekend.
De afronding op één cent naar boven of naar onder geschiedt op elk te storten of te innen bedrag.
§ 8. [5 ...]5
----------
(1)<KB 2022-12-26/13, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<KB 2022-12-26/13, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<KB 2022-12-26/13, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(4)<KB 2022-12-26/13, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(5)<KB 2022-12-26/13, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.7 TOEKOMSTIG RECHT. [1 § 1. Elke Belgische uitbetalingsinstelling die wettelijke pensioenen uitkeert, verricht van ambtswege de inhouding op deze pensioenen voor zover het globaal bedrag van de door haar aan eenzelfde persoon betaalde wettelijke pensioenen en aanvullende pensioenen de drempel overschrijdt.
§ 2. [6 Elke Belgische en buitenlandse uitbetalingsinstelling die in artikel 1, b), 1° bedoelde Belgische aanvullende pensioenen toekent, handelt met betrekking tot de op deze pensioenen te verrichten inhouding overeenkomstig het tweede en derde lid.
Wanneer de vzw Sigedis hiervoor over voldoende gegevens beschikt, deelt zij aan de uitbetalingsinstelling mee of het totaal bedrag van de aan eenzelfde persoon betaalde wettelijke pensioenen en aanvullende pensioenen de drempel overschrijdt. In geval van niet overschrijding van de drempel, verricht de uitbetalingsinstelling geen inhouding. In geval van overschrijding van de drempel, verricht de uitbetalingsinstelling een inhouding waarvan het bedrag en/of het daarmee overeenstemmende percentage haar wordt meegedeeld door de vzw Sigedis.
Wanneer de vzw Sigedis niet over voldoende gegevens beschikt om te bepalen of het totaal bedrag van de aan eenzelfde persoon betaalde wettelijke pensioenen en aanvullende pensioenen de drempel overschrijdt, verricht de Belgische of buitenlandse uitbetalingsinstelling ambtshalve een inhouding van 3,55% op de door haar betaalde aanvullende pensioenen.
De Koning kan de modaliteiten vaststellen voor de toepassing van het tweede en het derde lid.]6
§ 3. Wanneer aan eenzelfde persoon één of meer wettelijke pensioenen worden toegekend waarop de inhouding van ambtswege niet overeenkomstig paragraaf 1 is verricht, maar waarvan het totaal bedrag, eventueel verhoogd met het bedrag van de in artikel 1, b), 1° bedoelde Belgische aanvullende pensioenen en van de wettelijke en/of aanvullende pensioenen toegekend ten laste van een buitenlands pensioenstelsel en/of van een pensioenstelsel van een internationale instelling, hoger is dan de drempel, geeft de Dienst de uitbetalingsinstellingen de opdracht om in afwijking van paragraaf 1 de inhouding te verrichten. Deze inhouding, waarvan het percentage lager is dan of gelijk aan 3,55 %, wordt verricht vanaf de eerste betaling die volgt op de mededeling van het percentage door de Dienst.
De Dienst controleert of de in het eerste lid bedoelde opdracht daadwerkelijk wordt uitgevoerd door de uitbetalingsinstellingen.
§ 4. Het gedeelte van de met toepassing van paragraaf 1 uit te voeren inhouding dat overeenstemt met wettelijke en/of aanvullende pensioenen ten laste van een buitenlands pensioenstelsel en/of van een pensioenstelsel van een internationale instelling wordt uitsluitend verricht:
1° als de gerechtigde zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd in België en een wettelijk pensioen of als zodanig geldend voordeel ten laste van een Belgisch pensioenstelsel geniet;
2° als de gerechtigde zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd in het buitenland en de geneeskundige verstrekkingen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen geniet ten laste van een Belgische instelling.]1
§ 5. De inhouding wordt verricht op de verschillende [2 wettelijke pensioenen ten laste van een Belgisch pensioenstelsel]2 overeenkomstig de rangorde vastgesteld als volgt :
1° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de pensioenregeling voor werknemers;
2° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de pensioenregeling voor zelfstandigen;
3° [2 de rust- en overlevingspensioenen ten laste van een pensioenstelsel van de overheidssector beheerd door de Dienst;]2
4° [2 ...]2
5° de rustpensioenen ten laste van de instellingen waarop het koninklijk besluit nr. 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en de regieën ingesteld door de Staat van toepassing is;
6° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van [2 het stelsel voor overzeese sociale zekerheid]2;
7° de niet in 3° bedoelde rust- en overlevingspensioenen ten laste van de plaatselijke besturen of ten laste van door deze plaatselijke besturen opgerichte instellingen van openbaar nut, met inbegrip van die welke aan hun mandatarissen worden toegekend;
8° de niet in 3° bedoelde rust- en overlevingspensioenen ten laste van instellingen van openbaar nut die afhangen van de Gemeenschappen of de Gewesten;
9° de rust- en overlevingspensioenen toegekend aan de senatoren, de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de leden van de Gewest- en Gemeenschapsparlementen;
10° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van hiervoor niet opgenomen machten en instellingen bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen.
In geval van cumulatie van pensioenen met eenzelfde rangorde, wordt de afhouding in eerste instantie verricht op het pensioen met het hoogste bedrag, zonder dat latere verhogingen van de pensioenen een wijziging van de aldus vastgestelde volgorde tot gevolg hebben.
§ 6. [3 Indien na inhouding het totaal bedrag van de wettelijke pensioenen en de aanvullende pensioenen dat aan eenzelfde persoon is uitbetaald, lager is dan de drempel, betaalt de Dienst de onverschuldigde inhoudingen van ambtswege terug aan de begunstigde.
In afwijking van paragraaf 2 kan de Dienst eveneens de uitbetalingsinstellingen opdracht geven geen inhouding te verrichten op de betaalde wettelijke pensioenen en aanvullende pensioenen of een inhouding waarvan het percentage lager is dan 3,55 %. Deze laatste inhouding wordt verricht vanaf de eerste betaling die volgt op de mededeling van het percentage door de Dienst.]3
§ 7. De door de [4 Dienst]4 te innen of terug te betalen bijdragen worden berekend zonder dat rekening wordt gehouden met centgedeelten van minder dan 0,5 cent; centgedeelten van 0,5 cent of meer worden voor één cent gerekend.
De afronding op één cent naar boven of naar onder geschiedt op elk te storten of te innen bedrag.
§ 8. [5 ...]5
(1)<KB 2022-12-26/13, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<KB 2022-12-26/13, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<KB 2022-12-26/13, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(4)<KB 2022-12-26/13, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(5)<KB 2022-12-26/13, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(6)<KB 2022-12-26/13, art. 8, 003; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.8.[1 Als de wettelijke pensioenen of de aanvullende pensioenen in de vorm van een kapitaal uitbetaald worden, stort de Dienst aan de begunstigde de op het kapitaal verrichte inhouding volledig terug indien, bij de eerste uitbetaling van het definitief bedrag van een wettelijk pensioen die volgt op de uitbetaling van een kapitaal, het gecumuleerde maandelijkse brutobedrag van de wettelijke pensioenen en aanvullende pensioenen kleiner is dan de drempel.]1
Indien de terugstorting plaatsvindt meer dan zes maanden na de datum van de eerste uitbetaling van het definitief bedrag van een [1 wettelijk pensioen]1, is de [1 Dienst]1 van rechtswege aan begunstigde verwijlinteresten verschuldigd op het teruggestorte bedrag. Deze interesten, waarvan het percentage gelijk is aan 4,75 % per jaar, beginnen te lopen vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van de termijn van zes maanden.
----------
(1)<KB 2022-12-26/13, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.9.[1 De uitbetalingsinstellingen storten de opbrengst van de inhouding op de wettelijke pensioenen ten laste van een Belgisch pensioenstelsel aan de Dienst tijdens de maand volgend op deze waarin het wettelijk pensioen werd uitbetaald.
De Belgische of buitenlandse uitbetalingsinstellingen storten aan de Dienst de opbrengst van de inhouding op de in artikel 1, b), 1° bedoelde Belgische aanvullende pensioenen ten belope van het bedrag, tegen de vervaldatum en met de mededeling vermeld in het maandelijkse betaaloverzicht van de vzw Sigedis.]1
----------
(1)<KB 2022-12-26/13, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.10.[1 De Belgische uitbetalingsinstellingen moeten uiterlijk de achtste werkdag na het einde van de maand tijdens welke de wettelijke pensioenen werden uitbetaald, aan de Dienst alle aangiften bezorgen van de gegevens in verband met die pensioenen, in de door de Dienst voorgeschreven vorm.
De Belgische en buitenlandse uitbetalingsinstellingen bezorgen de aangiften van de gegevens in verband met de betaling van de in artikel 1, b), 1° bedoelde Belgische aanvullende pensioenen, binnen de in het eerste lid vermelde termijn en in de vorm die is voorgeschreven door de vzw Sigedis, aan DB2P die deze gegevens meedeelt aan de Dienst.]1
----------
(1)<KB 2022-12-26/13, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.11.[1 De Federale Overheidsdienst Financiën deelt aan de Dienst de identiteit van elke persoon mede, die één of meerdere wettelijke pensioenen en/of aanvullende pensioenen genoten heeft. Deze mededeling bevat eveneens de bedragen van deze wettelijke pensioenen en aanvullende pensioenen, ongeacht het feit of het periodieke of in de vorm van een kapitaal betaalde pensioenen betreft.]1
----------
(1)<KB 2022-12-26/13, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.12.[1 De Dienst ziet de in artikel 6 en artikel 10, eerste lid bedoelde aangiften na.
De Dienst kan te dien einde voor de controle op de uitvoering van dit besluit de medewerking vorderen van de administraties, instellingen en diensten die wettelijke pensioenen en/of aanvullende pensioenen toekennen en/of betalen.]1
----------
(1)<KB 2022-12-26/13, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.13.§ 1. Bij het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 9, is elke uitbetalingsinstelling die ten onrechte geen inhouding heeft verricht of de opbrengst ervan niet heeft gestort van rechtswege in gebreke. Op de bedragen die niet binnen deze termijn werden betaald is de uitbetalingsinstelling een toeslag van 10 pct. verschuldigd, alsmede een verwijlinterest van 12 pct. per jaar, te rekenen vanaf het verstrijken van deze termijn tot op de dag waarop de betaling plaatsvindt.
§ 2. De begunstigde die nalaat de in artikel 6 bedoelde aangifte te doen, moet een vergoeding betalen gelijk aan 10 pct. van de nog verschuldigde achterstallige inhoudingen.
§ 3. Het niet verschaffen aan de [1 Dienst]1 van de in [1 artikel 10, eerste lid]1 bedoelde aangifte in de vorm en binnen de termijn die zijn voorgeschreven verplicht de uitbetalingsinstelling tot het betalen van een forfaitaire vergoeding van 25 EUR, vermeerderd met 2,50 EUR per begunstigde en met 2,50 EUR per schijf van 2.500 EUR gestort pensioen.
[1 Het niet verschaffen aan DB2P van de in artikel 10, tweede lid bedoelde aangifte binnen de in artikel 10, eerste lid bedoelde termijn en in de vorm die is voorgeschreven door de vzw Sigedis verplicht de uitbetalingsinstelling tot het betalen van een forfaitaire vergoeding van 25 EUR.]1
§ 4. De [2 Dienst]2 is belast met de invordering van de in paragrafen 1 tot 3 bedoelde bedragen.
§ 5. Het innen der verschuldigde sommen kan eveneens geschieden door tussenkomst van [3 de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen]3, dat de inning ervan zal verrichten overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1949.
----------
(1)<KB 2022-12-26/13, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<KB 2022-12-26/13, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<KB 2022-12-26/13, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.14.§ 1. De [1 Dienst]1 deelt aan de begunstigde per gewone brief het bedrag van de inhouding en de berekeningswijze ervan mee. Deze mededeling geldt als motivering en kennisgeving.
Tegen de in het eerste lid bedoelde mededeling kan beroep worden ingeleid bij de bevoegde rechtsmacht binnen de drie maanden die volgen op de datum van de mededeling aan de begunstigde.
§ 2. Indien door de [1 Dienst]1 wordt vastgesteld dat bij de bepaling van de inhouding een materiële vergissing werd begaan, zet hij ambtshalve de vergissing recht en deelt aan de andere uitbetalingsinstellingen de elementen waarop de nieuwe berekening van de inhouding steunt mee.
De [1 Dienst]1 brengt de begunstigde van de vergissing op de hoogte en hij betekent hem het juiste bedrag van de inhouding alsook haar berekeningswijze.
Indien de vergissing aanleiding heeft gegeven tot :
1° ten onrechte verrichte inhoudingen, betaalt de [1 Dienst]1 deze aan de begunstigde terug, zonder dat hierop verwijlinteresten verschuldigd zijn;
2° het verrichten van een onvoldoende inhouding, past de bevoegde uitbetalingsinstelling het bedrag van de inhouding aan vanaf de eerste betaling die volgt op de datum waarop de in het tweede lid bedoelde mededeling aan de begunstigde werd betekend.
De [1 Dienst]1 controleert de tenuitvoerlegging van dit artikel door de uitbetalingsinstellingen.
----------
(1)<KB 2022-12-26/13, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.15. Het koninklijk besluit van 15 september 1980 tot uitvoering van artikel 191, eerste lid, 7°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 2004, wordt opgeheven.
Art.16.Voor [1 de wettelijke pensioenen en de aanvullende pensioenen]1 die in de vorm van een kapitaal worden uitbetaald, blijft de fictieve omzettingsrente berekend overeenkomstig artikel 73 van het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 indien de daadwerkelijke betaling van het kapitaal voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit wordt verricht.
----------
(1)<KB 2022-12-26/13, art. 22, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.17.Voor [1 de wettelijke pensioenen en de aanvullende pensioenen]1 die in de vorm van een kapitaal voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden uitbetaald, blijft het recht op terugbetaling van een deel van de inhouding, zoals voorzien in artikel 3bis, tweede lid, van het voornoemde koninklijk besluit van 15 september 1980, behouden.
----------
(1)<KB 2022-12-26/13, art. 23, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.18.De beheersbegroting van de [1 Dienst]1 wordt, met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit, verhoogd met de personeelsuitgaven, de werkingsuitgaven en de investeringsuitgaven betreffende de inning en het beheer van de opbrengst van de inhouding en de beheersbegroting van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering wordt evenredig verminderd.
----------
(1)<KB 2022-12-26/13, art. 24, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.19. Treden in werking op 1 januari 2014 :
1° de wet van 13 maart 2013 tot hervorming van de inhouding van 3,55% ten gunste van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en de solidariteitsbijdrage verricht op de pensioenen;
2° dit besluit, met uitzondering van artikel 7, § 4, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2013.
Art. 20. De minister bevoegd voor Sociale Zaken en de Minister voor Pensioenen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.