6 JUNI 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen
Art. 1-7
Artikel 1. In artikel 107 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° Paragraaf 1 wordt aangevuld met twee leden, luidende :
" De afscheidsvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel toegekend aan de leden van de parlementen van de Federale Staat en van de Gemeenschappen en de Gewesten worden beschouwd als inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een in het eerste lid bedoelde bezigheid.
Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt een opzeggingsvergoeding, een afscheidsvergoeding, een ontslagvergoeding of elk ander als zodanig geldend voordeel geacht gelijkmatig gespreidte zijn over de duur van de opzeggingstermijn. "
2° Paragraaf 2 wordt vervangen als volgt :
" § 2. A. De pensioengerechtigde mag met ingang van 1 januari van het kalenderjaar waarin hij één van de in de artikelen 3, § 1, en 16, § 1, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 of in artikel 92 bedoelde leeftijden heeft bereikt :
1° een beroepsbezigheid uitoefenen die onder toepassing valt van de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten, of van een soortgelijk wettelijk of reglementair statuut, voor zover het in het kalenderjaar betaald bruto beroepsinkomen,met uitzondering van het dubbel vakantiegeld en achterstallige bedragen inzake premies en bezoldigingen zoals voorzien in artikel 171, 5°, b, d en e, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, per kalenderjaar 13.556,68 euro niet overschrijdt;
2° een beroepsbezigheid als zelfstandige of als helper uitoefenen die de onderwerping aan het koninklijk besluit nr. 38 tot gevolg heeft, of die wordt uitgeoefend in de hoedanigheid van meewerkende echtgenoot, voor zover het beroepsinkomen uit deze bezigheid per kalenderjaar 10.845,34 euro niet overschrijdt.
Onder beroepsinkomen van de in het voorgaande lid, 2°, beoogde activiteiten dient te worden verstaan het bruto-beroepsinkomen, verminderd met de beroepsuitgaven of -lasten en, desgevallend, met het beroepsverlies, dat in aanmerking genomen werd door het Bestuur der Directe Belastingen voor de vaststelling van de aanslag betreffende het betrokken jaar. Indien de bezigheid als helper uitgeoefend wordt door de meewerkende echtgenoot die onderworpen is aan het koninklijk besluit nr. 38, dient de toegekende bezoldiging in aanmerking genomen te worden. Indien de bezigheid als helper uitgeoefend wordt door de meewerkende echtgenoot die niet onderworpen is aan het koninklijk besluit nr. 38, dient het deel van het inkomen van de echtgenoot-uitbater in aanmerking genomen te worden dat aan de helper toegekend wordt overeenkomstig het Wetboek van de inkomstenbelastingen.
Het gedeelte van de beroepsinkomsten dat overeenkomstig artikel 87 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen gecoördineerd door het koninklijk besluit van 10 april 1992 en bekrachtigd bij de wet van 12 juni 1992 aan de echtgenoot wordt toegekend, wordt bij de inkomsten van de uitbater gevoegd.
In het onder het voorgaande lid beoogde beroepsinkomen worden evenwel niet begrepen het bedrag van de bijdragen betaald in toepassing van het koninklijk besluit nr. 38 of van de koninklijk besluiten houdende maatregelen betreffende de inkomensmatiging opgelegd aan de zelfstandigen krachtens de wetten van 6 juli 1983 en 27 maart 1986 tot toekenning van bijzondere machten aan de Koning, vóór de effectieve ingangsdatum van het pensioen en terugbetaald aan de gerechtigde na voornoemde datum, noch het bedrag van de verwijlintresten toegekend aan de gerechtigde.
Indien de bezigheid als zelfstandige of als helper in het buitenland wordt uitgeoefend, wordt rekening gehouden met het belastbaar beroepsinkomen uit die bezigheid.
Indien de bezigheid als zelfstandige of als helper, omwille van de aard ervan of van bijzondere omstandigheden, gedurende één of meerdere periodes van een bepaald jaar wordt onderbroken, wordt ze verondersteld gedurende het beoogde jaar zonder onderbreking te zijn uitgeoefend. Het beroepsinkomen van een kalenderjaar wordt steeds geacht eenvormig verdeeld te zijn over de maanden werkelijke of vermoede bezigheid tijdens het betrokken jaar, tenzij de gerechtigde het tegenbewijs levert. Dat tegenbewijs kan uitsluitend geleverd worden voor het jaar waarin het pensioen daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaat.
3° iedere andere bezigheid, mandaat, ambt of post uitoefenen, voor zover het bruto-inkomen dat eruit voortvloeit, ongeacht de benaming ervan, met uitzondering van het dubbel vakantiegeld en achterstallige bedragen inzake premies en bezoldigingen zoals voorzien in artikel 171, 5°, b, d en e, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, gecoördineerd door het koninklijk besluit van 10 april 1992 en bekrachtigd bij wet van 12 juni 1992, per kalenderjaar 13.556,68 euro niet overschrijdt.
De in deze paragraaf, A, bedoelde bedragen van 13.556,68 euro en 10.845,34 euro, worden respectievelijk gebracht :
1° voor het jaar 2006, op 15.590,18 euro en 12.472,14 euro;
2° voor het jaar 2007, op 17.149,20 euro en 13.719,35 euro;
3° voor de jaren 2008 tot 2012, op 21.436,50 euro en 17.149,19 euro;
4° vanaf het jaar 2013, op 21.865,23 euro en 17.492,17 euro.
B. In afwijking van deze paragraaf, A, mag de betrokkenedie op de datum waarop zijn pensioen ingaat een beroepsloopbaan bewijst van minstens 42 kalenderjaren overeenkomstig de regeling die geldt voor het vervroegd pensioen in de regeling van de werknemers, een in deze paragraaf, A, bedoelde beroepsbezigheid uitoefenen vanaf de eerste van de maand volgendop de maand van zijn 65e verjaardag zonder beperking van de beroepsinkomsten die voortvloeien uit die beroepsbezigheid.
C. De betrokkene die gerechtigd is op één of meer rustpensioenen of op één of meer rust- en overlevingspensioenen en die naar gelang van het geval, één van de in de artikelen 3, § 1, en 16, § 1, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 of in artikel 92 bedoelde leeftijden, nog niet heeft bereikt, mag, tot 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan datgene waarin hij één van de in voormelde artikelen bedoelde leeftijden bereikt, een beroepsbezigheid uitoefenen voor zover het beroepsinkomen per kalenderjaar niet meer bedraagt dan :
1° 7.570,00 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 1° ;
2° 6.056,01 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 2° ;
3° 7.570,00 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 3°.
D.De betrokkene die uitsluitend gerechtigd is op één of meer overlevingspensioenen en die de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt, mag en en tot 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan datgene waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, een beroepsbezigheid uitoefenen voor zover het beroepsinkomen per kalenderjaar niet meer bedraagt dan :
1° 17.625,60 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 1° ;
2° 14.100,48 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 2° ;
3° 17.625,60 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 3°.
E. De betrokkene die uitsluitend gerechtigd is op één of meer overlevingspensioenen en die één van de in de artikelen 3, § 1, en 16, § 1, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 bedoelde leeftijden nog niet bereikt heeft, en die in de loop van het kalenderjaar gerechtigd wordt op één of meer rustpensioenen, mag in afwijking van deze paragraaf, C, tot 31 december van het kalenderjaar waarin het rustpensioen ingaat, een beroepsbezigheid uitoefenen voor zover het beroepsinkomen per kalenderjaar niet meer bedraagt dan :
1° 17.625,60 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 1° ;
2° 14.100,48 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 2° ;
3° 17.625,60 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 3°.
F. In afwijking van deze paragraaf, A en C, mag het beroepsinkomen tijdens het kalenderjaar waarin de gerechtigde op één of meer rustpensioenen of één of meer rust- en overlevingspensioenen de leeftijd van 65 jaar bereikt, niet hoger zijn dan de som van, naar gelang van het geval, een pro rata van de in deze paragraaf, C bedoelde bedragen en een pro rata van de in deze paragraaf A, bedoelde bedragen.
Het pro rata van de in deze paragraaf, C bedoelde bedragen, naar gelang van het geval verhoogd in toepassing van § 3, B, wordt uitgedrukt in een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en de teller gelijk aan het aantal maanden gelegen tussen 31 december van het voorafgaand kalenderjaar en de eerste van de maand die volgt op de 65e verjaardag van de gerechtigde.
Het pro rata van de in deze paragraaf, A, bedoelde bedragen, naar gelang van het geval verhoogd in toepassing van § 3, B, wordt uitgedrukt in een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en de teller gelijk aan het aantal maanden gelegen tussen de laatste dag van de maand van de 65e verjaardag en, naar gelang van het geval, 1 januari van het daarop volgend kalenderjaar.
G. De pensioengerechtigde of zijn echtgenoot mag mits voorafgaande verklaring een beroepsbezigheiduitoefenen die bestaat in het scheppen van wetenschappelijke werken of het tot stand brengen van een artistieke schepping en die geenweerslag heeft op de arbeidsmarkt, voorzover hij geen handelaar is in de zin van het Wetboek van Koophandel. "
3° Paragraaf 3 wordt vervangen als volgt :
" § 3. A. De gelijktijdige of achtereenvolgende uitoefening van verscheidene hierboven beoogde beroepsbezigheden is toegelaten voor zover het totaal van het inkomen beoogd in § 2, A, 2°, en van 80 pct. van het inkomen beoogd in de § 2, A, 1° en 3°, respectievelijk niet meer bedraagt dan 10.845,34 euro, 5.937,26 euro of 13.824 euro naar gelang het gaat om een pensioengerechtigde beoogd in § 2, A, beoogd in § 2, C of beoogd in § 2, D of E.
Voor de in § 2, F, beoogde pensioen- gerechtigden mag het inkomen, naar gelang van het geval, niet hoger zijn dan de som van 5.937,26 euro of 13.824 euro, vermenigvuldigd met het in § 2, F., tweede lid bedoelde pro rata, en van 10.845,34 euro, vermenigvuldigd met het in § 2, F., derde lid bedoelde pro rata.
Het in deze paragraaf, A, bedoelde bedrag van 10.845,34 euro wordt gebracht :
1° voor het jaar 2006, op 12.472,14 euro;
2° voor het jaar 2007, op 13.719,35 euro;
3° voorde jaren 2008 tot 2012, op 17.149,19 euro;
4° vanaf het jaar 2013, op 17.492,17 euro.
Vanaf 2013 worden de in deze paragraaf, A, bedoelde bedragen van 5.937,26 euro en 13.824 euro respectievelijk gebracht op 6.056,01 euro en 14.100,48 euro.
B. Het in § 2, C., 1° en 3° beoogde bedrag wordt met 3.785,02 euro verhoogd wanneer de gerechtigde, die een in de § 2, A., 1° of 3° beoogde bezigheid uitoefent, de hoofdzakelijke last heeft van ten minste één kind in de voorwaarden die, overeenkomstig artikel 8, vereist zijn voor de langstlevende echtgenoten die uit dien hoofde de toekenning van een overlevingspensioen aanvragen alvorens de leeftijd van 45 jaar te hebben bereikt.
Wanneer die gerechtigde een in § 2, A., 2° of een in deze paragraaf, A., beoogde bezigheid uitoefent, wordt het in § 2, C., 2° en het in deze paragraaf, A., beoogde bedrag verhoogd met 3.028,00 euro.
Voor de gerechtigde bedoeld in § 2, A., worden de bedragen "3.785,02 euro" en "3.028,00 euro" verhoogd tot respectievelijk "4.731,27 euro" en "3.785,01 euro".
Voor de gerechtigde bedoeld in § 2, D of E., worden de bedragen "3.785,02 euro" en "3.028,00 euro" verhoogd tot respectievelijk "4.406,40 euro" en "3.525,12 euro".
Voor de toepassing van het eerste tot het vierde lid moet op 1 januari van het beschouwde jaar aan de vermelde voorwaarde worden voldaan.
C. Wanneer het pensioen niet voor een volledig kalenderjaar is toegekend, worden de in § 2 en de in deze paragraaf beoogde bedragen vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer 12 is en de teller gelijk is aan het aantal maanden die door het recht op het pensioen zijn gedekt.
D. De echtgenoot van de in § 2, A, B, C en F beoogde gerechtigde die een rustpensioen geniet dat vastgesteld werd rekening houdend met het feit dat in hoofde van de echtgenoot voldaan was aan de voorwaarden vastgesteld door artikel 9, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit nr. 72 of overeenkomstig artikel 9, § 1, laatste lid van datzelfde besluit en die, naar gelang van het geval, één van de in de artikelen 3, § 1, en 16, § 1, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 bedoelde leeftijden heeft bereikt, mag, onverminderd de toepassing van het laatste lid van § 4, onder dezelfde voorwaarden als de gerechtigde zelf, een in § 2, A, 1°, 2° of 3° of een in deze paragraaf beoogde beroepsbezigheid uitoefenen.
De echtgenoot van de in § 2, A, B, C en F, beoogde gerechtigde die een rustpensioen geniet dat vastgesteld werd rekening houdend met het feit dat in hoofde van de echtgenoot voldaan was aan de voorwaarden vastgesteld door artikel 9, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit nr. 72 of overeenkomstig artikel 9, § 1, laatste lid van datzelfde besluit en die, naar gelang van het geval, één van de in de artikelen 3, § 1, en 16, § 1, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 bedoelde leeftijden nog niet heeft bereikt en deze in de loop van het betrokken kalenderjaar niet zal bereiken, mag, onverminderd de toepassing van het laatste lid van § 4, onder dezelfde voorwaarden als de gerechtigde zelf, een in § 2, C, 1°, 2° of 3° of een in deze paragraaf beoogde beroepsbezigheid uitoefenen. "
4° In paragraaf 4, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, 1° worden de woorden "ten minste 15 pct. " vervangen door de woorden "ten minste 25 pct. " ;
2° in het eerste lid, 2° worden de woorden "minder dan 15 pct. " vervangen door de woorden "minder dan 25 pct. " .
5° Paragraaf 5 wordt vervangen als volgt :
" De in de §§ 2 en 3 beoogde jaarbedragen zijn van toepassing op de beroepsinkomsten verworven in 2013. Vanaf 2014 zullen deze bedragen op 1 januari van elk jaar aangepast worden in functie van het indexcijfer van de conventionele lonen voor bedienden van het derde trimester van het voorafgaande jaar volgens volgende formule : de nieuwe bedragen zijn gelijk aan de basisbedragen vermenigvuldigd met het nieuw indexcijfer en gedeeld door de startindex. Het bekomen resultaat wordt afgerond tot de naast hogere eenheid wanneer de eerste decimaal ten minste vijf is; in het tegenovergestelde geval wordt de decimaal verwaarloosd. De nieuwe bedragen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Voor de toepassing van het vorige lid dient te worden verstaan onder :
1° het indexcijfer van de conventionele lonen voor bedienden : het indexcijfer dat bepaald wordt door de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, op basis van de berekening van het gemiddelde loon van de volwassen bedienden van de privé-sector,vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst;
2° basisbedragen : de bedragen die van kracht zijn op 1 januari 2013;
3° nieuwe index : de index van het derde trimester 2013 en van de volgende jaren;
4° startindex : het indexcijfer van het derde trimester 2012
Art.2. Artikel 107bis van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 25 april 1995, wordt gewijzigd als volgt :
" § 1. Met het oog op de eerste betaling van een pensioen als zelfstandige is de pensioengerechtigde of de echtgenoot van de pensioengerechtigde die een in artikel 107 beoogde beroepsbezigheid uitoefent of sociale uitkeringen geniet, gehouden tot de verklaring van uitoefening van deze beroepsbezigheid of genot van sociale uitkeringen.
§ 2. De pensioengerechtigde of de echtgenoot van de pensioengerechtigde beoogd in artikel 107, § 3, D, die een in artikel 107 beoogd mandaat, ambt, post uitoefent of een beroepsbezigheid in het buitenland uitoefent of sociale uitkeringen in het buitenland geniet is gehouden tot de verklaring van uitoefening van deze beroepsbezigheid of genot van sociale uitkeringen.
§ 3. De verklaringen van uitoefening, van herneming of van stopzetting van een beroepsbezigheid of van genot van sociale uitkeringen, afgelegd in het stelsel van de werknemers of in het pensioenstelsel van de openbare sector zijn geldig ten opzichte van het pensioenstelsel van de zelfstandigen.
§ 4. De in § 2 beoogde verklaring door de gerechtigde of door de echtgenoot moet vóór de aanvang van de bezigheid of het genot van de sociale uitkering in die hoedanigheid geschieden. Zij wordt eveneens als voorafgaandelijk beschouwd wanneer zij ingediend wordt binnen de dertig dagen volgend op de aanvang van de bezigheid of de sociale uitkering of op de datum van de betekening van de beslissing houdende toekenning van het pensioen. "
Art.3. Artikel 107ter van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 2 juli 2008, wordt vervangen als volgt :
" Voor de toepassing van de artikelen 9 en 30bis van het koninklijk besluit nr. 72 en de artikelen 108 en 109 wordt het invaliditeitspensioen of een als zodanig geldende uitkering toegekend krachtens een regeling van een vreemd land of een regeling van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling als een rustpensioen geldende uitkering beschouwd".
Art.4. Artikel 107quater van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 27 maart 2008, wordt vervangen als volgt :
" § 1. In afwijking van artikel 30bis van het koninklijk besluit nr. 72, kunnen de vergoedingen wegens ziekte of onvrijwillige werkloosheid bij toepassing van een Belgische of buitenlandse wetgeving inzake sociale zekerheid of een vergoeding wegens invaliditeit bij toepassing van een Belgische wetgeving inzake sociale zekerheid of een uitkering wegens loopbaanonderbreking, wegens tijdskrediet of wegens het verminderen van de arbeidsprestaties of een vergoeding, toegekend in het kader van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, in hoofde van de pensioengerechtigde gedurende een eenmalige periode van maximaal twaalf al dan niet opeenvolgende kalendermaanden, gecumuleerd worden met uitsluitend een overlevingspensioen.
§ 2. Na verloop van de in § 1 bedoelde periode wordt, voor de daarop volgende periode waarin betrokkene vergoedingen geniet zoals bedoeld in artikel 30bis van het koninklijk besluit nr. 72 het genot van het overlevingspensioen geschorst, tenzij betrokkene afstand doet van voormelde vergoedingen.
§ 3. Wanneer de gerechtigde op een overlevingspensioen en een in § 1 bedoelde vergoeding, gerechtigd wordt of is op een rustpensioen ten laste van een Belgische of buitenlandse regeling dat niet cumuleerbaar is met de voormelde vergoeding, zijn de in § 1 bedoelde bepalingen vanaf de ingangsdatum van het rustpensioen niet langer van toepassing.
§ 4. Wanneer het in toepassing van artikel 64quinquies betaalbaar overlevingspensioen hoger is dan 7.934,87 EUR per jaar wordt het overlevingspensioen tot dit bedrag teruggebracht.
Het in het vorig lid vermelde jaarbedrag is gekoppeld aan spilindex 136,09 en zal worden aangepast conform met de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
§ 5. De in toepassing van § 1, vóór 1 januari 2013 opgenomen kalendermaanden worden na 31 december 2012 in mindering gebracht van de eenmalige periode van 12 kalendermaanden. "
Art.5. Artikel 201, § 1, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" Het Rijksinstituut vermeldt op de kennisgeving van de beslissing of op een er bijgevoegde bijlage dat de aanvrager verplicht is aan het Rijksinstituut mede te delen :
1° iedere wijziging inzake burgerlijke staat;
2° de uitoefening van iedere beroepsbezigheid, een wijziging van de activiteit of van de inkomsten die eruit voortvloeien met het oog op de eerste betaling van een pensioen als zelfstandige;
3° de uitoefening van ieder mandaat, ambt of post door hemzelf en/of de echtgenoot, een wijziging van de activiteit of van de inkomsten die eruit voortvloeien;
4° de uitoefening door hemzelf en/of de echtgenoot van iedere beroepsbezigheid, mandaat, ambt of post, in het buitenland en een wijziging van de activiteit of van de inkomsten die eruit voortvloeien;
5° het verlies van kinderlast;
6° het genot in zijn hoofde en/of in hoofde van zijn echtgenoot van een uitkering wegens ziekte, invaliditeit of onvrijwillige werkloosheid bij toepassing van een Belgische of buitenlandse wetgeving inzake sociale zekerheid of van een gelijkaardige uitkering bij toepassing van een andere Belgische of buitenlandse wetgeving, of van een uitkering wegens loopbaanonderbreking of tijdskrediet of vermindering van de prestaties of van werkloosheid met bedrijfstoeslag;
7° het genot in zijn hoofde en/of in hoofde van zijn echtgenoot van ieder pensioen of als dusdanig geldend voordeel verleend bij toepassing van een Belgische, buitenlandse of internationale pensioenregeling, andere dan deze voor zelfstandigen.
In afwijking van het vorige lid, is de aanvrager ervan vrijgesteld het Rijksinstituut op de hoogte te brengen van elke wijziging inzake burgerlijke staat op voorwaarde dat deze informatie toegankelijk is via het Rijksregister vande natuurlijke personen geregeld door de wet van 8 augustus 1983. "
Art.6. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2013 en is het voor het eerst van toepassing op de beroepsinkomsten van het jaar 2013, met uitzondering van de opzeggingsvergoeding, afscheidsvergoeding of een ontslagvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, 1°.
De opzeggingsvergoeding, afscheidsvergoeding of ontslagvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, 1°, worden vanaf 1 januari 2015 in aanmerking genomen als loon voor pensioenen die ten vroegste ingaan vanaf 1 januari 2015.
De opzeggingsvergoeding, afscheidsvergoeding of ontslagvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, 1°, die ten vroegste een aanvang nemen op 1 januari 2015, worden vanaf 1 januari 2015 in aanmerking genomen als loon voor pensioenen die ingaan vóór 1 januari 2015.
Art. 7. De minister bevoegd voor Pensioenen en de minister bevoegd voor de Zelfstandigen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 6 juni 2013.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Zelfstandigen,
Mevr. S. LARUELLE
De Minister van Pensioenen,
A. DE CROO