1 MAART 2012. - Ordonnantie betreffende het natuurbehoud(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-03-2012 en tekstbijwerking tot 11-03-2022)
TITEL I. - Algemene bepalingen
HOOFDSTUK 1. - Doelstellingen
Art. 1-2
HOOFDSTUK 2. - Definities
Art. 3
HOOFDSTUK 3. - Sensibilisering en wetenschappelijk onderzoek
Art. 4-5
HOOFDSTUK 4. - Planning
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 6
Afdeling 2. - Het rapport over de staat van de natuur
Art. 7
Afdeling 3. - Het gewestelijk natuurplan
Art. 8-11
Afdeling 4. - De actieplannen
Art. 12-14
Afdeling 5. - Toezicht op de natuur
Art. 15
HOOFDSTUK 5. - Verwerving
Art. 16-17
HOOFDSTUK 6. - Behoudsmaatregelen en relaties met andere wetgevingen
Art. 18-19
TITEL II. - Bescherming van het natuurlijk milieu
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 20-24
HOOFDSTUK 2. - Natuurreservaten
Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen voor natuurreservaten
Art. 25-28
Afdeling 2. - Gewestelijke natuurreservaten
Art. 29-31
Afdeling 3. - Erkende natuurreservaten
Art. 32-35
HOOFDSTUK 3. - Bosreservaten
Art. 36-39
HOOFDSTUK 4. - Natura 2000-gebieden
Afdeling 1. - Identificatie en aanwijzing van de gebieden
Onderafdeling 1. - Identificatie van gebieden
Art. 40-43
Onderafdeling 2. - Aanwijzing van de Natura 2000-gebieden
Art. 44
Onderafdeling 3. - Wijziging en declassering
Art. 45-46
Afdeling 2. - Instandhoudingsmaatregelen
Onderafdeling 1. - Preventieve maatregelen
Art. 47-48
Onderafdeling 2. - Beheersmaatregelen
Art. 49-56
HOOFDSTUK 5. - Passende beoordeling van de effecten
Afdeling 1. - Passende beoordeling van de effecten
Onderafdeling 1. - Algemene bepaling
Art. 57
Onderafdeling 2. - Passende beoordeling van de effecten van de plannen
Art. 58
Onderafdeling 3. - Passende beoordeling van de effecten van projecten onderworpen aan een vergunning en aan een milieueffectenstudie
Art. 59
Onderafdeling 4. - Passende beoordeling van de effecten van projecten onderworpen aan een vergunning en een milieueffectenrapport
Art. 60
Onderafdeling 5. - Passende beoordeling van de effecten van vergunningsplichtige projecten die niet onderworpen zijn aan een milieueffectenstudie of -rapport
Art. 61
Onderafdeling 6. - Passende beoordeling
Art. 62
Onderafdeling 7. - Betekening
Art. 63
Onderafdeling 8. - Beslissing en afwijking
Art. 64
Afdeling 2. - Passende beoordeling van de effecten
Art. 65
HOOFDSTUK 6. - Stadsbiotopen en landschapselementen
Art. 66
TITEL III. - Bescherming van de soorten
HOOFDSTUK 1. - Bescherming van de diersoorten
Art. 67-69
HOOFDSTUK 2. - Bescherming van de plantensoorten
Art. 70
HOOFDSTUK 3. - Gemeenschappelijke bepalingen
Afdeling 1. - Lijsten
Art. 71
Afdeling 2. - Actieve beschermingsmaatregelen
Art. 72
Afdeling 3. - Sanitair toezicht
Art. 73-74
Afdeling 4. - Herintroductie en bewuste introductie in de natuur
Art. 75-76
Afdeling 5. - Invasieve soorten
Art. 77-78
TITEL IV. - Duurzaam gebruik van het milieu en de soorten
HOOFDSTUK 1. - Visvangst
Art. 79-81
HOOFDSTUK 2. - Onttrekking en exploitatie van specimens
Art. 82
TITEL V. - Gemeenschappelijke bepalingen
HOOFDSTUK 1. - Afwijkingen
Art. 83-88
HOOFDSTUK 2. - Beroep
Art. 89-91
TITEL VI. - De Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud
Art. 92
TITEL VII. - Strafbepalingen
Art. 93-94
TITEL VIII. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen
Art. 95-119
BIJLAGEN.
1882022801 1973C71207 1991031260 1995031200 1997031238 1999031155 2004031136 2004A31182
TITEL I. - Algemene bepalingen
HOOFDSTUK 1. - Doelstellingen
Artikel 1. Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.
Art.2. § 1. Deze ordonnantie heeft tot doel bij te dragen aan het verzekeren van de instandhouding en het duurzame gebruik van de elementen die deel uitmaken van de biologische diversiteit en dat door maatregelen voor de bescherming, het beheer, de verbetering en het herstel van de soortenpopulaties van de wilde fauna en flora, evenals hun habitats, natuurlijke habitats en terrestrische en aquatische ecosystemen, en door de daartoe vereiste behouds- of herstelmaatregelen voor de milieukwaliteit.
Ze beoogt met name de omzetting van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde fauna en flora, Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand en het Verdrag van 19 september 1979 inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk milieu in Europa.
Zij beoogt de doelstellingen van de Europese Conventie met betrekking tot het Landschap van 20 oktober 2000 te bereiken.
Ze regelt bovendien de beoefening van de visvangst om het duurzame karakter ervan te verzekeren.
Ze streeft ernaar de sensibilisering van het publiek en de gewestelijke besturen, de instellingen van openbaar nut, de privé-personen belast met een opdracht van openbare dienst en - in aangelegenheden van gewestelijk belang - de gemeentes te bevorderen, evenals de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis in verband met de instandhouding en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit in een stedelijk milieu.
§ 2. De maatregelen getroffen krachtens deze ordonnantie streven er meer bepaald naar :
1° het behoud of het herstel in een gunstige staat van instandhouding van de natuurlijke habitats en fauna- en florasoorten van communautair en gewestelijk belang te verzekeren;
2° bij te dragen tot de invoering van een Brussels ecologisch netwerk;
3° bij te dragen tot de integratie van de biologische diversiteit in haar stedelijke context.
§ 3. De maatregelen genomen krachtens deze ordonnantie houden rekening met de economische, sociale en culturele vereisten, net als met de gewestelijke en lokale bijzonderheden.
HOOFDSTUK 2. - Definities
Art.3. In deze ordonnantie wordt verstaan onder :
1° instandhouding : een geheel van maatregelen die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding in de zin van punten 8° en 15° ;
2° biologische diversiteit : de variabiliteit van levende organismen van allerlei herkomst met inbegrip van, onder meer, de terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische complexen waarvan zij deel uitmaken, dit omvat mede de diversiteit binnen soorten, tussen soorten en van ecosystemen;
3° duurzaam gebruik : het gebruik van de elementen die deel uitmaken van de biologische diversiteit op een dusdanige manier en ritme dat dit op lange termijn geen verarming met zich brengt en aldus hun potentieel vrijwaart om te voldoen aan de behoeften en betrachtingen van huidige en toekomstige generaties;
4° natuurlijke habitats : terrestrische of aquatische zones met bijzondere geografische, abiotische en biotische kenmerken en die zowel geheel natuurlijk als halfnatuurlijk kunnen zijn;
5° types natuurlijke habitats van communautair belang : types natuurlijke habitats die op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie :
a. ofwel het gevaar lopen in hun natuurlijke verspreidingsgebied te verdwijnen;
b. ofwel een beperkt natuurlijk verspreidingsgebied hebben ten gevolge van hun achteruitgang of wegens hun intrinsiek beperkte areaal;
c. ofwel opmerkelijke voorbeelden zijn van kenmerken die typisch zijn voor één of meer van de volgende negen biogeografische regio's : Alpien gebied, Atlantische zone, Zwarte-Zeegebied, boreale zone, continentale zone, Macronesië, Middellandse-Zeegebied, Pannonisch gebied en steppengebied;
De types natuurlijke habitats van communautair belang aanwezig op het gewestelijke grondgebied zijn opgenomen in bijlage I.1.;
6° prioritaire types natuurlijke habitats : op het Europese grondgebied voorkomende types natuurlijke habitats die het gevaar lopen te verdwijnen en voor de instandhouding waarvan de Europese Unie een bijzondere verantwoordelijkheid draagt omdat een belangrijk deel van hun natuurlijke verspreidingsgebied op haar grondgebied ligt;
De prioritaire types natuurlijke habitats aanwezig op het gewestelijke grondgebied worden met een sterretje (*) aangeduid in bijlage I.1.;
7° staat van instandhouding van een natuurlijke habitat : het effect van de som van de invloeden die op de betrokken natuurlijke habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of die van invloed kunnen zijn op het voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie;
8° gunstige staat van instandhouding van een natuurlijke habitat : een toestand die is verworven wanneer aan al deze voorwaarden is voldaan :
a. het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied zijn stabiel of nemen toe;
b. de voor het behoud op lange termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en zullen binnen afzienbare tijd vermoedelijk blijven bestaan;
c. de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten is gunstig in de zin van punt 15° ;
9° habitat van een soort : een door specifieke abiotische en biotische factoren bepaald milieu waarin de soort tijdens één van zijn fasen van zijn biologische cyclus leeft;
10° natuurlijke habitats van gewestelijk belang : natuurlijke habitats op het gewestelijk grondgebied voor de instandhouding waarvan het Gewest een bijzondere verantwoordelijkheid draagt vanwege hun belang voor het gewestelijk natuurerfgoed en/of vanwege hun ongunstige staat van instandhouding;
Deze habitats zijn opgenomen in bijlage I.2.;
11° soorten van communautair belang : soorten die op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie :
a. bedreigd zijn, uitgezonderd de soorten waarvan het natuurlijk verspreidingsgebied slechts een marginaal gedeelte van dat grondgebied beslaat en die in het west-palearctische gebied niet bedreigd of kwetsbaar zijn;
b. kwetsbaar zijn, dat wil zeggen waarvan het waarschijnlijk wordt geacht dat zij in de nabije toekomst bij het voortbestaan van de bedreigende factoren zullen overgaan naar de categorie van de bedreigde soorten;
c. zeldzaam zijn, dat wil zeggen waarvan de populaties van kleine omvang zijn en die, hoewel zij momenteel noch bedreigd noch kwetsbaar zijn, in die situatie dreigen te komen; deze soorten leven in geografische gebieden die van beperkte omvang zijn, of zijn over een grotere oppervlakte versnipperd;
d. endemisch zijn en bijzondere aandacht vereisen wegens het specifieke karakter van hun habitat en/of de potentiële gevolgen van hun exploitatie voor hun staat van instandhouding;
De soorten van communautair belang aanwezig op het gewestelijk grondgebied zijn opgenomen in bijlagen II.1., II.2., II.3. en II.5.;
12° prioritaire soorten : de onder punt 11°, a., bedoelde soorten voor de instandhouding waarvan de Europese Unie een bijzondere verantwoordelijkheid draagt omdat een belangrijk deel van hun natuurlijk verspreidingsgebied op haar grondgebied ligt;
De prioritaire soorten aanwezig op het gewestelijke grondgebied worden met een sterretje (*) aangeduid in bijlagen II.1.1° en II.1.3° ;
13° soorten van gewestelijk belang : inheemse soorten voor de instandhouding waarvan het Gewest een bijzondere verantwoordelijkheid draagt vanwege hun belang voor het gewestelijk natuurerfgoed en/of vanwege hun ongunstige staat van instandhouding;
Deze soorten zijn opgenomen in bijlage II.4.;
14° staat van instandhouding van een soort : het effect van de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van de populaties van die soort op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie;
15° gunstige staat van instandhouding van een soort : een toestand die is verworven wanneer aan al deze voorwaarden is voldaan :
a. uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en zal dat vermoedelijk op lange termijn blijven;
b. het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort wordt niet kleiner of lijkt binnen afzienbare tijd niet kleiner te zullen worden;
c. er bestaat een voldoende grote habitat en deze zal waarschijnlijk blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden omdat deze habitat in een gunstige staat van instandhouding is behouden of hersteld;
16° specimen : elk dier of elke plant, levend (ongeacht het levensstadium of de biologische cyclus) of dood, elk deel of elk daaruit verkregen product, alsmede alle andere goederen, voor zover uit een begeleidend document, de verpakking, een merk of etiket, of uit andere omstandigheden blijkt dat het gaat om delen van dieren of planten van deze soorten of van daaruit verkregen producten;
17° gebied : een geografisch bepaalde zone, waarvan de oppervlakte duidelijk is afgebakend;
18° gebied van communautair belang : een gebied opgenomen in de lijst van gebieden van communautair belang en dat er in de biogeografische regio of regio's waartoe het behoort, significant toe bijdraagt een natuurlijk habitattype van bijlage I.1 of een populatie van een soort van bijlagen II.1.1° en II.1.3° in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen en ook significant kan bijdragen tot de coherentie van het Natura 2000-netwerk, en/of significant bijdraagt tot de instandhouding van de biologische diversiteit in de betrokken biogeografische regio of regio's;
Voor de diersoorten met een zeer groot territorium komen de gebieden van communautair belang overeen met de plaatsen, binnen het natuurlijke verspreidingsgebied van die soorten, die de fysische en biologische elementen vertonen welke voor hun leven en voortplanting essentieel zijn;
19° lijst van de gebieden van communautair belang : lijst vastgesteld door de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 4.2, lid 3 van Richtlijn 92/43/EEG;
20° speciale beschermingszone (SBZ-H) : gebied van communautair belang waarin instandhoudingsmaatregelen worden toegepast die nodig zijn om de natuurlijke habitats en/of populaties van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest komen de speciale beschermingszones overeen met de Natura 2000-gebieden die werden aangewezen volgens de criteria voorzien in artikel 40, § 1, lid 2, 2° ;
21° speciale beschermingszone (SBZ-V) : gebied dat bijdraagt tot het behoud van vogelsoorten en geregeld voorkomende trekvogelsoorten op het gewestelijk grondgebied genoemd in bijlage II.1.2°, wiens voortplantings-, rui- en overwinteringsarealen in stand gehouden dienen te worden, net als de rustzones in hun trekarealen. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest komen de speciale beschermingszones overeen met de Natura 2000-gebieden die werden aangewezen volgens de criteria voorzien in artikel 40, § 1, lid 2, 1° ;
22° Natura 2000-netwerk : coherent Europees ecologisch netwerk samengesteld uit alle speciale beschermingszones (SBZ-H en SBZ-V) aangewezen door de lidstaten van de Europese Unie;
23° Brussels ecologisch netwerk : coherent geheel van gebieden die natuurlijke, halfnatuurlijke en kunstmatige elementen van het gewestelijk grondgebied vertegenwoordigen en die in stand gehouden, beheerd en/of hersteld moeten worden om bij te dragen in het verzekeren van het behoud of het herstel in een gunstige staat van instandhouding van de soorten en natuurlijke habitats van communautair en gewestelijk belang; het Brusselse ecologische netwerk is samengesteld uit centrale gebieden, ontwikkelings- en verbindingsgebieden; het omvat met name de natuurreservaten, de bosreservaten en het deel van het Natura 2000-net dat op het gewestelijk grondgebied is gelegen; bovendien omvat dit netwerk de gebieden van hoogbiologische waarde in de zin van het GBP, evenals de plaatselijke en lineaire elementen van het stedelijk of landelijk landschap die niet voldoende groot zijn om een centraal gebied, ontwikkelings- of verbindingsgebied te vormen, maar kunnen bijdragen in het bevorderen van de instandhouding, de verspreiding of de migratie van de soorten, met name tussen de centrale gebieden; elk terrein dat waardevol zou kunnen zijn voor het netwerk wordt in aanmerking genomen in het ecologisch netwerk, los van het statuut ervan in het GBP, met name braakland, spoorwegbermen, middenbermen van hoofdverkeerswegen, parkgebieden, bepaalde binnenterreinen van huizenblokken, bepaalde beschermde landschappen en feitelijke groene zones; het " groene en blauwe netwerk " in de zin van het GewOP draagt bij tot de uitvoering van het Brusselse ecologische netwerk. Dit netwerk voorziet een verbinding met de centrale ontwikkelings- en verbindingsgebieden van de naburige gewesten teneinde een coherent geheel te vormen;
24° centraal gebied : gebied met een grote biologische waarde of een potentiële grote biologische waarde die in belangrijke mate bijdraagt tot het verzekeren van het behoud of het herstel in een gunstige staat van instandhouding van de soorten en natuurlijke habitats van communautair en gewestelijk belang;
25° ontwikkelingsgebied : gebied met een gemiddelde biologische waarde of een potentiële grote biologische waarde die bijdraagt of kan bijdragen tot het verzekeren van het behoud of het herstel in een gunstige staat van instandhouding van de soorten en natuurlijke habitats van communautair en gewestelijk belang;
26° verbindingsgebied : gebied dat door zijn ecologische kenmerken de verspreiding of de migratie van soorten, met name tussen de centrale gebieden, bevordert of kan bevorderen;
27° Natura 2000-gebied : een gebied dat door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd aangewezen volgens de procedure en de criteria voorzien in artikel 40 tot 46 en dat alle samenstellende Natura 2000-deelgebieden omvat;
28° Natura 2000-deelgebied : gebied dat een beheersentiteit vormt binnen een Natura 2000-gebied;
29° betrokken gemeente : gemeente op het grondgebied waarvan een natuurreservaat, een bosreservaat of Natura 2000-gebied volledig of gedeeltelijk is gelegen;
30° betrokken eigenaar : iedere houder van een eigendomsrecht op een onroerend goed aanwezig in een natuurreservaat, een bosreservaat of een Natura 2000-gebied;
31° betrokken gebruiker : elke houder van een vruchtgebruiks-, erfpacht-, oppervlakte-, gebruiks-, wonings- of concessierecht, van een huurovereenkomst met vaste dagtekening of van een pacht betreffende een onroerend goed gelegen in een natuurreservaat, een bosreservaat of een Natura 2000-gebied;
32° Natura 2000-deskundige : een rechtspersoon of natuurlijke persoon die is erkend voor het uitvoeren van een passende beoordeling van de effecten van een plan of project of voor het uitvoeren van een effectenstudie van projecten;
33° project : de realisatie van bouwwerkzaamheden of andere inrichtingen of werkstukken, net als andere ingrepen in het natuurlijk milieu of het landschap, met inbegrip van deze bedoeld om de natuurlijke hulpbronnen in de bodem te exploiteren;
34° ecologische kwaliteitsnorm : norm tot vaststelling van de fysische, scheikundige of biologische processen of kenmerken die in een milieu behouden of hersteld moeten worden om de instandhouding van een soort, een groep van soorten, een natuurlijke habitat of een bepaald ecosysteem te verzekeren;
35° nesten : bewoonde nesten of in aanbouw, net als verlaten nesten;
36° eieren : volledige of lege eieren, net als eierschalen;
37° landbouwhuisdieren : dieren die gewoonlijk gehouden worden als opbrengstdieren voor de productie van vlees, eieren, melk, pluimen of huiden;
38° gezelschapshuisdieren : in gevangenschap geboren en gekweekte dieren onder de hoede van de mens, waarvan de lijst is opgesteld in of krachtens de federale wetgeving betreffende de bescherming en het welzijn van dieren, evenals opnieuw verwilderde huisdieren en hun afstammelingen;
39° geboren en gekweekt in gevangenschap : geboren in een kwekerij, waarbij het uitgesloten is dat het specimen in de natuur werd gevangen;
40° wildsoort : een soort die in bijlage III is opgenomen;
41° soort : een soort, ondersoort of lager taxon; met inbegrip van de delen, kiemcellen of voortplantingsknoppen van genoemde soort die kunnen overleven en zich achteraf kunnen voortplanten;
42° inheemse soort : soort waarvan het huidige of vroegere natuurlijke verspreidingsgebied het gehele of gedeeltelijke gewestelijke grondgebied omvat;
43° Europese soort : soort waarvan het huidige of vroegere natuurlijke verspreidingsgebied het gehele of gedeeltelijke Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie omvat;
44° natuurlijk verspreidingsgebied : een van nature ingenomen gebied zonder directe noch indirecte invoering, noch ingreep door de mens;
45° invasieve soort : een exotische soort, geneigd om zich in groten getale te verspreiden of te vermeerderen op een excessieve manier of een manier die het behoud van de biodiversiteit bedreigt. De lijst van de invasieve soorten is opgenomen in bijlage IV;
46° bewuste introductie in de natuur : het door de mens bewust invoeren, transfereren of verplaatsen van een soort buiten zijn natuurlijke verspreidingsgebied op elke plaats waar de soort zich vrij kan verspreiden in de omgeving;
47° herintroductie in de natuur : poging om een soort te vestigen in een gebied dat deel uitmaakte van zijn historische natuurlijke verspreidingsgebied, maar waar deze soort verdween of verwijderd werd, op elke plaats waar de soort zich vrij kan verspreiden in de omgeving;
48° water open voor de visvangst : water waar gevist mag worden conform de modaliteiten opgelegd door of krachtens deze ordonnantie;
49° Richtlijn 92/43/EEG : Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde fauna en flora;
50° Richtlijn 2009/147/EG : Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand;
51° verdrag van Bern : verdrag van 19 september 1979 inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk milieu in Europa;
52° GewOP : Gewestelijk ontwikkelingsplan;
53° GBP : Gewestelijk Bestemmingsplan;
54° BWRO : Brussels Wetboek van de Ruimtelijke Ordening;
55° Minister : de Minister bevoegd voor Leefmilieu, waaronder ook het Natuurbehoud ressorteert;
56° Milieucollege : het college bedoeld in artikel 79 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;
57° Instituut : Brussels Instituut voor Milieubeheer;
58° BROH : Bestuur Ruimtelijke Ordening en Huisvesting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
59° KCML : De Koninklijke Commissie van Monumenten en Landschappen bedoeld in artikel 11 van het BWRO.
HOOFDSTUK 3. - Sensibilisering en wetenschappelijk onderzoek
Art.4. De Regering bevordert de sensibilisering van het publiek en de de gewestelijke besturen, de instellingen van openbaar nut, de privé-personen belast met een opdracht van openbare dienst en - in aangelegenheden van gewestelijk belang - de gemeentes voor de elementen die de gewestelijke en wereldwijde biologische diversiteit uitmaken en voor de noodzaak om ze te behouden en ze duurzaam te gebruiken, met name wat betreft de populaties van inheemse fauna- en florasoorten, hun habitats en de natuurlijke habitats. Ze draagt bij tot de verspreiding van de daartoe noodzakelijke informatie en tot de voorlichting van de burger.
Onder de voorwaarden die ze bepaalt, kan de Regering subsidies toekennen aan privaat- of publiekrechtelijke rechtspersonen met het oog op het bevorderen van de sensibilisering en het geven van opleidingen daartoe. Zij bepaalt hiervoor de aanvraag- en toekenningsprocedure.
Art.5. Met inbegrip van subsidies, moedigt de Regering het wetenschappelijke werk en onderzoek aan die noodzakelijk zijn gelet op de doelstellingen bedoeld in artikel 2 en het toezicht bedoeld in artikel 15. Zij bepaalt de aanvraag- en toekenningsprocedure voor de subsidies.
HOOFDSTUK 4. - Planning
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.6. § 1. De planning inzake natuurbehoud beoogt het sturen en coördineren van de voorbereiding, opstelling en uitvoering van beslissingen op het vlak van natuurbehoud en in beleidslijnen van gewestelijke bevoegdheid die daarop van invloed kunnen zijn.
§ 2. De planning inzake natuurbehoud op gewestelijk niveau omvat :
- de redactie van een rapport over de staat van de natuur;
- de redactie van een gewestelijk natuurplan;
- desgevallend, de opstelling van actieplannen;
- de opstelling van inventarissen en het toezicht op de soorten en natuurlijke habitats.
Afdeling 2. - Het rapport over de staat van de natuur
Art.7. Tegelijkertijd met het rapport over de staat van het leefmilieu bedoeld in artikel 17 van de ordonnantie van 18 maart 2004 inzake toegang tot milieu-informatie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, stelt het Instituut een rapport op over de staat van de natuur in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Het luik betreffende de instandhouding van de natuur en de biologische diversiteit in het rapport over de staat van het milieu is gebaseerd op de gegevens van dat rapport.
Het rapport over de staat van de natuur bevat minimaal :
1° de synthese van de gegevens ingezameld in het kader van het toezicht bedoeld in artikel 15 voor de voorbije periode;
2° een beoordeling van de voornaamste bedreigingen die boven de inheemse natuurlijke habitats en soorten hangen en een analyse van de processen en activiteitscategorieën die daarvan de oorzaak zijn;
3° een beoordeling van de uitvoering van het gewestelijk natuurplan en de actieplannen;
4° aanbevelingen om de in punt 2° bedoelde bedreigingen te bestrijden, met name de wenselijkheid van de herintroductie van inheemse soorten indien, op basis van de opgedane ervaring, blijkt dat een dergelijke herintroductie op efficiënte wijze bijdraagt tot het herstel van de goede staat van instandhouding van de populaties van deze soorten;
5° een voorstel van aanpassingen die desgevallend worden aangebracht in het gewestelijk natuurplan bedoeld in artikel 8, de actieplannen bedoeld in artikel 12 en het toezichtsschema bedoeld in artikel 15, net als in verordenende bepalingen, plannen of programma's die een rem of hindernis kunnen zijn voor de verwezenlijking van het natuurbehoudbeleid, met name gelet op de bedreigingen bedoeld in punt 2;
6° desgevallend de beoordeling van het beheer van de gewestelijke natuurreservaten uitgevoerd in toepassing van artikel 30, § 3.
Het rapport over de staat van de natuur wordt voor advies voorgelegd aan de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud.
Dat rapport wordt samen met het rapport over de staat van het milieu neergelegd en verspreid volgens de modaliteiten bedoeld in artikel 17, § 3 van de ordonnantie van 18 maart 2004 inzake toegang tot milieu-informatie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
De Regering kan de modaliteiten voor de vorm vastleggen en de inhoud van dat rapport aanvullen.
Afdeling 3. - Het gewestelijk natuurplan
Art.8. § 1. De Regering stelt een gewestelijk natuurplan op voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Het gewestelijk natuurplan is een oriëntatie-, programmatie- en integratiedocument voor het natuurbehoudbeleid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het plan legt de richtlijnen vast die op korte, middellange en lange termijn gevolgd moeten worden bij de besluitvorming door de Regering, het gewestelijk bestuur, de instellingen van openbaar nut, de privépersonen belast met een missie van openbare dienst en - in aangelegenheden van gewestelijk belang - de gemeentes.
Het plan wordt om de vijf jaar opgesteld. Het blijft van toepassing zolang het niet werd gewijzigd, vervangen of opgeheven. Het eerste plan wordt aangenomen uiterlijk binnen twee jaar nadat de deze ordonnantie van kracht wordt.
§ 2. De Regering bepaalt de bepalingen van het plan die dwingend zijn voor de autoriteiten bedoeld in § 1. Daarvan mag alleen bij uitzondering worden afgeweken, bij ontstentenis van alternatieve oplossingen en voor zover de beslissing gerechtvaardigd wordt en in het bijzonder gemotiveerd wordt door dwingende redenen van algemeen belang. De Regering kan de modaliteiten voor de afwijkingsprocedure vastleggen.
Voor het overige heeft het gewestelijk natuurplan een indicatieve waarde. Elke afwijking van de niet-dwingende voorschriften van het plan moet met redenen omkleed worden.
§ 3. Onverminderd de vereisten opgelegd in artikel 40, worden de vigerende aanwijzingsbesluiten van natuur- of bosreservaten, de aanwijzingsbesluiten van de Natura 2000-gebieden en andere plannen en programma's dan het gewestelijk natuurplan, genomen krachtens deze ordonnantie en in het gewestelijk natuurplan aangeduid als niet verenigbaar, aan een herziening onderworpen binnen twaalf maanden na de publicatie van het gewestelijk natuurplan onder de voorwaarden en volgens de proceduremodaliteiten voorzien in deze ordonnantie om aldus de verenigbaarheid van de bepalingen daarvan en die in het bedoelde plan te verzekeren.
Art.9. § 1. Bij de opstelling van het plan worden volgende elementen in aanmerking genomen :
1° de doelstellingen en vereisten bedoeld in artikel 2;
2° het rapport over de staat van de natuur bedoeld in artikel 7, de resultaten van het toezicht uitgeoefend conform artikel 15, net als de biologische waarderingskaart en de inventaris bedoeld in artikel 20, § 1;
3° de vigerende beschermingsmaatregelen genomen in of krachtens deze ordonnantie, met inbegrip van de aanwijzingsbesluiten en de beheerplannen van de natuurreservaten, de bosreservaten en de Natura 2000-gebieden;
4° de relevante voorschriften van de strategieën, plannen en programma's die het natuurbehoudbeleid kunnen omkaderen, oriënteren, beïnvloeden of verstoren en die zijn opgesteld op internationaal en communautair niveau, en desgevallend op nationaal en gewestelijk niveau, met inbegrip van de andere twee gewesten;
5° de voorschriften van het GewOP;
6° de beste beschikbare wetenschappelijke informatie.
§ 2. Het plan bevat minimaal :
1° de doelstellingen van het natuurbehoudbeleid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zowel op het kwalitatieve als het kwantitatieve vlak, met inbegrip van wat betreft de oprichting van een Brussels ecologisch netwerk;
2° de cartografische weergave van de doelstellingen bedoeld in punt 1° op een kaart getekend op ten minste 1/25 000ste, met inbegrip van een afbeelding van het Brusselse ecologische netwerk;
3° de uit te voeren maatregelen, net als de krachtlijnen die de autoriteiten bedoeld in artikel 8, § 1 dienen na te leven in de uitoefening van hun bevoegdheden om de in punt 1° bedoelde doelstellingen te bereiken;
4° de programmering in tijd en ruimte voor de uitvoering van de maatregelen bedoeld in punt 3° ;
5° desgevallend een lijst van de vigerende verordenende bepalingen, plannen en programma's, evenals de beschermingsmaatregelen die worden beschouwd als onverenigbaar met de verwezenlijking van de doelstellingen bedoeld in punt 1° en 2° ;
6° een raming van het totale budget vereist voor de uitvoering van de maatregelen bedoeld in punt 3°.
De Regering kan de inhoud van het plan nader bepalen.
Art.10. § 1. De Regering stelt een ontwerp van gewestelijk natuurplan op en stelt een milieueffectrapport op conform de bepalingen van de ordonnantie van 18 maart 2004 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde plannen en programma's.
De Regering onderwerpt het ontwerp van plan, samen met het milieueffectrapport, aan een openbaar onderzoek en aan de adviezen vereist conform de bepalingen van die ordonnantie.
§ 2. Binnen negen maanden na de aanneming van het ontwerp van plan, keurt de Regering het plan definitief goed. Wanneer de Regering afwijkt van ofwel de mening van een autoriteit geraadpleegd conform § 1, lid 2, ofwel het GewOP, dient ze haar beslissing met redenen te omkleden.
Het besluit tot aanneming van het plan wordt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd, onverminderd de modaliteiten voor de bekendmaking aan het publiek voorzien in artikel 15 van de ordonnantie van 18 maart 2004 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde plannen en programma's. Het plan wordt ook voor het publiek beschikbaar gesteld op de website van het Instituut en wordt verstuurd naar het BROH en naar het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente.
Art.11. De bepalingen tot regeling van de aanneming en bekendmaking van het gewestelijk natuurplan zijn eveneens van toepassing op de herziening ervan.
Indien het echter een kleine wijziging betreft, beslist de Regering of die wijziging een significant milieueffect kan hebben conform artikel 5 van de ordonnantie van 18 maart 2004 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde plannen en programma's.
In voorkomend geval stelt de Regering een milieueffectrapport op conform de bepalingen van die ordonnantie. De Regering neemt het ontwerp van wijziging van het gewestelijk natuurplan aan en onderwerpt het, samen met het milieueffectrapport, aan een openbaar onderzoek en aan de adviezen vereist conform de bepalingen van die ordonnantie.
In de andere gevallen kan de Regering beslissen dat de kleine wijziging niet aan een openbaar onderzoek onderhevig is.
Afdeling 4. - De actieplannen
Art.12. § 1. De Regering kan actieplannen aannemen :
1° om de instandhouding van de natuurlijke habitats en soorten te verbeteren, in het bijzonder natuurlijke habitats en soorten van communautair of gewestelijk belang;
2° om de processen die de biologische diversiteit aantasten te bestrijden, met inbegrip van invasieve exoten;
3° om het duurzame gebruik van elementen van de biologische diversiteit aan te moedigen.
De actieplannen zijn oriëntatie-, programmatie- en beheersdocumenten voor een specifieke actie van de gewestelijke besturen, de instellingen van openbaar nut, de privépersonen belast met een opdracht van openbare dienst en - in aangelegenheden van gewestelijk belang - de gemeentes inzake natuurbehoud. Daarin worden richtlijnen vastgelegd bestemd voor alle of bepaalde autoriteiten. Ze vormen een verduidelijking van of aanvulling op het gewestelijk natuurplan.
In de actieplannen kunnen ook aanbevelingen en codes van goede praktijk voor particulieren worden vastgelegd.
Desgevallend vermelden ze een lijst van de vigerende verordenende bepalingen, plannen en programma's, evenals de beschermingsmaatregelen die worden beschouwd als onverenigbaar met de verwezenlijking van de doelstellingen die ze nastreven.
De Regering kan de inhoud van de actieplannen nader bepalen.
De actieplannen blijven van kracht tot ze worden gewijzigd, opgeheven of vervangen.
§ 2. De Regering beslist welke delen van het actieplan dwingend zijn voor de autoriteiten bedoeld in artikel 8, § 1. De bepalingen van artikel 8, § 2 zijn op haar van toepassing.
§ 3. Onverminderd de vereisten opgelegd in artikel 40, worden de vigerende aanwijzingsbesluiten van natuur- of bosreservaten, de aanwijzingsbesluiten van de Natura 2000-gebieden en andere plannen en programma's dan het gewestelijk natuurplan, genomen krachtens deze ordonnantie en in een actieplan aangeduid als niet verenigbaar, aan een herziening onderworpen binnen twaalf maanden na de publicatie van het actieplan onder de voorwaarden en volgens de proceduremodaliteiten voorzien in deze ordonnantie om aldus de verenigbaarheid van de bepalingen daarvan en die in het bedoelde plan te verzekeren.
Art.13. § 1. De Regering stelt een ontwerp van actieplan op, rekening houdend met de elementen bedoeld in artikel 9 en bepaalt of dat voorontwerp significante milieueffecten kan hebben conform artikel 5 van de ordonnantie van 18 maart 2004 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde plannen en programma's.
In voorkomend geval stelt de Regering een milieueffectrapport op conform de bepalingen van die ordonnantie. De Regering onderwerpt het ontwerp van actieplan, samen met het milieueffectrapport, aan een openbaar onderzoek en aan de adviezen vereist conform de bepalingen van die ordonnantie. De Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud wordt in het kader van die procedure geraadpleegd.
In de andere gevallen onderwerpt de Regering het ontwerp van actieplan gedurende vijfenveertig dagen aan een openbaar onderzoek dat wordt aangekondigd via :
1° de aanplakking van een bericht op de gemeentelijke aankondigingsborden van de betrokken gemeentes en, desgevallend, bij het gebied of de gebieden die rechtstreeks worden bedoeld op die wijze dat ze gemakkelijk gelezen kunnen worden;
2° de verspreiding van een bericht op de website van het Instituut.
Het bericht van onderzoek vermeldt :
1° de gemeentes op wie het ontwerp van actieplan geheel of gedeeltelijk van toepassing is;
2° de plaats(en) waar het ontwerp van actieplan ter beschikking ligt van het publiek, namelijk op het gemeentehuis van elke betrokken gemeente en bij het Instituut;
3° de begin- en einddatum van het openbaar onderzoek;
4° het adres van het Instituut waar eventuele opmerkingen en klachten naartoe gestuurd kunnen worden.
Klachten en opmerkingen worden uiterlijk op de laatste dag van de termijn van het openbaar onderzoek per briefwisseling, e-mail of door afgifte tegen ontvangstbewijs aan het Instituut gericht.
Zodra het openbaar onderzoek wordt geopend, vraagt de Regering het advies van de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud. De raad verstuurt zijn advies binnen 45 dagen na de aanvraag. Bij ontstentenis van verzending binnen die termijn, wordt voorbijgaan aan het advies en wordt de procedure voortgezet.
Het Instituut bezorgt de Regering een samenvatting van de opmerkingen en klachten samen met een met redenen omkleed advies binnen zestig dagen nadat het openbaar onderzoek is beëindigd.
De Regering kan de vormelijke en inhoudelijke modaliteiten verduidelijken van de raadpleging en van het openbaar onderzoek die in deze paragraaf beoogd worden.
§ 2. Binnen zes maanden na de aanneming van het ontwerp van plan, keurt de Regering het plan definitief goed. Wanneer de Regering afwijkt van ofwel de mening van een autoriteit geraadpleegd conform § 1, ofwel het GewOP, dient ze haar beslissing met redenen te omkleden.
Het besluit tot aanneming van het actieplan wordt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd, onverminderd de modaliteiten voor de bekendmaking aan het publiek voorzien in artikel 15 van de ordonnantie van 18 maart 2004 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde plannen en programma's. Het plan wordt ook voor het publiek beschikbaar gesteld op de website van het Instituut en wordt verstuurd naar het BROH en naar het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente.
Art.14. De bepalingen tot regeling van de aanneming en bekendmaking van het actieplan zijn eveneens van toepassing op de herziening ervan.
Voor kleine wijzigingen waarvan de Regering beslist om ze niet aan een milieueffectbeoordeling te onderwerpen, kan ze beslissen dat ze niet aan een openbaar onderzoek onderhevig zijn.
Afdeling 5. - Toezicht op de natuur
Art.15. § 1. Het Instituut houdt toezicht op de staat van instandhouding van soorten en natuurlijke habitats aanwezig in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, daarbij inzonderheid rekening houdend met prioritaire natuurlijke habitats en soorten, natuurlijke habitats van communautair en gewestelijk belang, net als met de soorten bedoeld in bijlage II.5, conform een vijfjaarlijks toezichtsschema aangenomen door de Regering.
Het toezichtsschema voorziet dat de volgende taken worden uitgevoerd :
1° de identificatie van de soorten en habitats die continu of periodiek worden gevolgd, niettegenstaande elke aanpassing tijdens de uitvoering, ingegeven door de actualiteit, mogelijk is;
2° de realisatie - op basis van wetenschappelijke inventarissen - van periodieke kwalitatieve en kwantitatieve balansen van de staat van instandhouding op gewestelijke schaal van de natuurlijke habitats en soorten;
3° het bijhouden van een register van diersoorten van communautair belang en gewestelijk belang die werden gevangengenomen of door een ongeval zijn omgekomen;
4° de identificatie, de analyse van en het toezicht op de bedreigingen waarmee de habitats en de soorten eventueel geconfronteerd worden en van/op de processen en activiteitscategorieën die daarvan de oorzaak zijn;
5° het toezicht op en de beoordeling van het beheer van de gebieden beschermd in toepassing van deze ordonnantie en de groene ruimtes beheerd door het Gewest, desgevallend op basis van onafhankelijke wetenschappelijke studies;
6° de opvolging van de compenserende maatregelen die eventueel zijn aangenomen in het kader van de afwijkingen gevestigd in het kader van deze ordonnantie;
7° de redactie en verzending naar de Europese Commissie, om de zes jaar, van een rapport over de toepassing van de bepalingen genomen in het kader van Richtlijn 92/43/EEG en van Richtlijn 2009/147/EG, waarvan de structuur en bekendmakingsmodaliteiten door de Regering worden vastgelegd.
Rekening houdend met de best beschikbare wetenschappelijke kennis, kan de Regering de modaliteiten bepalen voor de beoordeling van de staat van instandhouding van de soorten en natuurlijke habitats, met inbegrip van wat betreft het vastleggen van referentiewaarden en indicatoren voor de staat van instandhouding op relevante geografische schaal.
§ 2. De bevoegde overheden of diensten van het Gewest en de gemeentes bezorgen het Instituut alle informatie waarover ze beschikken en die mogelijk kan bijdragen tot het toezicht op de staat van instandhouding van de soorten en natuurlijke habitats. Ze brengen het Instituut ook op de hoogte over alle wijzigingen in die gegevens.
De Regering bepaalt de relevante overheden en diensten en neemt de toepassingsmodaliteiten van deze paragraaf aan.
§ 3. De door de Regering aangestelde ambtenaren en medewerkers zijn gemachtigd om eigendommen van zowel private als openbare eigenaars te betreden en daar het nodige te doen om biologische gegevens te verzamelen nodig voor de uitvoering van de in deze ordonnantie opgelegde verplichtingen, en dit tussen twee uur vóór zonsopgang tot drie uur na zonsondergang, mits een voorafgaande melding aan de eigenaars.
In afwijking van het eerste lid is de toegang tot de woonplaats of de lokalen voor beroeps- of handelsgebruik enkel mogelijk met de uitdrukkelijke toestemming van de eigenaars of de gebruikers. Bij gebrek aan dergelijke toestemming wordt de toegang onderworpen aan de machtiging van de rechter van de rechtbank van eerste aanleg.
De ingezamelde biologische gegevens mogen alleen gebruikt worden voor doeleinden in toepassing van deze ordonnantie.
HOOFDSTUK 5. - Verwerving
Art.16. Om redenen van natuurbehoud mag de Regering beslissen om onroerende goederen te onteigenen voor het algemeen belang.
Op verzoek van het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeente, mag de Regering die gemeente toestaan om dergelijk goed voor het algemeen belang te onteigenen onder dezelfde voorwaarden.
Art.17. Om redenen van natuurbehoud mag het Gewest zijn eigendoms-, huur- of gebruiksrecht op een onroerend goed dat het Gewest bezit of waarover het beschikt, ruilen voor het eigendoms-, huur- of gebruiksrecht van een ander onroerend goed met de toelating van de houder van het betreffende recht.
De kosten voor de ruilakte en de hypotheekformaliteiten zijn voor rekening van het Gewest.
HOOFDSTUK 6. - Behoudsmaatregelen en relaties met andere wetgevingen
Art.18. § 1. De behoudsmaatregelen voorzien in of krachtens deze ordonnantie doen in hun toepassing geen afbreuk aan de preventie- en herstelmaatregelen voor de schade berokkend aan de soorten en natuurlijke habitats die worden geregeld door de ordonnantie van 13 november 2008 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade.
§ 2. Indien de goedgekeurde behouds- en beschermingsmaatregelen voorzien in of krachtens deze ordonnantie en een andere wetgevende tekst simultaan van toepassing zijn op hetzelfde gebied of dezelfde soort, dan zijn hun gevolgen en verplichtingen cumulatief van toepassing.
Ingeval de behoudsmaatregelen voor een beschermde soort of beschermd gebied voorzien in of krachtens deze ordonnantie niet verenigbaar zijn met andere beschermingsbepalingen voor het betrokken gebied of de betrokken soort voorzien in of krachtens een andere wetgevende tekst, geniet het betrokken gebied of de betrokken soort de bepalingen die het meest geschikt zijn voor het behoud of herstel ervan in een gunstige staat van instandhouding.
Art.19. § 1. In geval van onverenigbaarheid tussen enerzijds ofwel :
1° behoudsmaatregelen van een beschermd gebied of een beschermde soort voorzien in of krachtens deze ordonnantie;
2° ofwel een of meer voorschriften van het gewestelijk natuurplan of een actieplan voorzien in deze ordonnantie of een ontwerp van dergelijk plan;
en anderzijds ofwel :
1° een of meer voorschriften van een vigerend gewestelijk of gemeentelijk plan of programma;
2° ofwel de exploitatie van een geldig vergunde of aangegeven inrichting krachtens de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;
3° ofwel andere beschermingsbepalingen voor het betrokken gebied of de betrokken soort voorzien in of krachtens een andere wetgevende tekst,
organiseert de Regering een overleg tussen het Instituut en, naargelang het geval, de betrokken diensten van het gewestelijk bestuur, de betrokken adviesorganen, de betrokken gemeentelijke autoriteit en/of de betrokken exploitant binnen dertig dagen nadat de onverenigbaarheid is vastgesteld.
De Regering mag de modaliteiten voor de overlegprocedure bepalen.
§ 2. Een onverenigbaarheid bedoeld in § 1 kan worden vastgesteld in het gewestelijk natuurplan of in een actieplan of, bij ontstentenis, bij een met redenen omklede beslissing van het Instituut, met name wanneer :
1° het plan of programma, de inrichting of de beschermingsbepalingen in kwestie afbreuk kunnen doen aan de instandhouding van het gebied of de betrokken beschermde soort, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, programma's of projecten;
2° het plan of programma, de inrichting of de beschermingsbepalingen in kwestie afbreuk doet aan de verwezenlijking van een of meer doelstellingen van het gewestelijk natuurplan of het betrokken actieplan.
§ 3. Na het overleg komen de partijen overeen welke corrigerende maatregelen getroffen moeten worden om de plannen of de programma's, de inrichtingen of de beschermingsbepalingen in kwestie in overeenstemming te brengen.
Die maatregelen worden vastgelegd onverminderd de bepalingen van toepassing op de correctie van het plan of programma, de installatie of de beschermingsbepalingen in kwestie krachtens de wetgeving op grond waarvan het onverenigbare plan of programma, de onverenigbare installatie of beschermingsbepalingen respectievelijk werden aangenomen, toegestaan, aangegeven of ingesteld.
Ingeval de partijen het niet eens raken, beslist de Regering, na raadpleging van de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud en de overige aangewezen instanties, welke corrigerende maatregelen getroffen moeten worden om de in het eerste lid bedoelde verenigbaarheid te garanderen, onverminderd de toepassing van § 4.
§ 4. In het geval bedoeld in § 2, 1° echter, kan het onverenigbare plan of programma, de onverenigbare installatie of beschermingsbepalingen als dusdanig behouden worden indien een afwijking op het behoudsregime van het gebied of de betrokken soort wordt aangevraagd door respectievelijk een autoriteit bevoegd om het plan of het programma aan te nemen, door de betrokken exploitant of door de bevoegde autoriteit belast met de invoering van de beschermingsbepalingen en verleend conform de voorwaarden en de procedure voorzien in deze ordonnantie.
De Regering kan de toepassingsmodaliteiten van dit artikel bepalen.
TITEL II. - Bescherming van het natuurlijk milieu
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art.20. § 1. Het Instituut maakt en actualiseert een biologische waarderingskaart van het grondgebied van het Gewest, met inbegrip van een inventaris van gebieden van hoge biologische waarde die bescherming verdienen.
Die kaart wordt openbaar gemaakt volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.
De Regering kan de periodiciteit van de update en modaliteiten voor de vorm en inhoud van die kaart vastleggen.
§ 2. Gebieden die het beschermen waard zijn, met name de gebieden bedoeld in § 1 eventueel uitgebreid met een buffer, kunnen door de Regering worden aangewezen als natuurreservaat of bosreservaat.
Art.21. § 1. Om bij te dragen aan de instandhouding en de coherentie van het Natura 2000-netwerk, worden de gebieden in het Gewest die van belang zijn voor de biodiversiteit in de Europese Unie ingesteld als Natura 2000-gebieden.
De Natura 2000-gebieden worden aangewezen bij Regeringsbesluit volgens de criteria en de procedure beschreven in hoofdstuk 4 van titel II.
§ 2. Een natuur- of bosreservaat dat als Natura 2000-gebied is aangewezen, geniet het beheersstelsel zoals voorzien in of krachtens hoofdstuk 4 van titel II voor het gedeelte dat als Natura 2000-gebied is opgenomen.
§ 3. Een Natura 2000-gebied dat volledig of gedeeltelijk onder het statuut van natuur- of bosreservaat valt, blijft het beheersstelsel genieten zoals voorzien in of krachtens hoofdstuk 4.
Het beheerplan van het Natura 2000-gebied dat is goedgekeurd in toepassing van artikel 50 geldt - in overeenstemming met artikel 51 - als beheerplan voor het natuurreservaat of bosreservaat bedoeld in artikel 29, 32 en 37.
Art.22. De instandhoudingdoelstellingen van een gebied dat het voorwerp uitmaakt van een van de beschermingsmaatregelen bepaald in deze ordonnantie omvatten, op het niveau van dat gebied, het behoud en/of herstel in een gunstige staat van instandhouding van de natuurlijke habitats van gewestelijk belang opgenomen in bijlage I.2 en de populaties van de soorten van gewestelijk belang opgenomen in bijlage II.4, die werden geïnventariseerd in het gebied conform artikel 20, § 1, voor zover dit in Natura 2000-gebieden de verwezenlijking van de in artikel 40, § 2 bedoelde instandhoudingdoelstellingen van het gebied niet in het gedrang brengen.
Art.23. In overeenstemming met artikel 7, § 4, van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, geldt het beheerplan, goedgekeurd door de Regering in overeenstemming met artikel 29, 32, 37 of 50, als milieuvergunning of aangifte voor de inrichtingen, bepaald in het plan, die nodig zijn voor de handelingen bedoeld in artikel 29, § 1, lid 5, 3° of 49, lid 2, 9°.
Art.24. De kwaliteitsnormen aangenomen krachtens andere wetgevingen moeten bijdragen aan de verwezenlijking van de instandhoudingdoelstellingen die krachtens deze ordonnantie van toepassing zijn in de natuurreservaten, de bosreservaten en de Natura 2000-gebieden. Desgevallend zullen het gewestelijk natuurplan en de actieplannen bedoeld in hoofdstuk 4 van Titel I aangeven welke wijzigingen aangebracht moeten worden aan de vigerende normen en nieuwe daartoe aan te nemen normen.
De instandhoudingdoelstellingen en/of ecologische kwaliteitsnormen die krachtens deze ordonnantie van toepassing zijn in de natuurreservaten, de bosreservaten en de Natura 2000-gebieden tot bepaling van de kwaliteit en kwantiteit van het oppervlaktewater en ondergronds water te realiseren in het gebied worden beschouwd als milieudoelstellingen van toepassing op de gebieden beschermd in de zin van artikel 13 en 32 van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid. Deze bepaling doet evenwel geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de Regering om striktere milieudoelstellingen voor deze gebieden aan te nemen krachtens deze ordonnantie.
Wanneer soortgelijke kwaliteitsnormen, aangenomen krachtens deze ordonnantie en andere wetgevingen, van toepassing zijn op het gehele of gedeeltelijke natuur- of bosreservaat en Natura 2000-gebied, zal de autoriteit de meest strikte kwaliteitsnorm in acht nemen.
HOOFDSTUK 2. - Natuurreservaten
Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen voor natuurreservaten
Art.25. Het integrale natuurreservaat vormt een beschermd gebied opgericht om er de natuurfenomenen volgens hun eigen dynamiek te laten ontwikkelen.
Het gerichte natuurreservaat vormt een beschermd gebied waarin een geschikt beheer de natuurlijke habitats en soorten waarvoor het gebied als reservaat is aangeduid in een gunstige staat van instandhouding beoogt te behouden of te herstellen. Daartoe kunnen maatregelen worden getroffen om planten- en diersoorten in stand te houden, te controleren of opnieuw in te voeren, om bepaalde facies van het plantendek te behouden of verstoorde natuurlijke habitats weer te herstellen.
Art.26. Een gewestelijk natuurreservaat is een natuurreservaat opgericht op gronden die eigendom zijn van het Gewest, door het Gewest gehuurd worden of daartoe tot zijn beschikking gesteld worden.
Een erkend natuurreservaat is een natuurreservaat dat op andere gronden dan deze bedoeld in de eerste alinea wordt ingesteld op verzoek van de eigenaar van de gronden en met de toelating van de gebruikers. Het reservaat wordt door een natuurlijk persoon of rechtspersoon anders dan het Gewest beheerd.
Art.27. § 1. In de natuurreservaten is het verboden om, behalve indien een ontheffing voorzien is in het beheerplan aangenomen in toepassing van artikel 29, 32, 37 of 50, of een afwijking toegestaan is in toepassing van artikel 83, § 3 :
1° te plukken, te verwijderen, te verzamelen, te kappen, te ontwortelen, uit te graven, te beschadigen of te vernietigen inheemse plantensoorten, evenals bryophyten, macro-fungi en lichenen, het plantendek te vernietigen, wijzigen of te beschadigen;
2° liggend en staand dood hout, stronken van niet-invasieve inheemse boomsoorten, bladerafval of natuurlijke humus te evacueren, behalve op de wegen, in de dreven en op de paden;
3° elementen van het landschap te vernietigen, zoals hagen, bomenrijen, vijvers en vochtige zones;
4° te snoeien met gemotoriseerd gereedschap of om bomen te kappen tussen 1 maart en 15 augustus;
5° niet-inheemse planten, struiken of bomen te planten;
6° de weilanden in te zaaien met uiterst productieve soorten zoals Engels raaigras (Lolium perenne), ruw beemdgras (Poa trivialis) en gestreepte witbol (Holcus lanatus);
7° de wilde diersoorten opzettelijk te verstoren, met name tijdens de voortplantingsperiode, periode van afhankelijkheid van de jongen, de overwinterings- en trekperiode, om ze te vangen en te doden, om de eieren weg te nemen of te vernietigen, om hun nesten, voortplantings-, rust- en schuilplaatsen te vernietigen of te verstoren;
8° in het wild levende dieren te voederen en om vissen uit te zetten in het oppervlaktewater;
9° de rust van het gebied te verstoren;
10° af te wijken van de wegen en paden geopend voor het publiek;
11° de hond niet aan de leiband te houden;
12° opgravingen, boringen of grondwerken uit te voeren, grondstoffen te exploiteren, om het even welk werk uit te voeren dat de kenmerken en het reliëf van de bodem, het uitzicht van het terrein, de bronnen of het hydrografisch systeem zou kunnen wijzigen, om bovengrondse of ondergrondse leidingen te leggen;
13° voor wegen en paden materialen te gebruiken die de zuurtegraad of scheikundige samenstelling van de bodem kunnen wijzigen, zoals dolomiet;
14° kunstmatige oevers aan te leggen in vijvers en waterlopen, tenzij dat noodzakelijk is om excessieve erosie te bestrijden;
15° het peil van het oppervlakte- of grondwater direct of indirect te wijzigen, inclusief drainagewerkzaamheden, alsook de structurele fysieke kenmerken van het oppervlaktewater of het watersysteem van het gebied te wijzigen;
16° water, scheikundige producten, organische afvalstoffen of overlopen van septische putten op kunstmatige wijze te lozen in bovengronds of ondergronds water;
17° gebouwen, schuilplaatsen of andere constructies op te trekken, zelfs niet tijdelijk;
18° panelen en reclame-affiches te plaatsen, noch reclame te maken op welke manier dan ook;
19° pesticiden te gebruiken en op te slaan;
20° meststoffen uit te strooien en op te slaan;
21° minerale of synthetische oliën, ontvlambare vloeistoffen, farmaceutische producten of gevaarlijke producten te gebruiken en te bewaren;
22° strooizout te gebruiken en te bewaren;
23° afval te deponeren, zelfs geen groen afval;
24° meer dan twee grootvee eenheden per hectare te laten grazen;
25° aan waterrecreatie te doen en gemotoriseerde sporten te beoefenen, om telegeleide voertuigen met verbrandingsmotor te gebruiken;
26° het terrein op lage hoogte te overvliegen, daarop te landen of op te stijgen met vliegtuigen, helikopters, heteluchtballonen of enige ander luchtvaartuig en er kerosine te lossen, behalve in noodgevallen;
27° te schieten met perslucht-, veerdruk-, paintball- of softluchtwapens;
28° vuur te stoken;
29° vuurwerk af te steken.
§ 2. De Regering kan beslissen om de verbodsbepalingen bedoeld in § 1 verder te preciseren en, om redenen van natuurbehoud, bijkomende algemene maatregelen te treffen ten gunste van de natuurreservaten, toepasselijk in of buiten de perimeter van het reservaat, met inbegrip van het aannemen van ecologische kwaliteitsnormen.
§ 3. De verbodsbepalingen bedoeld in § 1 zijn tijdelijk van toepassing op de gebieden waarvoor de Regering instemde met een ontwerp van aanwijzingsbesluit als gewestelijk of erkend natuurreservaat en publiceerde door gewone vermelding in het Belgisch Staatsblad.
Die tijdelijke periode vangt aan op de datum van de gewone vermelding gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en eindigt op de dag dat de Regering een beslissing neemt.
Art.28. § 1. De Regering stelt de toezichts- en politiereglementen op voor de natuurreservaten.
§ 2. De Regering garandeert dat de natuurreservaten voor het publiek toegankelijk zijn en bepaalt daartoe de voorwaarden.
Afdeling 2. - Gewestelijke natuurreservaten
Art.29.§ 1. Elk gewestelijk natuurreservaat wordt aangewezen door de Regering en maakt het voorwerp uit van een beheerplan dat gelijktijdig met het aanwijzingsbesluit wordt aangenomen.
Uitzonderlijk kan het beheerplan pas na het aanwijzingsbesluit worden aangenomen, mits de naleving van de proceduremodaliteiten bedoeld in §§ 2 en 3.
Het aanwijzingsbesluit bestaat minstens uit :
1° de gekozen naam voor het reservaat;
2° de exacte geografische locatie van het reservaat, met de kadastrale perceelnummers, desgevallend met vermelding van het percentage van de betrokken percelen, overgenomen op een kaart van ten minste 1/10 000ste;
3° de oppervlakte van het reservaat;
4° de instandhoudingdoelstellingen van het reservaat, gebaseerd op de bepalingen van artikel 22, 25 en 36, overgenomen op een kaart van ten minste 1/10 000ste;
5° het geplande beheer, zoals bedoeld in artikel 25 en 36;
6° het plan van de wegen en paden;
7° de betrokken gemeente(s);
8° de eventuele andere beschermingsstatussen van het reservaat.
De voorschriften bedoeld in punten 2° en 4° hebben een verordenende waarde.
Het beheerplan bevat ten minste :
1° de inventaris van de wetenschappelijke en ecologische gegevens, net als een beschrijving van de botanische en faunistische staat van het gebied en van de pedagogische waarde ervan in de Brusselse stadsomgeving;
2° desgevallend de details van de instandhoudingdoelstellingen voor het reservaat zoals bedoeld in punt 4 van het voorgaande lid, overgenomen op een kaart van ten minste 1/10 000ste, met inzonderheid de aanduiding van de voornaamste verwachte evoluties van de aanwezige begroeiing en habitats;
3° de maatregelen nodig om de in punt 4° van het voorgaande lid bedoelde instandhoudingdoelstellingen waar te maken, inclusief een beschrijving van de aard, de locatie en de periode van de beheerswerkzaamheden, met een onderscheid tussen de restauratie- en verbeteringswerkzaamheden enerzijds en de onderhoudswerkzaamheden anderzijds;
4° desgevallend, de lijst van indicatoren die gebruikt zullen worden voor de beoordeling van de verwezenlijking van de in punt 4° van het voorgaande lid bedoelde instandhoudingdoelstellingen;
5° de vrijstellingen op de verbodsbepalingen van artikel 27 die noodzakelijk zijn om de maatregelen bedoeld in punt 3° toe te passen.
§ 2. Het Instituut maakt voor elk gebied dat als gewestelijk natuurreservaat kan worden aangewezen, een ontwerp van aanwijzingsbesluit en een ontwerp van beheerplan en legt deze voor aan de Regering.
De Regering neemt het ontwerp van aanwijzingsbesluit en het ontwerp van beheerplan aan en onderwerpt ze gedurende dertig dagen aan een openbaar onderzoek dat wordt aangekondigd via :
1° de aanplakking van een bericht op de gemeentelijke aankondigingborden van de betrokken gemeentes en bij het bedoelde gebied op die wijze dat ze gemakkelijk gelezen kunnen worden;
2° de verspreiding van een bericht op de website van het Instituut.
Het bericht van onderzoek vermeldt :
1° de gemeentes op wie het ontwerp van aanwijzingsbesluit en het ontwerp van beheerplan van specifiek beheerplan geheel of gedeeltelijk van toepassing zijn;
2° de plaats(en) waar het ontwerp van aanwijzingsbesluit en het ontwerp van beheerplan ter beschikking liggen van het publiek, namelijk op het gemeentehuis van elke betrokken gemeente en bij het Instituut;
3° de begin- en einddatum van het openbaar onderzoek;
4° het adres van het Instituut waar eventuele opmerkingen en klachten naartoe gestuurd kunnen worden.
Klachten en opmerkingen worden uiterlijk op de laatste dag van de termijn van het openbaar onderzoek per briefwisseling, e-mail of door afgifte tegen ontvangstbewijs aan het Instituut gericht.
Zodra het openbaar onderzoek wordt geopend, vraagt de Regering het advies van de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud, de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie, het BROH, de Raad voor het Leefmilieu, het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeentes, de houders van zakelijke rechten op de site en, wanneer het ontwerp van het beheerplan betrekking heeft op een beschermde site, de KCML. In zijn advies verduidelijkt het BROH onder meer de handelingen en de werken voorzien in het ontwerp van beheerplan die aan een stedenbouwkundige vergunning onderworpen zullen worden, en, in het geval van een beschermde site, de documenten, inlichtingen of voorafgaande studies die nodig zijn voor de indiening van een plan voor erfgoedbeheer of van een stedenbouwkundige vergunning in toepassing [1 van hoofdstuk VIbis van titel V van het BWRO of van artikel 175, 4°, van dit Wetboek]1. Voorafgaand aan zijn advies kan het BROH bijkomende inlichtingen vragen aan het Instituut, dat deze inlichtingen verstuurt of de niet-versturing ervan rechtvaardigt. Bij ontstentenis van versturing van het advies van de geraadpleegde instanties binnen de vijfenveertig dagen te tellen na de ontvangst van de adviesaanvraag, wordt voorbijgegaan aan het advies en wordt de procedure voortgezet.
Het Instituut bezorgt de Regering een samenvatting van de opmerkingen en klachten samen met een met redenen omkleed advies binnen dertig dagen nadat het openbaar onderzoek is beëindigd.
De Regering kan de vormelijke en inhoudelijke modaliteiten verduidelijken van de raadpleging en van het openbaar onderzoek, die in deze paragraaf bedoeld worden.
§ 3. De Regering wijst al dan niet het natuurreservaat aan en neemt, in voorkomend geval, het beheerplan aan, rekening houdend met de raadpleging van de instanties en het openbaar onderzoek.
Het aanwijzingsbesluit wordt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd binnen dertig dagen nadat het is aangenomen.
Het beheerplan wordt gelijktijdig bekendgemaakt door gewone vermelding in het Belgisch Staatsblad. Het plan wordt ook voor het publiek beschikbaar gesteld op de website van het Instituut en wordt verstuurd naar het BROH en naar het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente.
----------
(1)<ORD 2017-11-30/19, art. 340, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.30. § 1. Het Instituut is belast met het beheer van de gewestelijke natuurreservaten.
§ 2. Het Instituut kan noodmaatregelen treffen die afwijken van de bepalingen in dit hoofdstuk en de maatregelen genomen in uitvoering daarvan. In voorkomend geval moet het Instituut de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud onmiddellijk op de hoogte brengen en verslag uitbrengen aan de Regering.
§ 3. Conform de bepalingen van Hoofdstuk 4 van Titel 1, stelt het Instituut periodiek een beoordeling op over het beheer van de gewestelijke natuurreservaten in verhouding tot de instandhoudingdoelstellingen, desgevallend opgenomen in het rapport over de staat van de natuur bedoeld in artikel 7.
Art.31. § 1. De Regering kan op elk moment de voorschriften van het aanwijzingsbesluit en/of de modaliteiten van het beheerplan volledig of gedeeltelijk herzien volgens de evolutie van de wetenschappelijke kennis, de beheerstechnieken of de staat van instandhouding van de natuurlijke habitats en soorten aanwezig in het gebied.
§ 2. De procedures voor de aanneming en bekendmaking van het aanwijzingsbesluit en het beheerplan zijn eveneens van toepassing op de herziening ervan.
Voor kleine wijzigingen kan de Regering evenwel beslissen dat ze niet aan een openbaar onderzoek onderhevig zijn.
§ 3. De herziening van het beheerplan heeft van ambtswege plaats indien de voorschriften van het aanwijzingsbesluit bedoeld in artikel 29, § 1, lid 3, 4° gewijzigd worden in uitvoering van het onderhave artikel, tenzij de Regering die wijzigingen als kleine wijzigingen beschouwd conform § 2.
Afdeling 3. - Erkende natuurreservaten
Art.32.§ 1. Elk erkend natuurreservaat wordt aangewezen door de Regering en maakt het voorwerp uit van een beheerplan dat gelijktijdig met het aanwijzingsbesluit wordt aangenomen.
Het aanwijzingsbesluit en het beheerplan bevatten de elementen bedoeld in respectievelijk artikel 29, § 1, leden 3 en 5. De voorschriften van het aanwijzingsbesluit van het erkend natuurreservaat bedoeld in artikel 29, § 1, lid 3, 2° en 4° hebben een verordenende waarde.
§ 2. De betrokken eigenaar dient een aanvraag om erkenning voor een natuurreservaat in bij het Instituut.
De aanvraag bevat :
1° de gegevens opgesomd in artikel 29, § 1, lid 3 en een voorontwerp van beheerplan met alle gegevens bedoeld in artikel 29, § 1, lid 5;
2° een kopie van de eigendomsakte;
3° een kopie van de titels die het gebruik van het in de aanvraag bedoelde gebied staven en een verklaring waarin de betrokken gebruikers akkoord gaan met de toekenning van het statuut als natuurreservaat;
4° de gegevens van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die zal instaan voor het beheer van het natuurreservaat en een kopie van de overeenkomst waarin die opdracht wordt vastgelegd en dat ten minste voor de duur van de aangevraagde erkenning.
§ 3. Tijdens het onderzoek van de aanvraag kan het Instituut op elk moment bijkomende inlichtingen vragen aan de eigenaar, de gebruiker of de beheerder van het gebied.
Het Instituut vraagt het advies van de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud, het BROH, de houders van zakelijke rechten op de site en, wanneer het ontwerp van het beheerplan betrekking heeft op een beschermde site, de KCML. In zijn advies verduidelijkt het BROH onder meer de handelingen en de werken voorzien in het ontwerp van beheerplan die aan een stedenbouwkundige vergunning onderworpen zullen worden, en, in het geval van een beschermde site, de documenten, inlichtingen of voorafgaande studies die nodig zijn voor de indiening van een plan voor erfgoedbeheer of van een stedenbouwkundige vergunning in toepassing [1 van hoofdstuk VIbis van titel V van het BWRO of van artikel 175, 4° van dit Wetboek]1. Voorafgaand aan zijn advies kan het BROH bijkomende inlichtingen vragen aan het Instituut, dat deze inlichtingen verstuurt of de niet-versturing ervan rechtvaardigt. Bij ontstentenis van versturing van het advies van de geraadpleegde instanties binnen de vijfenveertig dagen te tellen na de ontvangst van de adviesaanvraag, wordt voorbijgaan aan het advies en wordt de procedure voortgezet.
Het Instituut stuurt de betrokken eigenaar een advies over de aanvraag dat voorstellen voor wijziging van de gegevens bedoeld in § 2, lid 2, 1° kan bevatten.
Binnen 30 dagen na die betekening deelt de betrokken eigenaar het Instituut zijn eventuele opmerkingen mee. Bij ontstentenis wordt de betrokken eigenaar verondersteld zich te schikken naar het advies van het Instituut en in voorkomend geval akkoord te gaan met de voorgestelde wijzigingen.
Na de analyse stuurt het Instituut de Regering een omstandig rapport met betrekking tot de aanvraag, in voorkomend geval vergezeld van een ontwerp van aanwijzingsbesluit en van een eventueel gewijzigd ontwerp van beheerplan.
§ 4. De Regering neemt al dan niet het aanwijzingsbesluit als erkend natuurreservaat en, in voorkomend geval, legt het beheerplan vast, rekening houdend met het rapport van het Instituut, de raadpleging van de instanties en de houders van zakelijke rechten bedoeld in paragraaf 3.
De erkenning van een natuurreservaat wordt toegekend voor een periode van 20 jaar. Bij elke vervaldatum kan de erkenning verlengd worden voor een periode van 20 jaar.
Het aanwijzingsbesluit wordt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd binnen 30 dagen nadat het is goedgekeurd.
Het beheerplan wordt gelijktijdig bekendgemaakt door gewone vermelding in het Belgisch Staatsblad. Het plan wordt voor het publiek beschikbaar gesteld op de website van het Instituut en wordt verstuurd naar het college van burgemeester en schepenen van elke betrokken gemeente, net als naar de betrokken eigenaar.
§ 5. - Op verzoek van de aanvrager van de erkenning of het Instituut, mits de toelating van respectievelijk het Instituut of de aanvrager, kunnen de voorschriften van het aanwijzingsbesluit en/of de modaliteiten van het beheerplan herzien worden volgens de modaliteiten opgelegd in artikel 31.
----------
(1)<ORD 2017-11-30/19, art. 341, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.33. § 1. De Regering bepaalt de beheersvoorwaarden voor de erkende natuurreservaten.
Een van die voorwaarden is met name dat de beheerder van het erkende natuurreservaat het Instituut een jaarverslag toestuurt met :
1° een overzicht van de beheerswerkzaamheden uitgevoerd in het voorbije jaar, inclusief een kaart waarop de plaatsen en data van voormelde werkzaamheden zijn aangeduid;
2° een overzicht van de geplande beheerswerkzaamheden voor het volgende jaar, inclusief een kaart waarop de plaatsen en data van voormelde werkzaamheden zijn aangeduid, net als een schatting van de kostprijs ervan;
3° een verslag over de evolutie van de fauna en flora, de frequentie van de bezoeken en de invloed daarvan op het natuurreservaat, net als van de wetenschappelijke waarnemingen, voor zover die gegevens van invloed kunnen zijn voor de algemene staat of de instandhoudings- en behoudkansen van het erkende natuurreservaat.
§ 2. Het Instituut heeft de taak toe te zien op de naleving van de voorwaarden bedoeld in § 1. Conform de bepalingen van Hoofdstuk 4 van Titel 1, stelt het Instituut periodiek een beoordeling op over het beheer van de erkende natuurreservaten in verhouding tot de instandhouding-doelstellingen.
Art.34. De Regering kan de erkenning intrekken als blijkt dat de beheerder van het erkende natuurreservaat verzaakt aan de instandhoudings-, beheers-, toezichtsvoorwaarden en/of bepalingen van het beheerplan, ondanks een aanmaning vanwege het Instituut.
Art.35. § 1. De Regering mag de voorwaarden, vormen en procedures bepalen voor de aanvraag, toekenning, verlenging en intrekking van de erkenning.
§ 2. De Regering kan onder de door haar bepaalde voorwaarden en modaliteiten subsidies toekennen aan de beheerder van het reservaat voor :
- de gewone beheerskosten van het reservaat;
- de buitengewone inrichtings- en herstelwerkzaamheden aan het reservaat.
§ 3. De Regering kan subsidies toekennen voor de huur en de aankoop van gronden die als natuurreservaat worden ingesteld.
HOOFDSTUK 3. - Bosreservaten
Art.36. Het integrale bosreservaat bestaat in een bos of een deel daarvan dat wordt beschermd en gecreëerd om er de natuurfenomenen een eigen dynamiek te laten ontwikkelen.
Een gericht bosreservaat is een bos of een deel daarvan dat wordt beschermd en gecreëerd om de populaties inheemse soorten of typerende of opmerkelijke facies in stand te houden en het ongeschonden karakter van de bodem en het milieu te verzekeren.
Art.37. § 1. Elk bosreservaat wordt aangewezen door de Regering en maakt het voorwerp uit van een beheerplan dat gelijktijdig met het aanwijzingsbesluit wordt aangenomen.
Uitzonderlijk kan het beheerplan pas na het aanwijzingsbesluit worden aangenomen, mits de naleving van de proceduremodaliteiten bedoeld in artikel 29, §§ 2 en 3.
Het aanwijzingsbesluit en het beheerplan bevatten de elementen bedoeld in respectievelijk artikel 29, § 1, leden 3 en 5. De voorschriften van het aanwijzingsbesluit van het bosreservaat bedoeld in artikel 29, § 1, lid 3, 2° en 4° hebben een verordenende waarde.
§ 2. Bossen onderworpen aan het bosregime in de zin van artikelen 1 tot 3 van de Boswetboek en eigendom van het Gewest, gemeentes of openbare instellingen kunnen door de Regering als bosreservaat worden aangewezen.
De bossen en delen daarvan die als bosreservaat worden aangewezen, blijven onderworpen aan het bosregime.
Het aanwijzingsbesluit en het beheersbesluit bedoeld in § 1 vervangen, voor elk bosreservaat bedoeld in lid 1, het vigerende bosbeheer.
Art.38. Onverminderd de bepalingen van het bosregime die van toepassing zouden zijn in hoofde van artikel 37, § 2, lid 2, zijn de bepalingen van artikelen 27 en 28 van toepassing op de bosreservaten.
Art.39. De aanwijzing van het bosreservaat en de aanneming van het beheerplan gebeuren in overstemming met de modaliteiten van artikel 29, §§ 2 en 3.
Het beheer van bosreservaten opgericht op gronden die eigendom zijn van het Gewest, door het Gewest gehuurd worden of daartoe tot zijn beschikking gesteld worden gebeurt in overstemming met de modaliteiten van artikel 30.
De volledige of gedeeltelijke herziening van de voorschriften van het aanwijzingsbesluit en/of de modaliteiten van het beheerplan gebeurt in overstemming met de modaliteiten van artikel 31.
HOOFDSTUK 4. - Natura 2000-gebieden
Afdeling 1. - Identificatie en aanwijzing van de gebieden
Onderafdeling 1. - Identificatie van gebieden
die als Natura 2000-gebied in aanmerking kunnen komen
Art.40. § 1. Conform de procedure beschreven in artikelen 41 tot 43 identificeert de Regering - op voorstel van het Instituut - de gebieden die als Natura 2000-gebied in aanmerking kunnen komen.
Worden als dusdanig geïdentificeerd de gebieden die :
1° qua aantal en oppervlakte de meest geschikte gebieden zijn in verhouding tot de instandhoudingnoden van de vogelsoorten opgenomen in bijlage II.1.2°, met name wat betreft hun voortplanting-, rui- en overwinteringarealen en de rustgebieden in hun trekareaal; of
2° die het, op basis van de criteria opgenomen in bijlage V, mogelijk maken een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen voor de natuurlijke habitattypes van communautair belang vermeld in bijlage I.1. en de habitats van soorten van communautair belang vermeld in bijlage II.1.1° en II.1.3°, binnen hun natuurlijke verspreidingsareaal.
§ 2. De instandhoudingdoelstellingen van een gebied geïdentificeerd krachtens de eerste paragraaf zijn de concrete ecologische doelstellingen die in het gebied bereikt moeten worden, vanuit kwantitatief en kwalitatief standpunt, voor elk type natuurlijke habitat en voor elke soort waarvoor het gebied werd aangewezen.
Ze beogen de verzekering van :
1° de overleving en voortplanting van de populaties van de vogelsoort(en) van bijlage II.1.2° waarvoor het gebied werd aangewezen, net als de bescherming van de voortplantings-, rui- en overwinteringsarealen en de rustgebieden in het trekareaal van de trekvogelsoorten van bijlage II.1.2° waarvoor het gebied werd aangewezen en/of
2° het behoud of herstel van een gunstige staat van instandhouding voor het of de natuurlijke habitattypes van communautair belang vermeld in bijlage I.1. waarvoor het gebied is aangewezen en/of de populaties van de soort(en) van communautair belang vermeld in bijlage II.1.1° en II.1.3° waarvoor het gebied is aangewezen.
De instandhoudingdoelstellingen van het gebied worden zodanig bepaald dat ze, ten minste, het behoud van de staat van instandhouding verzekeren, op het niveau van het gebied, van de types natuurlijke habitats en soorten waarvoor het gebied werd aangewezen en zoals beoordeeld op het moment van de identificatie. Ze beogen eveneens de verbetering van die staat van instandhouding om de doelstellingen bedoeld in lid 2, 1° en 2° te kunnen verwezenlijken.
§ 3. Conform artikel 22 streven de instandhoudingdoelstellingen van een Natura 2000-gebied, op het niveau van het gebied, eveneens naar het behoud en/of herstel in een gunstige staat van instandhouding van de natuurlijke habitats van gewestelijk belang opgenomen in bijlage I.2 en de populaties van de soorten van gewestelijk belang opgenomen in bijlage II.4, die werden geïnventariseerd in het gebied conform artikel 20, § 1.
§ 4. Voor zover dit de realisatie van de instandhoudingdoelstellingen, bedoeld in §§ 2 en 3, niet verhindert, kunnen de instandhoudingdoelstellingen voor een Natura 2000 gebied eveneens het behoud en/of het bekomen en/of het herstellen van een gunstige staat van instandhouding voor andere natuurlijke habitattypes en/of andere populaties van inheemse soorten tot doel hebben.
Art.41. § 1. Het identificatiebesluit bedoeld in artikel 40, § 1, preciseert voor elk gebied :
1° de benaming voorgesteld voor het gebied;
2° de lijst van de natuurlijke habitattypes van communautair belang aanwezig in het gebied en waarvoor het gebied werd aangewezen, met desgevallend de aanduiding van de prioritaire natuurlijke habitats;
3° de lijst van de soorten van communautair belang aanwezig in het gebied en waarvoor het gebied werd geïdentificeerd, met desgevallend de aanduiding van de prioritaire soorten;
4° de synthese van de wetenschappelijke criteria die tot de identificatie van het gebied leidden;
5° de exacte geografische locatie van het gebied en van de diverse Natura 2000-deelgebieden die daarvan deel uitmaken, met de kadastrale perceelnummers, net als van de types natuurlijke habitats bedoeld in punt 2°, overgenomen op een kaart van ten minste 1/10 000ste;
6° de oppervlakte van het gebied;
7° de voorgenomen instandhouding-doelstellingen van het gebied;
8° de betrokken gemeente(s);
9° de eventuele andere beschermingsstatussen van het gebied.
§ 2. Het ontwerp van identificatiebesluit wordt voorgelegd aan de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud. De Raad deelt zijn advies mee binnen dertig dagen na ontvangst van het ontwerp van besluit. Bij ontstentenis van verzending binnen die termijn, wordt voorbijgaan aan het advies en wordt de procedure voortgezet.
§ 3. Rekening houdend met het advies bedoeld in paragraaf 2, neemt de Regering het identificatiebesluit aan.
Art.42. Het identificatiebesluit wordt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd binnen dertig dagen nadat het is aangenomen. Het besluit wordt meegedeeld aan het college van burgemeester en schepenen van elke betrokken gemeente, waar het kan worden ingekeken.
Binnen diezelfde termijn betekent de Regering het identificatiebesluit aan de Europese Commissie.
Vanaf de publicatie bedoeld in het eerste lid genieten de gebieden het beschermingsstelsel beschreven in artikel 47, 48, 57 tot 64, ongeacht of ze al dan niet geselecteerd zijn als gebieden van communautair belang, en dat tot hun eventuele declassering in toepassing van artikel 46.
Art.43. De gebieden die het voorwerp uitmaken van de overlegprocedure voorzien in artikel 5 van Richtlijn 92/43/EEG genieten het stelsel beschreven in artikelen 47, 48, 57 tot 64 tijdens de overlegperiode.
De gebieden die na afloop van genoemde overlegperiode als gebied van communautair belang zijn geselecteerd, worden als Natura 2000-gebied aangewezen in overeenstemming met artikel 44.
Onderafdeling 2. - Aanwijzing van de Natura 2000-gebieden
Art.44. § 1. Elk gebied van communautair belang wordt bij Regeringsbesluit als Natura 2000-gebied aangewezen binnen zes jaar nadat de Commissie de lijst van de gebieden van communautair belang in het Gewest heeft opgesteld of aangepast, rekening houdend met de prioriteiten die gekoppeld zijn aan het belang van de gebieden voor het behoud of de herstelling in een gunstige staat van instandhouding van een natuurlijk habitattype van communautair belang of een soort van communautair belang, en dat met het oog op de coherentie van Natura 2000, gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging.
Elk gebied dat is geïdentificeerd krachtens artikel 40, § 1, lid 2, 1°, wordt bovendien zo snel mogelijk bij Regeringsbesluit als Natura 2000-gebied aangewezen.
§ 2. Het aanwijzingsbesluit van een Natura 2000-gebied preciseert meer bepaald :
1° de benaming gekozen voor het Natura 2000-gebied;
2° de lijst van de natuurlijke habitattypes van communautair belang aanwezig in het Natura 2000-gebied en waarvoor het werd aangewezen, met desgevallend de aanduiding van de prioritaire natuurlijke habitats;
3° de lijst van de soorten van communautair belang aanwezig in het Natura 2000-gebied en waarvoor het werd aangewezen, met desgevallend de aanduiding van de prioritaire soorten;
4° de lijst van de natuurlijke habitats en soorten van gewestelijk belang aanwezig in het Natura 2000-gebied en waarvoor instandhoudingdoelstellingen werden bepaald;
5° de synthese van de wetenschappelijke criteria die tot de selectie van het Natura 2000-gebied leidden;
6° de staat van instandhouding, op het niveau van het Natura 2000-gebied, van de populaties van de soorten en de types natuurlijke habitats bedoeld in punten 2° en 3° ;
7° de exacte geografische locatie van het Natura 2000-gebied en van de diverse Natura 2000-deelgebieden die daarvan deel uitmaken, met de kadastrale perceelnummers, met desgevallend de vermelding van het percentage van de oppervlakte van de betrokken percelen, overgenomen op een of meer kaarten van ten minste 1/10 000ste;
8° de oppervlakte van het Natura 2000-gebied;
9° de instandhoudingdoelstellingen van het Natura 2000-gebied zoals bedoeld in artikel 40, §§ 2 en 3, eventueel uitvoerig beschreven voor bepaalde Natura 2000-deelgebieden;
10° voor elk Natura 2000-deelgebied van het gebied, de voorgestelde beheersmiddelen om de in punt 9° bedoelde instandhoudingdoelstellingen te bereiken, waaronder mogelijk :
- de opstelling van een beheerscontract samen met de betrokken eigenaars en gebruikers;
- de aanpassing van de beheersmaatregelen van de deelgebieden die direct of indirect door het Gewest beheerd worden;
- de toekenning aan alle of aan een deel van de deelgebieden van het statuut van natuurreservaat of bosreservaat conform hoofdstuk 2 en 3 van deze Titel;
- de goedkeuring door de Regering van bijzondere beheersmaatregelen;
- de onteigening van het gebied, de overdracht door aankoop of ruil van dat gebied om het door het Instituut te laten beheren;
11° desgevallend, de lijst van indicatoren die gebruikt zullen worden voor de beoordeling van de verwezenlijking van de in punt 9° bedoelde instandhoudingdoelstellingen van het Natura 2000-gebied;
12° de bijzondere verbodsbepalingen van toepassing in of buiten het Natura 2000-gebied, net als alle andere preventieve maatregelen die in of buiten het gebied nodig zijn om de aantasting van de natuurlijke habitats, evenals significante verstoringen voor de soorten van communautair of gewestelijk belang te vermijden;
13° de verplichtingen ten laste van de betrokken eigenaars;
14° de betrokken gemeente(s);
15° de eventuele andere beschermingsstatussen van het gebied.
De voorschriften bedoeld in punten 7°, 9°, 12° en 13° hebben een verordenende waarde.
§ 3. Het Instituut maakt een ontwerp van aanwijzingsbesluit en legt die voor aan de Regering.
De Regering neemt het ontwerp van aanwijzingsbesluit aan en onderwerpt het gedurende vijfenveertig dagen aan een openbaar onderzoek dat wordt aangekondigd via :
1° de aanplakking van een bericht op de gemeentelijke aankondigingsborden van de betrokken gemeentes en bij het bedoelde gebied op die wijze dat ze gemakkelijk gelezen kunnen worden;
2° de verspreiding van een bericht op de website van het Instituut.
Het bericht van onderzoek vermeldt :
1° de gemeentes waarop het ontwerp van aanwijzingsbesluit geheel of gedeeltelijk van toepassing is;
2° de plaats(en) waar het ontwerp van aanwijzingsbesluit ter beschikking ligt van het publiek, namelijk op het gemeentehuis van elke betrokken gemeente en bij het Instituut;
3° de begin- en einddatum van het openbaar onderzoek;
4° het adres van het Instituut waar eventuele opmerkingen en klachten naartoe gestuurd kunnen worden.
Klachten en opmerkingen worden uiterlijk op de laatste dag van de termijn van het openbaar onderzoek per briefwisseling, e-mail of door afgifte tegen ontvangstbewijs aan het Instituut gericht.
Zodra het openbaar onderzoek wordt geopend, vraagt de Regering het advies van de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud, de Raad voor het Leefmilieu en het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeentes. Zij versturen hun advies binnen vijfenveertig dagen na de aanvraag. Bij ontstentenis van verzending binnen die termijn, wordt voorbijgaan aan het advies en wordt de procedure voortgezet.
Het Instituut bezorgt de Regering een samenvatting van de opmerkingen en klachten samen met een met redenen omkleed advies binnen vijfenveertig dagen nadat het openbaar onderzoek is beëindigd.
De Regering kan de vormelijke en inhoudelijke modaliteiten verduidelijken van de raadpleging en de bekendmakingsmaatregelen die in deze paragraaf beoogd worden.
§ 4. De Regering neemt het aanwijzingsbesluit aan, rekening houdend met de raadpleging van de instanties en het openbaar onderzoek.
Het aanwijzingsbesluit wordt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd binnen dertig dagen nadat het is aangenomen. Het besluit wordt voor het publiek beschikbaar gesteld op de website van het Instituut en wordt verstuurd naar de BROH, het college van burgemeester en schepenen van elke betrokken gemeente, net als naar de betrokken eigenaars die worden geïdentificeerd op basis van de kadastergegevens.
Onderafdeling 3. - Wijziging en declassering
Art.45. § 1. De Regering kan op elk moment de schriftelijke en cartografische voorschriften van het aanwijzingsbesluit volledig of gedeeltelijk herzien volgens de evolutie van de wetenschappelijke kennis, de beheerstechnieken of de staat van instandhouding van de natuurlijke habitats en soorten aanwezig in het Natura 2000-gebied.
De herziening bedoeld in lid 1 mag in geen geval tot de inperking van de oppervlakte van het Natura 2000-gebied leiden.
§ 2. De procedures voor de aanneming en bekendmaking van het aanwijzingsbesluit zijn eveneens van toepassing op de herziening ervan.
Voor kleine wijzigingen kan de Regering evenwel beslissen dat ze niet aan een openbaar onderzoek onderhevig zijn.
Elk ontwerp van kleine wijziging die bijkomende verplichtingen met zich meebrengt voor de betrokken eigenaars en gebruikers anders dan het Gewest, wordt hen toegestuurd en zij krijgen de gelegenheid om een advies in te dienen binnen dertig dagen van de betekening, buiten de schoolvakanties.
Art.46. § 1. Na advies van het Instituut en van de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud doet de Regering, binnen de termijn bepaald in artikel 44 § 1, uitspraak over de eventuele aanwijzing als Natura 2000-gebied van gebieden die niet geselecteerd werden als gebieden van communautair belang.
Gebieden die niet als Natura 2000-gebied worden aangewezen, worden bij Regeringsbesluit gedeclasseerd.
§ 2. Een gebied aangewezen als Natura 2000-gebied kan bij Regeringsbesluit volledig of gedeeltelijk gedeclasseerd worden na advies van het Instituut en de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud als een gevolg van de periodieke beoordeling van het Natura 2000-netwerk door de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 9 van Richtlijn 92/43/EEG.
Een dergelijke declassering kan enkel plaatsvinden wanneer de natuurlijke habitats en de bevolkingen van de soorten van communautair of gewestelijk belang waarvoor instandhoudingsdoelstellingen werden bepaald in een gunstige staat van instandhouding verkeren op het Europees grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie en het gewestelijke grondgebied en indien aangetoond kan worden dat de maatregel geen uitwerking zal hebben op het behoud van deze staat van instandhouding.
§ 3. De bekendmakingsmaatregelen bedoeld in artikel 44, § 4, zijn van toepassing.
Afdeling 2. - Instandhoudingsmaatregelen
Onderafdeling 1. - Preventieve maatregelen
Art.47. § 1. Onverminderd de toepassing van artikel 64 is het in een Natura 2000-gebied verboden om de natuurlijke habitats en habitats van soorten te beschadigen of om de populaties van de soorten waarop de instandhoudingdoelstellingen van het gebied van toepassing zijn te verstoren.
§ 2. De Regering legt de algemene verbodsbepalingen en alle andere preventieve maatregelen die van toepassing zijn op de projecten die niet zijn onderworpen aan een verkavelingsvergunning, noch aan een stedenbouwkundige vergunning, noch aan een milieuvergunning en ook niet aan een van de handelingen bedoeld in artikel 62, § 1, ten gunste van alle of van bepaalde Natura 2000-gebieden vast, behalve indien een ontheffing voorzien is in het beheerplan aangenomen in toepassing van artikel 50 of indien een afwijking toegestaan is in toepassing van artikel 64 of 85, binnen of buiten de perimeter van de betreffende Natura 2000-gebieden, met inbegrip van de aanneming van ecologische kwaliteitsnormen ter voorkoming van de aantasting van de natuurlijke habitats en de significante verstoringen van de soorten waarvoor de Natura 2000-gebieden aangewezen zijn.
Art.48. De bijzondere verbodsbepalingen van toepassing binnen of buiten de perimeter van elk Natura 2000-gebied net als alle andere preventieve maatregelen die genomen dienen te worden binnen of buiten het gebied in antwoord op de ecologische vereisten en ter voorkoming van de aantasting van de natuurlijke habitats en van habitats van soorten waarop de instandhoudingdoelstellingen van toepassing zijn, net als in antwoord op de ecologische vereisten en ter voorkoming van de verstoring van de populaties van de soorten waarop de instandhoudingdoelstellingen van het gebied van toepassing zijn, worden geregeld door het aanwijzingsbesluit conform artikel 44, § 2, 12°.
Onderafdeling 2. - Beheersmaatregelen
Art.49. Elk Natura 2000-deelgebied maakt het voorwerp uit van een specifiek beheerplan aangenomen door de Regering.
Het specifieke beheerplan vermeldt meer bepaald :
1° de gekozen naam voor het deelgebied;
2° de lijst met types natuurlijke habitats die het deelgebied herbergt en opgenomen in de instandhoudingdoelstellingen van het gebied, met desgevallend de vermelding van de prioritaire natuurlijke habitats;
3° de lijst met soorten die het deelgebied herbergt en opgenomen in de instandhoudingdoelstellingen van het gebied, met desgevallend de vermelding van de prioritaire soorten;
4° de rol en het belang van het deelgebied voor de coherentie van het Natura 2000-gebied waarvan het deel uitmaakt;
5° de staat van instandhouding, op het niveau van het deelgebied, van de populaties van de soorten en de types natuurlijke habitats bedoeld in punt 2° en 3° ;
6° de exacte geografische locatie van het deelgebied, met de kadastrale perceelnummers, met desgevallend de vermelding van het percentage van de betrokken percelen, net als van de types natuurlijke habitats bedoeld in punt 2°, overgenomen op een kaart van ten minste 1/10 000ste;
7° de oppervlakte van het deelgebied;
8° de details van het deelgebied wat betreft de instandhoudingdoelstellingen van het gebied bedoeld in artikel 44, § 2, 9°, overgenomen op een kaart van ten minste 1/10 000ste die meer bepaald de voornaamste verwachte evoluties voor de aanwezige habitats en vegetatie weergeeft;
9° een beschrijving van de aard, de locatie en de periode van de beheerswerkzaamheden in het deelgebied die daar nodig zijn om de in punt 8° en in artikel 44, § 2, 9° bedoelde instandhoudingdoelstellingen te bereiken en om te voldoen aan de ecologische vereisten van de natuurlijke habitats en soorten bedoeld in artikel 44, § 2, 2° en 3°, met een onderscheid tussen de restauratie- en verbeteringswerkzaamheden enerzijds en de onderhoudswerkzaamheden anderzijds;
10° desgevallend, de lijst van indicatoren die gebruikt zullen worden voor de beoordeling van de verwezenlijking van de in punt 8° en in artikel 44, § 2, 9° bedoelde instandhoudingdoelstellingen;
11° de vrijstellingen op de verbodsbepalingen van artikelen 47, § 2 en 48 die noodzakelijk zijn om de in punt 9° bedoelde werkzaamheden uit te voeren;
12° het statuut van de eigenaars en van de betrokken gebruikers van het deelgebied (indien deze laatste gekend zijn).
Art.50.§ 1. Het Instituut stelt een ontwerp van specifiek beheerplan op voor elk Natura 2000-deelgebied.
§ 2. Binnen dertig maanden na de publicatie in het Belgisch Staatsblad van een aanwijzingsbesluit van een Natura 2000-gebied, organiseert het Instituut voor elk Natura 2000-deelgebied van dat gebied een bespreking met de betrokken eigenaars en gebruikers om :
1° te luisteren naar hun opmerkingen en commentaar over het specifiek beheerplan voor het Natura 2000-deelgebied;
2° uit alle middelen die met toepassing van artikel 44, § 2, 10° worden voorgesteld in het aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied die middelen te selecteren die het meest geschikt zijn om de met toepassing van artikel 44, § 2, 9° en 49, lid 2, 8° vastgelegde instandhoudingdoelstellingen te bereiken.
Binnen vijfenveertig dagen na het in lid 1 bedoelde overleg over een Natura 2000-deelgebied, stelt het Instituut een omstandig en met redenen omkleed verslag op over de in te zetten middelen bedoeld in lid 1, 2° en stuurt dat naar de Regering. Het Instituut bezorgt de Regering ook het ontwerp van specifiek beheerplan, eventueel aangepast volgens de opmerkingen en het commentaar gehoord tijdens het overleg.
De Regering mag de modaliteiten voor dat overleg bepalen.
§ 3. De Regering neemt het ontwerp van specifiek beheerplan aan en onderwerpt het gedurende dertig dagen aan een openbaar onderzoek dat wordt aangekondigd via :
1° de aanplakking van een bericht op de gemeentelijke aankondigingsborden van de betrokken gemeentes en bij het bedoelde gebied op die wijze dat ze gemakkelijk gelezen kunnen worden;
2° de verspreiding van een bericht op de website van het Instituut.
Het bericht van onderzoek vermeldt :
1° de gemeentes waarop het ontwerp van specifiek beheerplan geheel of gedeeltelijk van toepassing is;
2° de plaats(en) waar het ontwerp van specifiek beheerplan ter beschikking ligt van het publiek, namelijk op het gemeentehuis van elke betrokken gemeente en bij het Instituut;
3° de start- en einddatum van het openbaar onderzoek;
4° het adres van het Instituut waar eventuele opmerkingen en klachten naartoe gestuurd kunnen worden.
Klachten en opmerkingen worden uiterlijk op de laatste dag van de termijn van het openbaar onderzoek per briefwisseling, e-mail of door afgifte tegen ontvangstbewijs aan het Instituut gericht.
Zodra het openbaar onderzoek wordt geopend, vraagt de Regering het advies van de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud, het BROH, de houders van zakelijke rechten op de site en, wanneer het ontwerp van het beheerplan betrekking heeft op een beschermde site, de KCML. In zijn advies verduidelijkt het BROH onder meer de handelingen en de werken voorzien in het ontwerp van beheerplan die aan een stedenbouwkundige vergunning onderworpen zullen worden, en, in het geval van een beschermde site, de documenten, inlichtingen of voorafgaande studies die nodig zijn voor de indiening van een plan voor erfgoedbeheer of van een stedenbouwkundige vergunning [1 in toepassing van hoofdstuk VIbis van titel V van het BWRO of van artikel 175, 4° van dit Wetboek]1. Voorafgaand aan zijn advies kan het BROH bijkomende inlichtingen vragen aan het Instituut, dat deze inlichtingen verstuurt of de niet-versturing ervan rechtvaardigt. Bij ontstentenis van versturing van het advies van de geraadpleegde instanties binnen de vijfenveertig dagen te tellen na de ontvangst van de adviesaanvraag, wordt voorbijgaan aan het advies en wordt de procedure voortgezet.
Het Instituut bezorgt de Regering een samenvatting van de opmerkingen en klachten samen met een met redenen omkleed advies binnen dertig dagen nadat het openbaar onderzoek is beëindigd.
De Regering kan de vormelijke en inhoudelijke modaliteiten verduidelijken van de raadpleging en de bekendmakingsmaatregelen die in deze paragraaf beoogd worden.
§ 4. De Regering neemt het specifieke beheerplan aan, rekening houdend met de raadpleging van de instanties en het openbaar onderzoek. Ze bepaalt de geschikte middelen om de in toepassing van artikel 44, § 2, 9° en 49, lid 2, 8° vastgelegde instandhoudingdoelstellingen te bereiken. Zo nodig treft de Regering alle nodige maatregelen om een snelle toepassing van de gekozen middelen te verzekeren.
Het specifieke beheerplan wordt bekendgemaakt door gewone vermelding in het Belgisch Staatsblad binnen dertig dagen nadat het is goedgekeurd. Het plan wordt voor het publiek beschikbaar gesteld op de website van het Instituut en wordt verstuurd naar de BROH, het college van burgemeester en schepenen van elke betrokken gemeente, net als naar de betrokken eigenaars die worden geïdentificeerd op basis van de kadastergegevens.
§ 5. Het specifieke beheerplan kan volgens de modaliteiten opgelegd in §§ 1 tot 4 van dit artikel herzien worden.
Voor kleine wijzigingen kan de Regering evenwel beslissen dat ze niet aan een openbaar onderzoek onderhevig zijn.
Elk ontwerp van kleine wijziging die bijkomende verplichtingen met zich meebrengt voor de betrokken eigenaars en gebruikers anders dan het Gewest, wordt hen toegestuurd en zij krijgen de gelegenheid om een advies in te dienen binnen dertig dagen van de betekening, buiten de schoolvakanties.
§ 6. De in § 5 bedoelde herziening heeft van ambtswege plaats indien de voorschriften van het aanwijzingsbesluit bedoeld in artikel 44, § 2, 2°, 3° of 9° gewijzigd worden in uitvoering van artikel 45, tenzij de Regering die wijzigingen als kleine wijzigingen beschouwd conform artikel 45, § 2.
----------
(1)<ORD 2013-03-15/02, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2013>
Art.51. Wanneer de toekenning van een statuut als natuurreservaat of bosreservaat gekozen werd als een geschikt middel om de in toepassing van artikel 44, § 2, 9° en 49, lid 2, 8° vastgelegde instandhoudingdoelstellingen van het deelgebied te bereiken, zal de Regering het natuurreservaat of bosreservaat aanwijzen conform artikelen 29, 32 en 37.
Het specifieke beheerplan dat is goedgekeurd in toepassing van artikel 50 § 3 geldt als beheerplan voor het natuurreservaat of bosreservaat bedoeld in artikelen 29, 32 en 37.
Art.52. § 1. Wanneer het beheerscontract werd gekozen als een geschikt middel om de in toepassing van artikelen 44, § 2, 9° en 49, lid 2, 8° vastgelegde instandhoudingdoelstellingen van het deelgebied te bereiken, sluit de Regering dergelijk contract met de betrokken eigenaars en/of gebruikers, op voorstel van het Instituut. Voor één Natura 2000-deelgebied kunnen meerdere beheerscontracten worden afgesloten.
Het beheerscontract wordt opgenomen in de registers van de hypotheekbewaarder. Die inschrijving gebeurt op initiatief en voor rekening van het Gewest.
§ 2. Het beheerscontract vermeldt ten minste :
1° de identiteit van de partijen en de vertegenwoordigingsmodaliteiten;
2° de verdeling van de werkzaamheden beschreven in het specifieke beheerplan onder de in punt 1° bedoelde partijen;
3° de verdeling van eventuele subsidies onder de begunstigden;
4° desgevallend de vestiging van nieuwe erfdienstbaarheden, van zowel openbaar nut als privaatrechtelijk, of van persoonlijke verplichtingen, net als de noodzakelijke onroerendgoedoverdrachten om de instandhoudingdoelstellingen van het gebied te bereiken;
5° de sancties die van toepassing zijn in geval van verzaking aan het beheerscontract.
§ 3. Het beheerscontract bepaalt eveneens :
1° de verplichting die de eigenaar en/of de gebruiker heeft om, bij overdracht van het geheel of een gedeelte van zijn rechten of bij toekenning van een persoonlijk recht, de naleving van het beheerscontract op te leggen aan de overnemer;
2° de verplichting die de eigenaar en/of de gebruiker heeft om het Instituut op de hoogte te brengen van elke overgang, vestiging of wijziging van een zakelijk of persoonlijk recht betreffende een goed gelegen binnen de perimeter van het gebied;
3° de verplichting voor de eigenaar en/of de gebruiker om het Instituut een jaarverslag te bezorgen over de toestand van de werkzaamheden uitgevoerd in het voorbije jaar. De Regering kan de inhoud van dat verslag bepalen.
§ 4. De Regering kan de modaliteiten bepalen voor het opstellen en sluiten van het beheerscontract, net als de inhoud daarvan, na advies van de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud.
Art.53. § 1. Elk beheerscontract wordt gesloten voor een periode van negen jaar.
Op de vervaldatum wordt het contract verlengd voor dezelfde periode en onder dezelfde voorwaarden, behalve voor contractgebonden eigenaars en gebruikers die ten minste zes maanden op voorhand bij de minister verzet aantekenden tegen die verlenging. In dat geval wordt artikel 54, § 2 toegepast.
§ 2. Op een met redenen omkleed voorstel van het Instituut of op het met redenen omkleed verzoek één of meerdere betrokken eigenaars en gebruikers, kan elk beheerscontract herzien worden afhankelijk van de evolutie van de wetenschappelijke kennis, de beheerstechnieken of van de staat van instandhouding van de natuurlijke habitats en soorten die het deelgebied herbergt en opgenomen zijn in de instandhoudingdoelstellingen van het gebied.
Die herziening heeft van rechtswege plaats indien de voorschriften opgelegd in het aanwijzingsbesluit, bedoeld in artikel 44, § 2, 2°, 3° of 9°, of de voorschriften van het specifieke beheerplan, bedoeld in artikel 49, lid 2, 8°, worden herzien in uitvoering van respectievelijk artikel 45 of artikel 50, § 5, tenzij de Regering die wijzigingen beschouwt als kleine wijzigingen conform artikel 45, § 2 of artikel 50, § 5.
Art.54. § 1. Onverminderd de regels met betrekking tot de vaststelling van strafrechtelijke overtredingen, is het Instituut bevoegd tot het vaststellen van elke niet-uitvoering van de maatregelen of beheers-, restauratie- en verbeteringswerken van toepassing op het gebied en met name van elke schending aan de bepalingen van het contract.
De daartoe aangestelde ambtenaren van het Instituut stellen een proces-verbaal op van de schending aan de bepalingen van het contract. Een kopie daarvan wordt in een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs naar de betrokken eigenaar of gebruiker gestuurd. De betrokken eigenaar of gebruiker heeft één maand vanaf de dag van de betekening van de proces-verbaal om zijn verweer in een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs aan het Instituut te richten. Na die termijn wordt het stilzwijgen van de betrokken eigenaar of gebruiker geïnterpreteerd als een erkenning van de vastgestelde feiten.
§ 2. Ingeval een of meer eigenaars de verplichtingen opgelegd aan de eigenaars in toepassing van artikel 44, § 2, 13° niet naleven, ingeval een of meer betrokken eigenaars of gebruikers de maatregelen of beheerswerkzaamheden vastgelegd in het beheerplan van een natuurreservaat niet naleven, ingeval een of meer betrokken eigenaars of gebruikers de maatregelen of beheerswerkzaamheden vastgelegd in het beheerplan niet naleven, of indien een einde gesteld wordt aan het beheerscontract conform artikel 53, § 1 of in elke andere omstandigheid die het ongeschonden karakter van het gebied in het gedrang dreigt te brengen, zal de Regering - na advies van het Instituut - de geschikte maatregelen treffen om te voorkomen dat het ongeschonden karakter van het gebied wordt aangetast en met name om de instandhoudingdoelstellingen te bereiken.
Die geschikte maatregelen kunnen worden aangenomen in de vorm van een herzieningsbesluit conform artikel 45. Ze kunnen ook bestaan uit de indeplaatsstelling van ambtswege door het Instituut van de verzakende eigenaar of gebruiker conform artikel 56.
Art.55. § 1. Wanneer de eigenaars verplichtingen krijgen opgelegd in toepassing van artikel 44, § 2, 13°, kunnen de betrokken eigenaars in toepassing van artikel 52 een beheerscontract sluiten om die verplichtingen geheel of gedeeltelijk over te dragen aan het Instituut, onder de voorwaarden vastgelegd in het beheerscontract.
§ 2. Wanneer de eigenaars verplichtingen krijgen opgelegd in toepassing van artikel 44, § 2, 13° of wanneer een beheerscontract werd gesloten in toepassing van artikel 52, kan het Gewest een subsidie uitkeren voor de maatregelen of beheers-, restauratie- en verbeteringswerkzaamheden ten laste gelegd aan of ten laste genomen door de betrokken eigenaars en/of gebruikers onder de voorwaarden vastgelegd door de Regering.
Art.56. De Regering mag het Instituut ook opdragen om zich in de plaats te stellen van de eigenaar of gebruikers die in gebreke blijven in de uitvoering van hun verplichtingen.
In dat geval mag het Instituut de gemaakte kosten geheel of gedeeltelijk terugvorderen in een ter post aangetekend schrijven. Indien de eigenaar of gebruiker in gebreke blijft met de betaling van de kosten, dan worden deze ingevorderd door de ontvanger van het bestuur van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
HOOFDSTUK 5. - Passende beoordeling van de effecten
van plannen en projecten op de beschermde gebieden en beslissingscriteria
Afdeling 1. - Passende beoordeling van de effecten
van plannen en projecten op de Natura 2000-gebieden
Onderafdeling 1. - Algemene bepaling
Art.57. § 1. Voor elk vergunnings-, toelatings- of goedkeuringsplichtig plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het ecologische beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor dat gebied, rekening houdend met de instandhoudingdoelstellingen van dat Natura 2000-gebied, conform de bepalingen van deze onderafdeling.
Een plan of project kan significante gevolgen hebben voor een Natura 2000-gebied in de zin van het voorgaande lid, indien op grond van objectieve elementen - met name deze opgenomen in bijlage VII - niet kan uitgesloten worden dat het plan of project, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten, de verwezenlijking van een of meer instandhoudingdoelstellingen van het gebied in gevaar brengt.
Met uitsluiting van de beheerplannen bedoeld in artikelen 29, 37 en 49 en de projecten, handelingen en werkzaamheden noodzakelijk voor de verwezenlijking ervan, worden volgende elementen beschouwd als elementen die significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied :
1° milieueffectbeoordelingsplichtige plannen waarvan het geografische toepassingsgebied een volledig of gedeeltelijk Natura 2000-gebied omvat;
2° projecten onderworpen aan een milieueffectstudie of milieueffectrapport die betrekking hebben op onroerende goederen gelegen in een Natura 2000-gebied of op minder dan zestig meter van de perimeter ervan.
De Regering kan de beoordelingscriteria voor het risico op effecten van een plan en project op een Natura 2000-gebied nader bepalen of aanvullen.
§ 2. De passende beoordeling omvat minimaal de gegevens en elementen vermeld in bijlage VIII.
De Regering kan nader bepalen of aanvullen op welke gegevens en elementen de passende beoordeling betrekking moet hebben.
§ 3. De Regering kan de autoriteit die bevoegd is om een plan aan te nemen, om een project goed te keuren of om een attest, vergunning of toelating te verlenen de verplichting opleggen om, voorafgaand aan haar beslissing, het advies te vragen van het Instituut wanneer een passende beoordeling vereist is krachtens dit artikel.
§ 4. Conform artikelen 70 tot 78 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, bepaalt de Regering de erkenningsvoorwaarden van Natura 2000-deskundigen.
Onderafdeling 2. - Passende beoordeling van de effecten van de plannen
Art.58. De plannen bedoeld in artikel 57 worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling conform de bepalingen van het BWRO of de ordonnantie van 18 maart 2004 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde plannen en programma's.
Conform de bepalingen van het BWRO of de ordonnantie van 18 maart 2004, legt de auteur van het ontwerp van plan het ontwerp van bestek voor het milieueffectrapport ter advies voor aan het Instituut als het Instituut niet zelf de planauteur is.
Onderafdeling 3. - Passende beoordeling van de effecten van projecten onderworpen aan een vergunning en aan een milieueffectenstudie
Art.59.§ 1. Voor aanvragen om verkavelingsvergunningen en aanvragen om stedenbouwkundige vergunningen of attesten met betrekking tot een project opgenomen in bijlage A bij het BWRO, net als voor aanvragen om stedenbouwkundige vergunningen of attesten met betrekking tot een inrichting van klasse I.A in de zin van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, zal de autoriteit [1 die ermee belast is het dossier volledig te verklaren overeenkomstig artikel 176 van het BWRO of artikel 20 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen]1 onderzoeken of het project of de inrichting, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
De autoriteit gaat na of de hypothese bedoeld in artikel 57, § 1, lid 3, 2°, een feit is. Is dat niet het geval, dan beslist ze met name in het licht van de criteria van bijlage VII.
§ 2. Indien het project of de inrichting significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied :
1° [1 ...]1
2° zal [1 het in artikel 175/4 van het BWRO of artikel 22 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen bedoelde begeleidingscomité]1 in de effectenstudie een passende beoordeling van de effecten van het project of de inrichting voor het Natura 2000-gebied opleggen, in het licht van de instandhoudingdoelstellingen van dat gebied, met daarin onder meer de gegevens en elementen vermeld in bijlage VIII.
----------
(1)<ORD 2017-11-30/19, art. 342, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Onderafdeling 4. - Passende beoordeling van de effecten van projecten onderworpen aan een vergunning en een milieueffectenrapport
Art.60.§ 1. Voor aanvragen om verkavelingsvergunningen en aanvragen om stedenbouwkundige vergunningen of attesten met betrekking tot een project opgenomen in bijlage B bij het BWRO, net als voor aanvragen om stedenbouwkundige vergunningen of attesten met betrekking tot een inrichting van klasse I.B in de zin van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, zal de autoriteit belast met het onderzoek van het milieueffectrapport conform [1 artikel 175/17]1 van het BWRO of conform artikel 39, § 2 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, onderzoeken of het project of de inrichting, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Deze autoriteit gaat na of de hypothese bedoeld in artikel 57, § 1, lid 3, 2°, een feit is. Is dat niet het geval, dan beslist ze met name in het licht van de criteria van bijlage VII.
§ 2. Binnen de termijnen bepaald in [1 artikel 176, leden 3 en volgende]1 van het BWRO of in [1 artikel 39, § 1]1 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen om de volledigheid van het effectenrapport te beoordelen, zal de autoriteit bedoeld in § 1 naargelang het geval :
1° de aanvraag onvolledig verklaren en bijkomende inlichtingen vragen als de ingediende documenten niet alle elementen bevatten om te kunnen nagaan of het project of de inrichting significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied;
2° de aanvraag onvolledig verklaren, eisen dat het milieueffectrapport wordt aangevuld met een passende beoordeling van de effecten door een Natura 2000-deskundige van de gevolgen van het project of de inrichting op het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingdoelstellingen van dat gebied, en de inhoud van die passende beoordeling nader toelichten, onder meer in het licht van de gegevens en elementen opgesomd in bijlage VIII, indien het project of de inrichting significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied;
3° besluiten dat het project of de inrichting wellicht geen significante gevolgen zal hebben voor een Natura 2000-gebied.
----------
(1)<ORD 2017-11-30/19, art. 343, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Onderafdeling 5. - Passende beoordeling van de effecten van vergunningsplichtige projecten die niet onderworpen zijn aan een milieueffectenstudie of -rapport
Art.61. § 1. Voor aanvragen om verkavelingsvergunningen en aanvragen om stedenbouwkundige vergunningen of attesten met betrekking tot een project dat niet is vermeld in bijlage A en B bij het BWRO, net als voor aanvragen om milieuvergunningen m.b.t. een inrichting van klasse II of een tijdelijke inrichting in de zin van artikel 3, 2° en 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende milieuvergunningen, zal de autoriteit die moet oordelen over de volledigheid van het aanvraagdossier voor de milieuvergunning conform artikel 125 of 176 van het BWRO of conform artikel 49 of 52 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, onder meer in het licht van de criteria van bijlage VII, onderzoeken of het project of de inrichting, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Binnen de termijnen bepaald in de artikelen 125, lid 3 en 176, lid 3, van het BWRO of in artikel 16, 49 en 52 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen om de volledigheid van het aanvraagdossier van de vergunning te beoordelen, zal deze autoriteit naargelang het geval :
1° de aanvraag onvolledig verklaren en bijkomende inlichtingen vragen als de ingediende documenten niet alle elementen bevatten om te kunnen nagaan of het project of de inrichting significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied;
2° de aanvraag onvolledig verklaren, eisen dat het aanvraagdossier wordt aangevuld met een passende beoordeling door een Natura 2000-deskundige van de effecten van het project of de inrichting op het Natura 2000-gebied in het licht van de instandhoudingdoelstellingen van dat gebied, en de inhoud van die passende beoordeling nader toelichten in het licht van de gegevens en elementen opgesomd in bijlage VIII, indien het project of de inrichting significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied;
3° besluiten dat het project of de inrichting wellicht geen significante gevolgen zal hebben voor een Natura 2000-gebied.
§ 2. In het geval het aanvraagdossier voor een verkavelingsvergunning, een stedenbouwkundig attest of een stedenbouwkundige vergunning een passende beoordeling in toepassing van § 1, lid 2, 2° omvat, is het aanvraagdossier onderworpen aan de bijzondere bekendmakingsmaatregelen bedoeld in artikelen 150 en 151 van het BWRO.
In het geval het aanvraagdossier voor een milieuvergunning voor een tijdelijke installatie een passende beoordeling omvat in toepassing van § 1, lid 2, 2°, wordt het aanvraagdossier onderzocht, door de bevoegde autoriteit, volgens de proceduremodaliteiten van artikelen 50 en 51 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, in afwijking van artikel 53 van diezelfde ordonnantie.
Onderafdeling 6. - Passende beoordeling
van de effecten van andere projecten
Art.62. § 1. Voor de vergunningen vereist door de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van het grondwater, de akten die gelden als milieuvergunning of voor de vergunningen opgesomd door de Regering, zal de autoriteit die moet oordelen over de volledigheid van het aanvraagdossier of van het project leidend tot een akte die geldt als milieuvergunning, of, wanneer de toepasselijke regelgeving op de vergunningsaanvraag geen beslissing over de volledigheid van de aanvraag oplegt, de autoriteit bevoegd voor de uitreiking van de vergunning, onderzoeken of het project, onder meer in het licht van de criteria in bijlage VII, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
§ 2. Binnen de termijnen bepaald in de regelgeving die van toepassing is op een goedkeuringsaanvraag om de volledigheid van het aanvraagdossier van de goedkeuring te beoordelen of, bij ontstentenis, binnen een termijn van 15 dagen te tellen vanaf de ontvangst van het aanvraagdossier, zal deze autoriteit naargelang het geval :
1° de aanvraag of het dossier van het project onvolledig verklaren volgens de voorwaarden en modaliteiten vastgelegd in de toepasselijke regelgeving en bijkomende inlichtingen vragen wanneer de ingediende aanvraag of het project niet alle elementen bevat om te kunnen beoordelen of het project significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied;
2° de aanvraag of het dossier van het project onvolledig verklaren, eisen dat het aanvraagdossier of het dossier van het project wordt aangevuld met een passende beoordeling door een Natura 2000-deskundige van de effecten van het project op het Natura 2000-gebied, in het licht van de instandhoudingdoelstellingen van dat gebied, en de inhoud van die passende beoordeling nader toelichten in het licht van de gegevens en elementen opgesomd in bijlage VIII, indien het project of de inrichting significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied;
3° besluiten dat het project wellicht geen significante gevolgen zal hebben voor een Natura 2000-gebied.
§ 3. In het geval het aanvraagdossier of het project een passende beoordeling in toepassing van § 2, lid 2, 2° omvat, is het aanvraagdossier onderworpen aan de modaliteiten betreffende de inspraak van het publiek conform de bepalingen voorzien in het betreffende vergunningsstelsel.
Bij gebrek aan een dergelijk stelsel van inspraak van het publiek, zal het college van burgemeester en schepenen van elke betrokken gemeente een openbaar onderzoek organiseren op eigen initiatief indien het college zelf de bevoegde autoriteit is, of binnen twee weken na het verzoek van de bevoegde autoriteit. Het aanvraagdossier ligt ter inzage voor het publiek op het gemeentehuis voor de duur vereist voor het onderzoek. De start- en einddatum van die duur worden aangegeven in de berichten van openbaar onderzoek. Klachten en opmerkingen worden binnen de opgelegde termijn aan het college van burgemeester en schepenen per brief, e-mail of door afgifte tegen ontvangstbewijs gericht en bij het slotverslag van het onderzoek gevoegd. Het college van burgemeester en schepenen stelt dat slotverslag op binnen acht dagen het verstrijken van de termijn en legt het over aan de bevoegde autoriteit indien het college van burgemeester en schepenen niet zelf de bevoegde autoriteit is. De Regering mag de organisatiemodaliteiten van dat openbaar onderzoek preciseren.
Onderafdeling 7. - Betekening
Art.63. § 1. De autoriteit bevoegd om het plan aan te nemen of goed te keuren, om het attest of de vergunning uit te reiken of om het project toe te staan of goed te keuren, stuurt het Instituut een kopie van de passende beoordeling van de effecten, opgesteld in uitvoering van deze ordonnantie, zodra het die ter beschikking krijgt.
§ 2. In de niet-bedoelde hypothesen in artikel 57, § 1, lid 3, 2°, wanneer de autoriteit belast met het beoordelen van de volledigheid van het aanvraagdossier of wanneer de bevoegde autoriteit oordeelt dat het project of de inrichting wellicht geen significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied inhoudt en het project of de inrichting gelegen is in een Natura 2000-gebied of binnen een afstand van zestig meter bepaald vanaf de perimeter van dat gebied, moet het uitgereikte attest, de verleende vergunning of de toegekende toelating, op straffe van nietigheid, door de bevoegde autoriteit aan het Instituut betekend worden op hetzelfde moment als aan de aanvrager, in het geval het Instituut niet de bevoegde autoriteit is die over de vergunningsaanvraag beslist.
Onderafdeling 8. - Beslissing en afwijking
Art.64. § 1. De autoriteit bevoegd om het plan aan te nemen of goed te keuren, om het attest of de vergunning uit te reiken of om het project toe te staan of goed te keuren, geeft pas haar akkoord voor het plan of project nadat ze, op basis van met name de passende beoordeling van de effecten van het plan of project voor het Natura 2000-gebied, zich ervan vergewist heeft dat het geen afbreuk doet aan de instandhoudingdoelstellingen, noch afzonderlijk, noch in combinatie met andere plannen of projecten. Dat is het geval wanneer er vanuit wetenschappelijk standpunt geen enkele redelijke twijfel meer bestaat over het uitblijven van dergelijke effecten.
Elk effect van een plan of project bedoeld in het voorgaande lid dat de verwezenlijking van een of meer instandhoudingdoelstellingen van het gebied bepaald in toepassing van artikel 44, § 2, 9° in gevaar brengt, wordt beschouwd als schadelijk voor het ongeschonden karakter van het gebied in de zin van deze paragraaf.
De beslissing van de autoriteit wordt met redenen omkleed in het licht van de vereisten van deze paragraaf.
Onverminderd lid 1 kan de bevoegde overheid, desgevallend, elke effectverzachtende maatregel opleggen om het ongeschonden karakter van het gebied te versterken, waaronder de verwezenlijking van de instandhouding-doelstellingen bepaald in toepassing van artikel 44, § 2, 9°, inclusief in de vorm van voorwaarden of modaliteiten van uitvoering, gebruik, exploitatie of werking.
De compenserende maatregelen in de zin van § 2, 3° mogen niet beschouwd worden als verzachtende maatregelen die het mogelijk maken het ongeschonden karakter van het gebied te garanderen.
§ 2. In afwijking op § 1, lid 1 en indien de bevoegde overheid zich er niet kan van vergewissen, desgevallend na de toepassing van effectverzachtende maatregelen, dat het plan of project, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten, niet schadelijk zal zijn voor het ongeschonden karakter van het gebied, mag het betrokken plan of project slechts worden toegestaan of goedgekeurd mits een afwijking die voorafgaandelijk door de Regering werd toegestaan onder de volgende cumulatieve voorwaarden :
1° er bestaat geen alternatieve oplossing die minder nadelig is voor het ongeschonden karakter van het Natura 2000-gebied;
2° de uitvoering van het plan of project is gerechtvaardigd om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
3° er worden compenserende maatregelen opgelegd om te kunnen garanderen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk wordt beschermd of versterkt.
Wanneer het betrokken Natura 2000-gebied een prioritair natuurlijk habitattype en/of een prioritaire soort herbergt, kunnen alleen argumenten worden ingeroepen die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten dan wel, na advies van de Europese Commissie, andere dwingende redenen van groot openbaar belang.
De compenserende maatregelen genomen krachtens lid 1, 3° garanderen de bescherming van de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk slechts indien :
- ze de habitats en soorten die significante negatieve gevolgen hebben ondergaan, in vanuit kwantitatief en kwalitatief standpunt vergelijkbare verhoudingen herstellen
- ze het behoud of het herstel verzekeren van vergelijkbare ecologische functies als deze die de selectie van het betrokken Natura 2000-gebied rechtvaardigden;
- ze zo dicht mogelijk bij het betreffende gebied op het gewestelijke grondgebied gelegen zijn en in elk geval in dezelfde biogeografische streek of, wat betreft de vogels, in hetzelfde voortplantingsgebied, dezelfde trekroute of hetzelfde overwinteringsgebied.
§ 3. In het geval bedoeld in § 2, laat de bevoegde autoriteit bedoeld in § 1, per aangetekend schrijven verstuurd binnen de aan haar opgelegde beslissingstermijnen, aan de aanvrager of aan de projectauteur weten dat zij het project slechts kan toestaan of goedkeuren mits voorafgaande toekenning van een afwijking door de Regering.
Bij versturing van deze betekening worden de proceduretermijnen voor de goedkeuring van het plan of van het project of voor de uitreiking van de goedkeuring, het attest of de vergunning onderbroken tot de Regering haar in § 4 bedoelde beslissing betekent.
De aanvrager of de auteur van het project kan bij de bevoegde autoriteit een verzoek tot afwijking indienen met een voorstelling van de alternatieve oplossingen, een motivatie betreffende de dwingende redenen van groot algemeen belang die het plan of project zouden rechtvaardigen, een voorstel tot compenserende maatregelen en, desgevallend, een omschrijving van de gewenste afwijking op de preventieve maatregelen bedoeld in artikelen 47 en 48.
De bevoegde autoriteit, indien ze niet de Regering is, legt het verzoek tot afwijking samen met haar advies over aan de Regering. De Regering vraagt het Instituut en de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud om hun advies over dat verzoek. Wordt het advies niet binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van het verzoek om advies meegedeeld, dan wordt de procedure voortgezet zonder daarmee rekening te houden.
§ 4. Op grond van het verzoek en de adviezen zal de Regering :
1° oordelen over het ontbreken van een alternatieve oplossing die minder nadelig is voor het ongeschonden karakter van het Natura 2000-gebied;
2° oordelen over het bestaan van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard.
Wanneer de Regering van oordeel is dat de voorwaarden sub 1° en 2° voldaan zijn, zal ze :
1° de nodige compenserende maatregelen uitvaardigen;
2° desgevallend alle voorwaarden of modaliteiten van uitvoering, gebruik, exploitatie of werking opleggen om het ongeschonden karakter van het betrokken gebied te beschermen of de aantasting daarvan in te perken;
3° uitspraak doen over het verzoek om afwijking van de preventieve maatregelen bedoeld in artikelen 47 en 48.
De Regering kan de toepassingsmodaliteiten van deze paragraaf bepalen. Ze kan alle maatregelen treffen om de effectiviteit van de nodige compenserende maatregelen te verzekeren, met inbegrip van :
- de verplichting voor de aanvrager om de effectiviteit van de compenserende maatregelen op te volgen;
- de tijdelijke opschorting van het plan of de vergunning zolang de compenserende maatregelen niet werkzaam zijn;
- de aanwijzing van het gebied waar de compenserende maatregelen genomen zijn als Natura 2000-gebied;
- de onteigening voor het algemeen belang van de op het gewestelijk grondgebied gelegen gronden die ecologisch geschikt blijken te zijn om de vereiste compenserende maatregelen toe te passen.
De Regering deelt haar beslissing mee aan de bevoegde autoriteit bedoeld in § 1.
§ 5. - In overeenstemming met de beslissing van de Regering doet de bevoegde overheid bedoeld in § 1, indien ze niet de Regering is, uitspraak over het project of plan. Ze beschikt hiervoor over een nieuwe volledige beslissingstermijn. Ze betekent haar beslissing aan de Regering.
Indien de Regering de bevoegde autoriteit is, doet ze uitspraak over het project of plan gelijktijdig met de beslissing bedoeld in § 4.
In geval van toelating, aanneming of goedkeuring brengt de Regering de Europese Commissie op de hoogte van de getroffen compenserende maatregelen.
Afdeling 2. - Passende beoordeling van de effecten
van plannen en projecten op natuur- en bosreservaten
Art.65. De bepalingen van de eerste afdeling van dit hoofdstuk zijn naar analogie van toepassing op :
1° de natuurreservaten en bosreservaten aangewezen conform artikelen 29, 32 en 37;
2° de natuur- en bosreservaten opgericht vüür deze ordonnantie in werking trad, voor zover het besluit houdende hun oprichting identificeerbare instandhoudingdoelstellingen vastlegt of vervangen werd door het aanwijzingsbesluit overeenkomstig de bepalingen van artikelen 29, 32 en 37.
De verwijzingen naar de Natura 2000-gebieden in genoemde bepalingen worden gelezen als verwijzingen naar de reservaten.
HOOFDSTUK 6. - Stadsbiotopen en landschapselementen
Art.66. § 1. De Regering kan bijzondere beschermingsbesluiten en aanmoedigingsmaatregelen, met inbegrip van subsidies, goedkeuren voor het behoud, het beheer en de ontwikkeling van stadsbiotopen evenals landschapselementen die,
1° vanwege hun lineaire en ononderbroken structuur, zoals waterlopen en hun oevers, bermen, hagen, taluds, sloten, groene ruimtes langs spoorwegen,
2° vanwege hun overgangsfunctie als pleisterplaats, zoals vijvers, poelen, vochtige gebieden, bosjes, groene ruimtes in steden en voorsteden, groengevels en groendaken, bomen en aanplantingen,
3° vanwege hun rol als schuilplaats zoals zolders, klokkentorens en ondergrondse structuren,
essentieel zijn voor de migratie, geografische verspreiding en genetische uitwisseling van wilde soorten en bijgevolg van groot belang zijn voor de wilde fauna en flora en verbeteren de ecologische samenhang van het Natura 2000-netwerk en het Brussels ecologisch netwerk.
§ 2. De Regering mag een gewestelijk parkreglement uitvaardigen dat van toepassing is op parken, tuinen, plantsoenen, groene ruimtes en onbebouwde gronden die door het Gewest beheerd worden en voor het publiek toegankelijk zijn, en dat bepalingen bevat met betrekking tot :
1° de openings- en sluitingsvoorwaarden en openings- en sluitingstijden;
2° de toegangsvoorwaarden voor het publiek
3° de verplichte of verboden gedragingen;
4° de organisatie van manifestaties of bijeenkomsten;
5° het toezicht.
TITEL III. - Bescherming van de soorten
HOOFDSTUK 1. - Bescherming van de diersoorten
Art.67. § 1. Worden strikt beschermd :
1° op het hele grondgebied van het Gewest : de soorten bedoeld in bijlage II.2.1° ;
2° in de groene zones, groene zones van hoge biologische waarde, parkzones, begraafplaatsgebieden, boszones en erfdienstbaarheidszones rond de bossen en wouden van het GBP, de Natura 2000-gebieden, de natuurreservaten en bosreservaten : de soorten bedoeld in bijlage II.3.A.
§ 2. Uitgesloten uit de bescherming bedoeld in § 1 :
- de bruine rat (Rattus norvegicus);
- de huismuis (Mus domesticus);
- de landbouwhuisdieren;
- de gezelschapshuisdieren.
Art.68.§ 1. Behoudens verrichtingen die een invoer, uitvoer of doorvoer van niet-inheemse soorten of hun resten in de zin van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 op de institutionele hervormingen uitmaken, impliceert de strikte bescherming het verbod om :
1° specimens van de betrokken soorten te bejagen, te doden of proberen te doden, te verwonden, te vangen of proberen te vangen, ongeacht de methode die daarvoor gebruikt wordt;
2° ze in gevangenschap te houden;
3° ze te vervoeren;
4° hun eieren in de natuur te rapen en ze in bezit te hebben;
5° opzettelijk of doelbewust hun habitats, schuil-, voortplantings- en rustplaatsen, hun nesten en eieren te vernietigen of te beschadigen, hun nesten weg te nemen;
6° ze opzettelijk of doelbewust te verstoren, vooral tijdens de voortplantingsperiode, de periode waarin de jongen afhankelijk zijn, de overwinterings- en trekperiode;
7° bomen te snoeien met gemotoriseerd gereedschap of bomen te kappen tussen 1 april en 15 augustus;
8° ze te verkopen, te koop aan te bieden, kosteloos of tegen vergoeding af te staan, te kopen, te vragen om ze te kopen en ze te leveren;
9° ze te vertonen op openbare plaatsen.
De Regering kan de handelingen bepalen die worden gelijkgesteld met een vernietiging, beschadiging of verstoring in de zin van punten 5° en 6° van het voorgaande lid. Ze kan eveneens criteria geven voor de identificatie van de habitats, schuil-, voortplantings- en rustplaatsen bedoeld in punt 5°.
[1 Het verbod bedoeld in 8° is eveneens van toepassing op de soorten die worden opgesomd in bijlage A of B van de Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer.]1
§ 2. Het vang- en vervoerverbod bedoeld in respectievelijk § 1, 1° en § 1, 3° is niet van toepassing :
1° op het verplaatsen over korte afstand van levende dieren, nesten of eieren die in onmiddellijk levensgevaar zijn, op voorwaarde dat ze overgebracht worden naar een vergelijkbaar milieu als de plaats waar ze gevonden werden;
2° op het vervoer van een gewond of achtergelaten specimen naar een revalidatiecentrum, dat erkend is overeenkomstig de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, of een dierenarts;
3° op het transport van dode lichamen of delen daarvan naar een afvalverwerkend centrum of een onderzoekslaboratorium.
§ 3. Het vervoer- en commercialisatieverbod bedoeld in respectievelijk § 1, 3° en § 1, 8°, is niet van toepassing op dode lichamen of daarvan afkomstige producten van wildsoorten opgenomen in bijlage III tijdens de periode vastgesteld door de Regering, in overleg met de andere gewestregeringen.
De Regering bepaalt de transport- en commercialisatievoorwaarden voor het wild, waaronder met name de controle van herkomst.
§ 4. De verbodsbepalingen bedoeld in § 1, 1°, 5° en 6° zijn niet van toepassing op beheerswerkzaamheden in een gebied voorzien in een beheerplan dat is aangenomen conform artikelen 29, 32, 37 en 50, voor zover de betrokken werkzaamheden niet direct noch indirect nadelig zijn voor het behoud of herstel in een gunstige staat van instandhouding van de populaties van de betrokken soorten en er, voor de soorten van communautair belang bedoeld in bijlage II.1, geen andere bevredigende oplossing bestaat.
----------
(1)<ORD 2012-05-10/01, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 02-06-2012>
Art.69. Levende specimens van inheemse soorten die in overtreding van artikel 68 worden gevangen genomen, verkocht of gekocht, worden na onderzoek opnieuw in vrijheid gesteld indien duidelijk is dat deze exemplaren werden gevangen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of hun aanwezigheid er regelmatig is en/of, in geval van vogels, het duidelijk is dat de aanwezigheid van deze vogels er mogelijk is op natuurlijke wijze. De levende specimens van niet-inheemse soorten worden naar het dichtstbijzijnde revalidatiecentrum gebracht of in een erkend zoölogisch park.
Gewonde dieren worden naar het dichtstbijzijnde revalidatiecentrum gebracht.
In bewaring of in beslag genomen kadavers van dieren of delen daarvan worden prioritair gedeponeerd in de collecties van een wetenschappelijke instelling of volgens de vigerende regels vernietigd, tenzij de ambtenaren van de autoriteit het nuttig achten om een autopsie en/of bijzondere onderzoeken te laten uitvoeren, met name om een eventuele klacht nader te onderzoeken of een epidemiologische studie uit te voeren. In dat geval worden de restanten van het kadaver na de onderzoeken en/of autopsie vernietigd.
De ambtenaren van het Instituut aangesteld in toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu zijn belast met de uitvoering van de taken bedoeld in voorgaande alinea's.
De Regering kan de criteria preciseren waaraan een specimen van een diersoort moet voldoen om beschouwd te worden als geboren en gekweekt in gevangenschap.
HOOFDSTUK 2. - Bescherming van de plantensoorten
Art.70.§ 1. Worden strikt beschermd :
1° op het hele grondgebied van het Gewest : de soorten bedoeld in bijlage II.2.2° ;
2° in de groene zones, groene zones van hoge biologische waarde, parkzones, begraafplaatsgebieden, boszones en erfdienstbaarheidszones rond de bossen en wouden van het GBP, de Natura 2000-gebieden, de natuurreservaten en bosreservaten : de soorten bedoeld in bijlage II.3.B.
§ 2. Behoudens verrichtingen die een invoer, uitvoer of doorvoer van niet-inheemse soorten in de zin van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 op de institutionele hervormingen uitmaken, impliceert de strikte bescherming het verbod om :
1° specimens van de betrokken soorten te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen, uit te graven, te beschadigen of te vernietigen in hun natuurlijk verspreidingsgebied en in zones waar ze het voorwerp vormen van actieve beschermingsmaatregelen zoals bedoeld in artikel 72;
2° in het bezit te zijn van specimens van genoemde soorten die aan hun natuurlijke verspreidingsgebied werden onttrokken en in zones waar ze het voorwerp vormen van actieve beschermingsmaatregelen zoals bedoeld in artikel 72;
3° ze te vervoeren;
4° ze te verkopen, te koop aan te bieden, kosteloos of tegen vergoeding af te staan, te kopen, te vragen om ze te kopen en te leveren;
5° natuurlijke habitats waarin de aanwezigheid van de betrokken soort vast staat opzettelijk te vernietigen of te beschadigen.
[1 Het verbod bedoeld in 4° is eveneens van toepassing op de soorten die worden opgesomd in bijlage A of B van de Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer.]1
§ 3. De verbodsbepalingen bedoeld in § 2, 1° tot 3° zijn niet van toepassing op :
1° beheerswerkzaamheden in een gebied voorzien in een beheerplan goedgekeurd volgens artikelen 29, 32, 37 en 50;
2° maaien, beweiden of bosbeheersmaatregelen;
voor zover de betrokken werkzaamheden niet direct noch indirect nadelig zijn voor het behoud of herstel in een gunstige staat van instandhouding van de populaties van de betrokken soorten en er, voor de soorten van communautair belang bedoeld in bijlage II.2.2°, geen andere bevredigende oplossing bestaat.
----------
(1)<ORD 2012-05-10/01, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 02-06-2012>
HOOFDSTUK 3. - Gemeenschappelijke bepalingen
voor de bescherming van fauna en flora
Afdeling 1. - Lijsten
Art.71. § 1. De Regering mag de lijsten in bijlage bij deze ordonnantie wijzigen als vereist door de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang van de bijlagen van Richtlijn 2009/147/EG en 92/43/EEG en van de internationale conventies met betrekking tot natuurbehoud.
§ 2. De Regering is bevoegd om de lijsten in bijlage bij deze ordonnantie middels een besluit aan te vullen, indien dergelijke wijzigingen ernaar streven de staat van instandhouding van de Europese fauna en flora te verbeteren. Het ontwerp van besluit wordt opgesteld door het Instituut dat rekening houdt met de gegevens uit het toezicht uitgeoefend krachtens artikel 15. Het ontwerp wordt voor advies voorgelegd aan de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud. De Raad legt zijn advies over binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek van de Regering. Het uitblijven van een advies binnen die termijn wordt gelijkgesteld met een gunstig advies.
Afdeling 2. - Actieve beschermingsmaatregelen
Art.72. § 1. Op voorstel van het Instituut treft de Regering actieve beschermingsmaatregelen voor de soorten bedoeld in bijlage II, en in het bijzonder voor de soorten van gewestelijk belang bedoeld in bijlage II.4. en de soorten van gemeenschappelijk belang bedoeld in bijlage IV, a) en b) van Richtlijn 92/43/EEG.
De maatregelen van verordenende aard worden voor advies voorgelegd aan de Raad voor het Leefmilieu en de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud. De Raden leggen hun advies over binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek van de Regering. Het uitblijven van een advies binnen die termijn wordt gelijkgesteld met een gunstig advies.
Onverminderd de beschermingsmaatregelen voor de habitats bedoeld in artikelen 47 tot 66 en onverminderd de controlemaatregelen op de herintroductie en bewuste uitzetting in de natuur bedoeld in artikel 75, kunnen de maatregelen bedoeld in lid 1 met name bestaan uit :
1° voorschriften betreffende de toegang tot bepaalde gebieden;
2° maatregelen bedoeld om de voortplantingsplaatsen en/of rustarealen te beschermen;
3° maatregelen specifiek bedoeld om voortplantingsplaatsen en/of rustarealen te creëren, desgevallend in partnerschap met de gemeentes, verenigingen of elke persoon die eigenaar of beheerder is van een goed dat een geschikte habitat voor de betrokken soort kan bieden;
4° de reglementering van de periodes, gebieden en/of onttrekkingswijzen en de exploitatie van specimens van de soorten vermeld in bijlage II.3. buiten de strikte beschermingszones bedoeld in artikel 67, § 1, 2° en 70, § 1, 2°, en de soorten van bijlage II.5.;
5° herpopulatie- of herintroductiemaatregelen;
6° informatie- en sensibiliseringsmaatregelen naar de bevolking over de noodzaak om deze soorten te beschermen.
Een combinatie van deze maatregelen streeft naar de uitvoering van actieplannen die eventueel werden aangenomen ten gunste van de instandhouding van bepaalde soorten conform artikel 12.
§ 2. Binnen de beperkingen van de beschikbare budgetten kan de Regering elke natuurlijke persoon of privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon, subsidies toekennen voor de gevoerde acties of investeringen noodzakelijk in uitvoering van dit artikel.
De Regering bepaalt de voorwaarden en de toekenningsprocedure van deze subsidies.
Afdeling 3. - Sanitair toezicht
Art.73. § 1. De Regering bepaalt de voorwaarden voor de preventie en bestrijding van ziektes bij de op het gewestelijk grondgebied in het wild levende Europese diersoorten indien die ziektes nadelig kunnen zijn voor de instandhouding van de natuur.
§ 2. De ontwerpen van besluit worden voor advies voorgelegd aan de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud. De Raad legt zijn advies over binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek. Het uitblijven van een advies binnen die termijn wordt gelijkgesteld met een gunstig advies.
§ 3. De Regering geeft voorrang aan de preventie van de ziektes bedoeld in § 1 en aan een correcte voorlichting van het publiek. Ze kan meer bepaald :
- de betreffende ziektes aanwijzen;
- de modaliteiten vastleggen voor het toezicht op het opduiken van die ziektes;
- personen aanstellen die zijn belast met het toezicht, de toepassing van preventieve maatregelen en bestrijdingsmaatregelen tegen ziektes;
- criteria vastleggen voor het in gang zetten van de preventieve maatregelen;
- criteria vastleggen voor het in gang zetten van de ziektebestrijdingsmaatregelen, met inbegrip van noodgevallen;
- de toelaatbare bestrijdingsmaatregelen vastleggen;
- de mededeling van gegevens over de gezondheidstoestand van de op het gewestelijke grondgebied in het wild levende Europese dieren organiseren om te voldoen aan de Europese rapportagevereisten.
Art.74. De Regering kan alle nuttige sanitaire toezichtsmaatregelen voor plantensoorten treffen met het oog op de bescherming van de natuur.
Afdeling 4. - Herintroductie en bewuste introductie in de natuur
Art.75. § 1. Indien ze niet kadert in een onder artikelen 29, 32, 37 en 50 bedoeld beheerplan van een gebied of de in de in het gewestelijk natuurplan vastgelegde maatregelen in toepassing van artikel 9, § 2, 3°, is de herintroductie van inheemse dier- of plantensoorten in de natuur aan een vergunning onderworpen :
§ 2. Onverminderd artikel 77, zijn aan een vergunning onderworpen :
1° de opzettelijke introductie van stammen van niet-inheemse dier- of plantensoorten in de natuur;
2° de opzettelijke introductie van niet-inheemse dier- of plantensoorten in de natuur.
De handelingen bedoeld in lid 1 mogen niet nadelig zijn voor de staat van instandhouding van de natuurlijke habitats en van de inheemse dier- of plantensoorten.
§ 3. De vergunningsaanvraag wordt ingediend bij het Instituut. Ze omvat een analyse van de risico's die de herintroductie of bewuste introductie in de natuur met zich mee kan brengen, met name voor de staat van instandhouding van de natuurlijke habitats en van de inheemse dier- en plantensoorten. De aanvraag vermeldt meer bepaald :
1° de identiteit van de aanvrager;
2° de soort(en) waarvoor een aanvraag tot herintroductie of bewuste introductie in de natuur wordt gevraagd, het aantal en de herkomst van de betrokken specimens;
3° de duur, de fases en de plaatsen van de actie;
4° de geplande middelen, inrichtingen of methodes.
De aanvraag wordt voor advies voorgelegd aan de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud. De Raad legt zijn advies over binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek. Het uitblijven van een advies binnen die termijn wordt gelijkgesteld met een gunstig advies.
De beslissing van het Instituut wordt aan de aanvrager betekend binnen de negentig dagen na de indiening van de volledige vergunningsaanvraag bij het Instituut. Ze wordt bekendgemaakt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad.
De vergunning is individueel, persoonlijk en onoverdraagbaar. Ze vermeldt de eventuele beperkingen op de toepassing ervan. Ze bepaalt ook dat een rapport over de toepassing ervan aan het Instituut moet worden overgelegd volgens een periodiciteit bepaald door de Regering en ten minste binnen een termijn van drie maanden na de volledige uitvoering.
De Regering mag de vorm- en inhoudsmodaliteiten van de vergunningsaanvraag bepalen.
Art.76. Onverminderd artikel 77 kan de Regering, langs verordende weg, de handelingen bedoeld in artikel 75, § 1 vrijstellen van vergunning in bepaalde zones, zoals privétuinen of afgesloten plaatsen, voor zover aangetoond is dat die handelingen wellicht niet nadelig zijn voor de staat van instandhouding van de natuurlijke habitats en de inheemse dier- of plantensoorten.
In dat geval wordt het ontwerp van besluit voor advies voorgelegd aan de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud. De Raad legt zijn advies over binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek. Het uitblijven van een advies binnen die termijn wordt gelijkgesteld met een gunstig advies.
Afdeling 5. - Invasieve soorten
Art.77. § 1. De herintroductie en bewuste introductie in de natuur van invasieve dier- of plantensoorten vermeld in bijlage IV zijn verboden.
§ 2. Behoudens gevallen die een invoer, uitvoer of doorvoer van niet-inheemse soorten in de zin van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 op de institutionele hervormingen uitmaken en onverminderd de federale regels over het houden van dieren, is het verboden om invasieve dier- of plantensoorten vermeld in bijlage IV te verkopen, gratis of tegen vergoeding over te dragen, te ruilen of aan te schaffen.
Art.78. Onverminderd de beschermingsbepalingen van toepassing op gebieden en soorten beschermd krachtens deze ordonnantie, neemt de Regering, op voorstel van het Instituut, bestrijdingsmaatregelen tegen invasieve soorten, met inbegrip van :
1° maatregelen bedoeld om het opduiken van nieuwe invasieve soorten op het gewestelijk grondgebied te voorkomen;
2° maatregelen bedoeld om de impact te verzachten van reeds in de natuur aanwezige invasieve soorten die niet worden beschermd krachtens artikelen 67 en 70, tot en met uitroeiingsmaatregelen.
De maatregelen van verordenende aard worden voor advies voorgelegd aan de Raad voor het Leefmilieu en de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud. De Raden leggen hun advies over binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek. Het uitblijven van een advies binnen die termijn wordt gelijkgesteld met een gunstig advies.
TITEL IV. - Duurzaam gebruik van het milieu en de soorten
HOOFDSTUK 1. - Visvangst
Art.79. § 1. Het visrecht behoort het Gewest toe in de rivieren, kanalen en bevaarbare waterwegen net als in de vijvers waarvan het beheer ten laste van het Gewest valt.
De Regering duidt aan welke van de in lid 1 bedoelde wateren open staan voor visvangst, met inbegrip van de lijst van de betrokken vijvers.
§ 2. In zowel openbare als private vijvers, reservoirs en putten die niet bedoeld zijn in § 1, lid 1, behoort het visrecht toe aan de eigenaar. Die waterpartijen vallen niet onder dit hoofdstuk.
Art.80. Niemand mag vissen zonder visverlof, behoudens in de vrijstellingsgevallen voorzien door de Regering.
De Regering bepaalt de aard van het visverlof, de prijzen en de voorwaarden voor het verlenen, vrijstellen en intrekken van dat verlof.
Op dat verlof mag geen gemeentelijke belasting worden geheven.
Art.81. § 1. De Regering bepaalt de plaatselijke of algemene openingsperiodes van de visvangst, de soorten die mogen worden gevist en hun aantal, type en grootte.
De Regering bepaalt eveneens de technieken, vistuigen en -toestellen die toegestaan zijn, net als hun gebruiksvoorwaarden, de lokazen of azen die toegestaan zijn en de manier waarop gevangen vissen vervoerd worden.
De Regering legt de modaliteiten vast om de naleving van de in lid 1 en 2 bedoelde bepalingen te controleren.
§ 2. Het is niet toegestaan buiten zijn woning verboden vistuigen of -toestellen te dragen, tenzij de drager bewijst dat die tuigen of toestellen bestemd zijn voor de visvangst in wateren waarop de ordonnantie niet van toepassing is en waar het gebruik ervan niet verboden is.
§ 3. Het beheer van de vijvervisvangst kan aan een concessiehouder worden toevertrouwd op basis van een tussen hem en het Instituut opgestelde overeenkomst.
Die overeenkomst wordt opgesteld voor een periode van maximaal tien jaar. Ze vermeldt met name de prijs van de concessie, de voorwaarden voor het opnieuw uitzetten van vis in de vijver, de beheersverplichtingen m.b.t. de oevers en de vijver ten laste van de concessiehouder, de sancties en controlemodaliteiten.
De Regering bepaalt de voorwaarden waaraan de concessiehouder moet voldoen en preciseert de standaardinhoud van de overeenkomst.
HOOFDSTUK 2. - Onttrekking en exploitatie van specimens
Art.82. Op grond van het toezicht bedoeld in artikel 15, treft de Regering de nodige maatregelen opdat de onttrekking uit de natuur en de exploitatie van specimens van de soorten vermeld in bijlage II.5., verenigbaar zijn met het behoud of het herstel in een gunstige staat van instandhouding van deze soorten, met inbegrip van het verbod op of de beperking van het vangen, bezitten, vervoeren en verkopen van bedoelde soorten.
TITEL V. - Gemeenschappelijke bepalingen
HOOFDSTUK 1. - Afwijkingen
Art.83.§ 1. Indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien de maatregel niet direct noch indirect afbreuk doet aan het behoud of herstel in een gunstige staat van instandhouding van de populaties van de betrokken soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied, kan om onderstaande redenen worden afgeweken van de verbodsbepalingen bedoeld in artikelen 68, § 1, 70, § 2 en 88, § 1 :
1° in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid en de veiligheid van het luchtverkeer;
2° om andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en om redenen die essentiële gunstige gevolgen voor het milieu inhouden; indien het verzoek tot afwijking evenwel betrekking heeft op vogels, zijn die redenen slechts van toepassing om af te wijken van het verbod op het vernietigen van hun habitats en hun schuil-, voortplantings- en rustplaatsen;
3° in het belang van de bescherming van wilde dier- en plantensoorten, inclusief verzorging en revalidatie, en van de instandhouding van natuurlijke habitats;
4° ter voorkoming van ernstige schade aan de teelten, veehouderijen, bossen en wateren en, behalve wat betreft de vogels, aan monumenten of andere vormen van eigendom;
5° ten behoeve van onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie van deze soorten in de natuur en voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige verspreiding van de planten;
6° om het vangen, het houden of elke andere oordeelkundige exploitatie van een beperkt aantal door de bevoegde autoriteiten aangewezen specimens mogelijk te maken onder strikt gecontroleerde voorwaarden, op selectieve wijze en in beperkte mate.
§ 2. Wat de soorten bedoeld in bijlage II.3., deel 2, betreft, indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien de maatregel niet direct noch indirect afbreuk doet aan het behoud of herstel in een gunstige staat van instandhouding van de populaties van de betrokken soorten, kan voor de installatie van uitrustingen van gemeenschappelijk nut of openbare dienstverlening worden afgeweken van de verbodsbepalingen bedoeld in artikelen 68, § 1, 1°, 5° en 6° en 70, § 2, 1° en 5°.
§ 3. Indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien de maatregel niet direct noch indirect nadelig is voor het behoud of herstel in een gunstige staat van instandhouding van de habitats of populaties van betrokken soorten binnen het betrokken reservaat, kan om onderstaande redenen worden afgeweken van de verbodsbepalingen bedoeld in artikel 27 :
1° een van de redenen bedoeld in punten 1° tot 5° van § 1 van dit artikel;
2° met het oog op de gezondheid of het sanitair toezicht.
[1 § 4. Voor huisduiven mag echter niet worden afgeweken van het in artikel 88, § 1, bedoelde verbod.]1
----------
(1)<ORD 2022-02-10/16, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 21-03-2022>
Art.84. § 1. De aanvraag tot afwijking bedoeld in artikel 83 wordt ingediend bij het Instituut. Ze vermeldt meer bepaald :
1° voor de afwijkingen op de verbodsbepalingen bedoeld in artikel 27 :
a) de identiteit van de aanvrager;
b) het reservaat of deel van het reservaat waarvoor de afwijking wordt gevraagd, net als de oppervlakte waarop het verzoek betrekking heeft;
c) de in het gebied geplande handelingen en werkzaamheden en de datums en duur van uitvoering;
d) de redenen voor het verzoek om afwijking;
e) de overwogen en eventueel uitgevoerde alternatieve oplossingen;
f) de middelen, inrichtingen en methodes voorgesteld om de afwijking uit te voeren;
2° voor de afwijkingen op de verbodsbepalingen bedoeld in artikelen 68, § 1, 70, § 2 en 88, § 1 :
a) de identiteit van de aanvrager;
b) de soort(en) en het aantal specimens waarvoor de afwijking gevraagd wordt;
c) de redenen voor het verzoek om afwijking;
d) de plaats en datums waarop de afwijking plaats moet hebben;
e) de overwogen en eventueel uitgevoerde alternatieve oplossingen;
f) de middelen, installaties en methodes voorgesteld om de afwijking uit te voeren;
g) in het geval de geplande maatregelen gevaarlijk kunnen zijn voor de diersoorten, omvat de aanvraag een programma met verzachtende en/of compenserende maatregelen.
De Regering mag de vorm- en inhoudsmodaliteiten van de vergunningsaanvraag bepalen. De voorgeschreven modaliteiten kunnen algemeen zijn en/of specifiek voor bepaalde hypotheses van afwijkingen gelden.
Het instituut vraagt de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud om advies. De Raad legt zijn advies over binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek. Het uitblijven van een advies binnen die termijn wordt gelijkgesteld met een gunstig advies.
Het Instituut doet uitspraak binnen dertig dagen na ontvangst van het advies van de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud of van de vervaldatum van de termijn toegekend voor het overleggen ervan. De beslissing wordt aan de aanvrager meegedeeld. Indien de afwijking bedoeld in artikel 83 wordt verleend, wordt het besluit bekendgemaakt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad.
De verleende afwijking is individueel, persoonlijk en onoverdraagbaar. Ze vermeldt de eventuele beperkingen op de toepassing ervan. Ze bepaalt ook dat een rapport over de toepassing aan het Instituut moet worden overgelegd volgens een periodiciteit bepaald door het Instituut en ten minste binnen drie maanden na de volledige uitvoering.
§ 2. De afwijking vermeldt meer bepaald :
a) de betrokken soort(en);
b) de redenen voor de afwijking;
c) de risicovoorwaarden en omstandigheden van tijd en plaats waarin de afwijking wordt verleend;
d) de middelen, installaties en methodes die toegepast mogen worden, binnen welke beperkingen en door welke personen of welke autoriteit bevoegd is om dat te bepalen;
e) de eventuele autoriteit die bevoegd is om te bepalen of aan alle vereiste voorwaarden voldaan is;
f) de controles die worden uitgevoerd.
Voor diersoorten bepaalt de afwijking eveneens :
a) het aantal specimens waarvoor de afwijking wordt toegestaan;
b) de toegestane middelen, installaties of methodes voor het vangen of doden;
c) wat er gebeurt met de gevangen, gejaagde of vernietigde dieren en hun eventuele overschotten.
§ 3. In naleving van de voorwaarden bedoeld in artikel 83 en op voorstel van het Instituut kan de Regering langs verordenende weg algemene hypotheses van afwijkingen op de in artikelen 27, 68, § 1, en 70, § 2 bedoelde verbodsbepalingen vastleggen.
Het ontwerp van besluit wordt voor advies voorgelegd aan de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud. De Raad legt zijn advies over binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek van de Regering. Het uitblijven van een advies binnen die termijn wordt gelijkgesteld met een gunstig advies.
Het bevat de elementen bedoeld in § 2.
§ 4. Indien het reservaat waarop de in artikel 84, § 1, 1°, bedoelde afwijking van toepassing is volledig of gedeeltelijk is aangewezen als Natura 2000-gebied, kan de afwijking verleend worden volgens de procedure en de voorwaarden vastgelegd in artikel 85.
Art.85. § 1. Indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien de maatregel niet nadelig dreigt te zijn voor het ongeschonden karakter van het Natura 2000-gebied, kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen bedoeld in artikelen 47, § 2, en 48.
§ 2. Het verzoek om afwijking wordt ingediend bij het Instituut. Het vermeldt meer bepaald de gegevens bedoeld in artikel 84, § 1, 1°.
De Regering mag de vorm- en inhoudsmodaliteiten van het verzoek om afwijking bepalen.
Het Instituut doet een uitspraak binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag.
Indien het Instituut van oordeel is dat de voorwaarden bedoeld in § 1 mogelijk niet voldaan worden, kan het binnen die termijn opleggen dat het verzoek om afwijking onderworpen wordt aan een door een Natura 2000-deskundige uitgevoerde passende beoordeling van de gevolgen van de afwijking op het Natura 2000-gebied, in het licht van de instandhoudingdoelstellingen van dat gebied. Het Instituut bepaalt de inhoud daarvan in het licht van de gegevens en elementen vermeld in bijlage VIII.
In dat geval doet het Instituut een uitspraak binnen twee weken na de ontvangst van de passende beoordeling, conform artikel 64.
§ 3. De beslissing wordt aan de aanvrager meegedeeld. Indien de afwijking wordt verleend, wordt het besluit bekendgemaakt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad.
De verleende afwijking is individueel, persoonlijk en onoverdraagbaar. Ze vermeldt de eventuele beperkingen op de toepassing ervan.
Art.86. Indien voor een project meerdere afwijkingen in de zin van artikelen 83 en 85 nodig zijn, wordt één enkel verzoek met alle elementen bedoeld in artikelen 84, § 1 en 85, § 2 ingediend en wordt er één enkele afwijking verleend, in naleving van de procedureregels en de voorwaarden voorzien in deze bepalingen.
Art.87. Het Instituut stelt periodiek een verslag op van alle krachtens artikelen 83 en 85 toegepaste afwijkingen en stuurt dat naar de Regering.
De Regering bepaalt de opstellingsmodaliteiten en de inhoud van het rapport en geeft de relevante gegevens door aan de Europese Commissie, conform de vereisten van Richtlijn 2009/147/EG en 92/43/EEG.
Art.88. § 1. Onder voorbehoud van artikel 83, § 1, zijn verboden :
1° het gebruik van de in bijlage VI opgesomde vangst- en doodmiddelen;
2° elk vangst- en doodmiddel vanaf de in bijlage VI vermelde vervoermiddelen.
§ 2. Voor de strikt beschermde soorten in toepassing van artikel 67, zijn bovendien alle andere niet-selectieve onttrekkings-, vangst- en doodmiddelen verboden die de plaatselijke verdwijning of ernstige verstoring van de rust van de populaties van de soort tot gevolg kunnen hebben.
HOOFDSTUK 2. - Beroep
Art.89. § 1. Tegen de beslissingen, ook al werden zij stilzwijgend genomen, om de in artikelen 75, 83 en 85 bedoelde afwijkingen toe te staan of te weigeren, kan beroep ingesteld worden bij het Milieucollege door de volgende personen :
1° de aanvrager van de toelating of de afwijking;
2° elke vereniging die ijvert voor het natuurbehoud op het grondgebied van het Gewest, op voorwaarde dat :
a) de vereniging als een VZW is opgericht;
b) de VZW al bestond op de datum waarop de beslissing wordt uitgereikt;
c) natuurbehoud het statutaire doel uitmaakt van de VZW.
3° elke natuurlijke of rechtspersoon die een belang kan aantonen.
Het beroep wordt ingediend binnen dertig dagen :
1° na ontvangst van de beslissing als het beroep van de aanvrager uitgaat;
2° na de bekendmaking van de beslissing bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad wanneer het beroep van een andere persoon uitgaat.
De aangevochten beslissing wordt slechts opgeschort indien de volgende voorwaarden vervuld zijn :
1. indien ze gemotiveerd is door een ernstige bedreiging of een onherstelbare schade;
2. indien de verzoeker een afschrift van zijn beroep heeft opgestuurd naar het Instituut en aan de aanvrager van de afwijking of toelating binnen de vijf werkdagen voor het indienen van zijn opschortend beroep en dat het bewijs van deze verzendingen bij het beroep gevoegd is;
3. indien de opschorting wordt bevolen door de voorzitter van het Milieucollege of door het daarvoor door hem aangewezen lid.
Alvorens te beslissen over het opschortend karakter van het beroep, hoort de voorzitter van het Milieucollege of het lid van het Milieucollege dat hij hiervoor aangewezen heeft, de partijen. De verzoeker, het Instituut en de aanvrager van de afwijking of de toelating moeten aanwezig of vertegenwoordigd zijn tijdens deze hoorzitting. Indien de verzoeker niet aanwezig of vertegenwoordigd is, wordt de opschorting verworpen. De andere partijen die niet aanwezig of vertegenwoordigd zijn, worden geacht akkoord te gaan met de opschorting indien deze wordt bevolen.
§ 2. Het beroep bedoeld in § 1 wordt in een ter post aangetekend schrijven gelijktijdig verstuurd naar het Milieucollege en, indien hij de verzoeker niet is, naar de aanvrager van de afwijking of de toelating.
§ 3. Binnen de vijf dagen vanaf de ontvangst van het beroep, stuurt het Milieucollege een afschrift ervan naar het Instituut. Het Instituut maakt een afschrift van het dossier over binnen de tien dagen na ontvangst van het afschrift van het beroep.
De verzoeker of zijn raadsman, alsook het Instituut of zijn afgevaardigde en de aanvrager van de ontheffing of toelating worden, op hun verzoek, gehoord door het Milieucollege. Indien een partij erom verzoekt om gehoord te worden, worden ook de andere partijen opgeroepen.
De beslissing van het Milieucollege wordt betekend aan de verzoeker, aan de aanvrager van de afwijking of de toelating en aan het Instituut binnen de zestig dagen vanaf de datum van het afgeven van de aangetekende brief met het beroep bij de post. Indien de partijen worden gehoord, wordt de termijn verlengd met vijftien dagen.
Art.90. § 1. Een beroep kan ingediend worden door de personen bedoeld in artikel 89, § 1, bij de Regering tegen de beslissing van het Milieucollege of als er geen besluit door het Milieucollege genomen is binnen de opgelegde termijnen.
Het beroep wordt in een ter post aangetekend schrijven aan de Minister gericht.
Het beroep wordt ingediend binnen de dertig dagen na de ontvangst van de kennisgeving van de beslissing van het Milieucollege of van het aflopen van de termijn waarbinnen deze kennisgeving uitgevoerd moest zijn.
§ 2. De verzoeker of zijn raadsman, alsook het Milieucollege of zijn afgevaardigde en de aanvrager van de afwijking of de toelating, wanneer deze de verzoeker niet is, worden, op hun vraag, gehoord door de Regering of de persoon die zij hiertoe machtigt. Wanneer een partij vraagt om te worden gehoord, worden ook de andere partijen betrokken bij het beroep opgeroepen.
§ 3. De beslissing van de Regering wordt betekend aan de verzoeker, het Milieucollege, het Instituut en de aanvrager van de afwijking of toelating, binnen 60 dagen na de datum van afgifte bij de post van de aangetekende zending die het beroep bevat. Ingeval de partijen worden gehoord, wordt de termijn met 15 dagen verlengd.
Bij gebrek aan een kennisgeving van de beslissing binnen deze termijn, kan de aanvrager van de afwijking of toelating, per aangetekende brief, een herinnering sturen naar de Regering. Indien de aanvrager geen beslissing ontvangen heeft bij het verstrijken van een nieuwe termijn van 30 dagen na de datum van afgifte bij de post van de aangetekende zending met de herinnering, dan wordt de beslissing die het voorwerp van het beroep uitmaakte, bevestigd.
Art.91. Een dossierrecht, waarvan de opbrengst rechtstreeks en integraal in het Fonds voor bescherming van het leefmilieu wordt gestort, wordt geheven ten laste van elke natuurlijke of rechtspersoon die overeenkomstig artikelen 89 en 90 een beroep bij de bevoegde overheid indient.
Het dossierrecht is verschuldigd op de dag waarop het beroep wordt ingediend.
Het bedrag van het dossierrecht wordt vastgesteld op 125 EUR.
TITEL VI. - De Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud
Art.92. § 1. De Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud geeft advies aan de Regering, de minister en, desgevallend, aan de minister bevoegd voor de aangelegenheden bedoeld in het advies, over alle aangelegenheden betreffende het natuurbehoud.
De Raad brengt op eigen initiatief een advies uit op voorstel van ten minste vijf van zijn leden.
De Regering dient de Raad te raadplegen voor elk ontwerp van regelgevend besluit dat ze overweegt op grond van deze ordonnantie.
De adviesaanvragen van de minister worden prioritair onderzocht.
§ 2. De Regering bepaalt de samenstellings- en werkingsregels voor de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud.
De Raad is samengesteld uit :
1° personen met grote wetenschappelijke kennis op het vlak van natuurbehoud;
2° ambtenaren van het bestuur die de diensten betrokken bij de toepassing van de wetgeving op het natuurbehoud vertegenwoordigen;
3° afgevaardigden van verenigingen die zich inzetten voor het natuurbehoud.
§ 3. Wanneer de Raad wordt geraadpleegd in toepassing van deze ordonnantie, legt de Raad zijn advies over binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek. Het uitblijven van een advies binnen die termijn wordt gelijkgesteld met een gunstig advies.
TITEL VII. - Strafbepalingen
Art.93.[1 Met de straf zoals voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid]1 wordt gestraft, de persoon die :
1° de noodzakelijke handelingen voor het inzamelen van de in artikel 15, § 3 bedoelde biologische gegevens belemmert;
2° in een natuur- of bosreservaat de verbodsbepalingen of maatregelen opgelegd in artikel 27, of in toepassing van dit artikel, overtreedt, indien hij niet in het bezit is van een afwijking krachtens artikel 83;
3° een volgens artikel 28 opgesteld toezichts- en politiereglement op natuurreservaten overtreedt;
4° in Natura 2000-gebieden de verbodsbepalingen of maatregelen opgelegd in artikelen 44, § 2, 12° en 13° en 47, of in toepassing van deze artikelen, overtreedt, indien hij niet in het bezit is van een afwijking krachtens artikel 85;
5° een overtreding begaat op de effect verzachtende maatregelen opgelegd in toepassing van artikel 64, § 1, lid 4;
6° een overtreding begaat op een verordenende beschermingsmaatregel voor de stadsbiotopen en de elementen van het landschap bepaald volgens artikel 66, § 1;
7° de bepalingen van het parkreglement opgesteld krachtens artikel 66, § 2 overtreedt;
8° een overtreding begaat op een verbodsbepaling bedoeld in artikelen 68 en 70, indien hij niet in het bezit is van een afwijking krachtens artikel 83;
9° een overtreding begaat op een beschermingsmaatregel voor planten- of diersoorten aangenomen in uitvoering van artikel 72, § 1;
10° zonder vergunning soorten waarvan de introductie of herintroductie verboden is in toepassing van artikelen 75 en 76 invoert, herinvoert, laat invoeren of herinvoeren op zijn goed;
11° de voorschriften van artikel 77 overtreedt;
12° de krachtens artikel 78 genomen verordenende maatregelen overtreedt;
13° vist en geen visverlof heeft zoals bedoeld in artikel 80 of die er niet is van vrijgesteld krachtens artikel 80 of hij die op zijn grond iemand laat vissen die niet over een visverlof beschikt of hiervan niet is vrijgesteld;
14° vis vangt of heeft gevangen zonder naleving van de bepalingen voorgeschreven door de Regering op grond van artikelen 81 en 82;
15° buiten zijn woning vistuigen of -toestellen draagt die verboden zijn krachtens artikel 81;
16° gebruik maakt van vangst- en doodmiddelen en -vormen die verboden zijn krachtens artikel 88;
17° zich onttrekt aan of enige belemmering vormt voor de uitvoering van de controle-, toezichts- of vorderingstaak waarmee bevoegde ambtenaren zijn gelast.
----------
(1)<ORD 2014-05-08/54, art. 140, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015; zie ook ORD 2014-05-08/54, art. 159>
Art.94.[1 [2 Het minimale bedrag van de geldboete wordt verdubbeld in de volgende gevallen]2 ]1 :
1° wanneer de overtreding 's nachts gebeurt of in groep of na inbraak wordt begaan;
2° wanneer de overtreder(s) vermomd of gemaskerd is (zijn);
3° wanneer de overtreding wordt begaan met een verboden wapen;
4° wanneer de overtreding wordt begaan tijdens de periode van het kuitschieten of de paartijd van het betrokken dier;
5° wanneer de overtreding wordt begaan door douanebeambten, boswachters, aangestelde agenten of ambtenaren bedoeld in artikel 4 van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu;
[1 6° [2 ...]2 ]1
----------
(1)<ORD 2012-05-10/01, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 02-06-2012>
(2)<ORD 2014-05-08/54, art. 141, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015; zie ook ORD 2014-05-08/54, art. 159>
TITEL VIII. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen
Art.95. De besluiten genomen in toepassing van artikel 6 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud of in uitvoering van artikelen 3, 4, 6, 17 tot 20, 31, 34, 35 en 38 van de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende het behoud en de bescherming van de natuur blijven van toepassing.
Binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze ordonnantie brengt de Regering de wijzigingen of aanvullingen aan die eventueel nodig zijn opdat de aanwijzingsbesluiten en beheerplannen van natuur- en bosreservaten zoals bedoeld in lid 1, de elementen zouden bevatten die in artikelen 29, § 1, 32, § 1 en 37, § 1 bedoeld worden.
Deze wijzigingen of aanvullingen worden aangebracht overeenkomstig de procedure die in artikel 31, § 2 bedoeld is.
Art.96. De gebieden die aan de Europese Commissie werden voorgesteld met toepassing van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 oktober 2000 betreffende de instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde fauna en flora worden beschouwd als geïdentificeerd en aan de Europese Commissie voorgesteld met toepassing van artikelen 40 tot 42 van deze ordonnantie.
De gebieden aangewezen als Natura 2000-gebied met toepassing van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 oktober 2000 betreffende de instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde fauna en flora worden beschouwd als aangewezen met toepassing van artikel 44 van deze ordonnantie.
Art.97. De ordonnantie van 18 maart 2004 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde plannen en programma's wordt als volgt gewijzigd :
1° In artikel 5, § 1, b) worden de woorden " op gebieden, een beoordeling vereist is uit hoofde van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 oktober 2000 betreffende de instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde fauna en flora " vervangen door de woorden " op Natura 2000-gebieden, natuurreservaten of bosreservaten een beoordeling vereist is uit hoofde van artikel 57 of 65 van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud ".
2° In artikel 10, § 2, 4° worden de woorden " voor het bijzonder beheerplan bedoeld in de artikelen 24 en 27 van de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende het behoud en de bescherming van de natuur : de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud en de Raad voor het Leefmilieu " vervangen door de woorden " voor het gewestelijk natuurplan bedoeld in artikel 8 van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud : de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud, de Raad voor het Leefmilieu, de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie en het Bestuur Ruimtelijke Ordening en Huisvesting ".
3° Afdeling IV van hoofdstuk IV wordt geschrapt.
4° In artikel 30, lid 1, vierde streepje, worden de woorden " de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende het behoud en de bescherming van de natuur " vervangen door de woorden " de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud ".
5° In punt d) van bijlage I worden de woorden " zoals gebieden die op grond van de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende het behoud en de bescherming van de natuur zijn aangewezen of gebieden die op grond van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 oktober 2000 betreffende de instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde fauna en flora zijn aangewezen " vervangen door de woorden " zoals gebieden die op grond van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud zijn aangewezen ".
6° In bijlage I wordt het volgende lid ingevoegd : " Wat betreft de plannen en programma's bedoeld in artikel 5, § 1, b), heeft het milieueffectrapport eveneens betrekking op de gegevens en elementen vermeld in bijlage VIII van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud. ".
7° In bijlage II wordt het volgende lid ingevoegd : " Wat betreft de plannen en programma's bedoeld in artikel 5, § 1, b), wordt eveneens rekening gehouden met de criteria opgesomd in bijlage VII van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud. ".
Art.98. In artikel 125 van het BWRO worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° tussen de leden 2 en 3 wordt het volgende lid ingevoegd :
" Wanneer de aanvraag niet van rechtswege is onderworpen aan een milieueffectstudie bedoeld in artikel 128 of aan een effectenrapport bedoeld in artikel 142, zal de gemeente, vüür zij het ontvangstbewijs voor de vergunningsaanvraag uitreikt, volgens de modaliteiten voorzien in artikel 61 van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud, nagaan of het project, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten, significante gevolgen kan hebben voor een natuurreservaat, een bosreservaat of een Natura 2000-gebied, en, in voorkomend geval, bepalen dat het aanvraagdossier een passende beoordeling moet omvatten. Hiertoe kan ze het advies van het Brussels Instituut voor Milieubeheer vragen. ";
2° huidig lid 9, ingevoegd door artikel 39, h) van de ordonnantie van 14 mei 2009, wordt lid 10 van artikel 125 vervangen door wat volgt :
" Wanneer de aanvraag werd onderworpen aan een passende beoordeling in overeenstemming met lid 3, vraagt het college van burgemeester en schepenen het advies van het Brussels Instituut voor Milieubeheer. ".
Art.99. In artikel 127 van hetzelfde Wetboek wordt lid 2 van § 1, ingevoegd door artikel 42, a) van de ordonnantie van 14 mei 2009, vervangen door het volgende lid :
" Wanneer een project onderworpen aan een voorafgaande effectenbeoordeling in toepassing van deze afdeling ook het voorwerp moet uitmaken van een passende beoordeling van zijn effecten op een natuurreservaat, een bosreservaat of een Natura 2000-gebied in overeenstemming met de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud, zal de milieueffectenstudie of het milieueffectenrapport de passende beoordeling die krachtens deze ordonnantie is vereist, omvatten. ".
Art.100. In artikel 135 van hetzelfde Wetboek wordt punt 4° aangevuld als volgt :
" met een passende beoordeling in overeenstemming met artikel 59, § 2, 2° van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud, wanneer de aanvraag, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten, significante gevolgen kan hebben voor een natuurreservaat, een bosreservaat of een Natura 2000-gebied; ".
Art.101. In artikel 143, lid 1 van hetzelfde Wetboek wordt punt 5° aangevuld als volgt :
" met een passende beoordeling in overeenstemming met artikel 60, § 2, 2° van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud, wanneer de aanvraag, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten, significante gevolgen kan hebben voor een natuurreservaat, een bosreservaat of een Natura 2000-gebied; ".
Art.102. Artikel 149 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid :
" Indien de aanvraag voor een verkavelingsvergunning, een stedenbouwkundig attest of een stedenbouwkundige vergunning een passende beoordeling van het project omvat in toepassing van artikel 125, lid 3 of artikel 176, lid 3, dan is het aanvraagdossier onderworpen aan de bijzondere bekendmakingsmaatregelen. ".
Art.103. In artikel 176 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° tussen de leden 2 en 3 wordt het volgende lid ingevoegd :
" Wanneer de aanvraag niet van rechtswege is onderworpen aan een milieueffectstudie bedoeld in artikel 128 of aan een effectenrapport bedoeld in artikel 142, zal de gemachtigd ambtenaar, vüür hij het ontvangstbewijs voor de vergunningsaanvraag uitreikt, volgens de modaliteiten voorzien in artikel 61 van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud, nagaan of het project, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten, significante gevolgen kan hebben voor een natuurreservaat, een bosreservaat of een Natura 2000-gebied, en, in voorkomend geval, bepalen dat het aanvraagdossier een passende beoordeling moet omvatten. Hiertoe kan hij het advies van het Brussels Instituut voor Milieubeheer vragen. ";
2° huidig lid 7, ingevoegd door artikel 83, e) van de ordonnantie van 14 mei 2009, wordt lid 8 van artikel 176 en wordt vervangen door wat volgt :
" Wanneer de aanvraag werd onderworpen aan een passende beoordeling in overeenstemming met lid 3, vraagt de gemachtigd ambtenaar het advies van het Brussels Instituut voor Milieubeheer. "
Art.104. Artikel 190 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid :
" Nadat de vergunningsaanvraag aan een passende beoordeling van zijn effecten op een natuurreservaat, een bosreservaat of een Natura 2000-gebied is onderworpen, beslist de bevoegde autoriteit om het project toe te staan, met of zonder afwijking, of om het project te weigeren, rekening houdende met de criteria en de modaliteiten bepaald in artikel 64 van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud. ".
Art.105. § 1. Artikel 259 van hetzelfde Wetboek wordt met een punt 8 aangevuld als volgt :
" 8. bij te dragen aan het verzekeren van de instandhouding en het duurzame gebruik van de elementen die deel uitmaken van de biologische diversiteit, in de volgende perimeters :
1° natuurreservaten, bosreservaten, de gebieden aangewezen in toepassing van artikel 40, § 1 van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud en gebieden aangewezen als Natura 2000-gebied in toepassing van artikel 44 van dezelfde ordonnantie;
2° onroerende goederen volledig of gedeeltelijk gelegen binnen een straal van zestig meter rond de perimeter van de reservaten of gebieden bedoeld in 1° ;
3° de gebieden van hoge biologische waarde die op de in artikel 20, § 1 bedoelde biologische waarderingskaart van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud zijn overgebracht. ".
§ 2. Artikel 262 van hetzelfde Wetboek wordt met een punt 9 aangevuld als volgt :
" 9. het Brussels Instituut voor Milieubeheer. ".
Art.106. In bijlage C van hetzelfde Wetboek wordt punt 4° aangevuld als volgt :
" In dat opzicht heeft het milieueffectrapport eveneens betrekking op de gegevens en elementen vermeld in bijlage VIII van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud; ".
Art.107. In bijlage D van hetzelfde Wetboek wordt het laatste streepje van punt 2 aangevuld als volgt :
" in het bijzonder wat betreft de verkleining van de oppervlakte, de opsplitsing, de aantasting van de structuur en de functies van de beschermde natuurlijke habitats en soorten, de verstoring van de beschermde soorten, de inperking van de dichtheid en de versnippering van de populaties van beschermde soorten, de wijzigingen in de instandhoudingindicatoren, de klimaatveranderingen, de aanpassing van de ecologische processen nodig voor de instandhouding van de beschermde natuurlijke habitats en populaties van soorten en de risico's voor de Natura 2000-gebieden (in het bijzonder door ongevallen) ".
Art.108. In artikel 7 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen wordt een § 4 als volgt toegevoegd :
" § 4. Het beheerplan aangenomen door de Regering overeenkomstig artikelen 29, 32, 37 of 50 van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud geldt als milieuvergunning of aangifte voor de installaties die het plan identificeert, noodzakelijk voor de handelingen voorzien in artikelen 29 § 1, lid 5, 3° of 49, lid 2, 9° van dezelfde ordonnantie. ".
Art.109. In artikel 16 van dezelfde ordonnantie wordt vóór het huidige eerste lid het volgende lid ingevoegd :
" Alvorens het ontvangstbewijs voor de aanvraag uit te reiken, zal het Instituut, volgens de modaliteiten voorzien in artikel 61 van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud, nagaan of het project, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten, significante gevolgen kan hebben voor een natuurreservaat, een bosreservaat of een Natura 2000-gebied, en, in voorkomend geval, bepalen dat het aanvraagdossier een passende beoordeling moet omvatten. ".
Art.110. In artikel 26 van dezelfde ordonnantie wordt tussen de leden 1 en 2 het volgende lid ingevoegd :
" Wanneer het project het voorwerp moet uitmaken van een passende beoordeling van zijn effecten op een natuurreservaat, een bosreservaat of een Natura 2000-gebied in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud, dan zal de milieueffectenstudie die passende beoordeling omvatten. ".
Art.111. In artikel 37 van dezelfde ordonnantie wordt tussen de leden 2 en 3 het volgende lid ingevoegd :
" Wanneer het project het voorwerp moet uitmaken van een passende beoordeling van zijn effecten op een natuurreservaat, een bosreservaat of een Natura 2000-gebied in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud, dan zal het milieueffectenrapport die passende beoordeling omvatten. ".
Art.112. In artikel 49 van dezelfde ordonnantie worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° vóór de huidige eerste paragraaf wordt de volgende paragraaf ingevoegd :
" § 1. Alvorens het ontvangstbewijs voor de vergunningsaanvraag uit te reiken, zal het college van burgemeester en schepenen, volgens de modaliteiten voorzien in artikel 61 van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud, nagaan of het project, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten, significante gevolgen kan hebben voor een natuurreservaat, een bosreservaat of een Natura 2000-gebied, en, in voorkomend geval, bepalen dat het aanvraagdossier een passende beoordeling moet omvatten. ";
2° de huidige paragrafen 1 en 2 worden paragrafen 2 en 3.
Art.113. In artikel 52 van dezelfde ordonnantie wordt tussen de huidige paragrafen 1bis en 2 de volgende paragraaf ingevoegd :
" § 1ter. - Alvorens het ontvangstbewijs voor de vergunningsaanvraag uit te reiken, zal de bevoegde autoriteit, volgens de modaliteiten voorzien in artikel 61 van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud, nagaan of het project, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten, significante gevolgen kan hebben voor een natuurreservaat, een bosreservaat of een Natura 2000-gebied, en, in voorkomend geval, bepalen dat het aanvraagdossier een passende beoordeling moet omvatten. ".
Art.114. Na artikel 53 van dezelfde ordonnantie wordt het volgende artikel ingevoegd :
" Artikel 53bis. Bijzondere procedure in het geval van een passende beoordeling.
In het geval het aanvraagdossier voor een milieuvergunning voor een tijdelijke installatie een passende beoordeling omvat in toepassing van artikel 61 van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud, wordt het aanvraagdossier onderzocht, door de bevoegde autoriteit, volgens de proceduremodaliteiten van artikelen 50 en 51, in afwijking van artikel 53. ".
Art.115. In artikel 55 van dezelfde ordonnantie wordt tussen de huidige leden 1 en 2 het volgende lid ingevoegd :
" Nadat de vergunningsaanvraag aan een passende beoordeling van zijn effecten op een natuurreservaat, een bosreservaat of een Natura 2000-gebied is onderworpen, beslist de bevoegde autoriteit om het project toe te staan, met of zonder afwijking, of om het project te weigeren, rekening houdende met de criteria en de modaliteiten bepaald in artikel 64 van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud. ".
Art.116. In artikel 56 van dezelfde ordonnantie wordt het volgende punt toegevoegd :
" 10° elke verzachtende of corrigerende maatregel die het mogelijk maakt om de doelstellingen van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud te garanderen. ".
Art.117. In de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu :
1° in artikel 2 worden punten 2°, 7° en 9° geschrapt;
2° in artikel 2 wordt punt 10° vervangen door het volgende opschrift : " 10° de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud; ";
3° in artikel 4 wordt tussen het derde en het vierde lid het volgende lid ingevoegd :
" De boswachters bedoeld in artikelen 9 en 16 van het Wetboek van strafvordering zijn belast met de controle op de naleving van de wetten en ordonnanties bedoeld in artikel 2, 1°, 3°, 10° en 15° op het hele gewestelijke grondgebied. ";
4° in artikel 5 worden tussen de woorden " het beheer van de afvalstoffen " en " en zien ook de personeelsleden van het Ministerie toe op " de volgende woorden ingevoegd :
" en de boswachters op de naleving van de wetten en ordonnanties bedoeld in artikel 2, 1°, 3°, 10° en 15° ";
5° in artikel 33 wordt een punt 17° toegevoegd, luidend als volgt :
" 17° in de zin van de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud :
a) de noodzakelijke handelingen voor het inzamelen van de in artikel 15, § 3 bedoelde biologische gegevens belemmert;
b) in een natuur- of bosreservaat de verbodsbepalingen of maatregelen opgelegd in artikel 27, of in toepassing van dit artikel, overtreedt, indien hij niet in het bezit is van een afwijking krachtens artikel 83, § 2;
c) een in overeenstemming met artikel 28 opgesteld toezichts- en politiereglement op natuurreservaten overtreedt;
d) in Natura 2000-gebieden de verbodsbepalingen of maatregelen opgelegd in artikel 44, § 2, 12° en 13° en in artikel 55, of in toepassing van deze artikelen, overtreedt, indien hij niet in het bezit is van een afwijking krachtens artikel 85;
e) de verzachtende maatregelen opgelegd in toepassing van artikel 64, § 1, lid 4 overtreedt;
f) een verordenende beschermingsmaat-regel voor de stadsbiotopen en de elementen van het landschap bepaald in overeenstemming met artikel 66, § 1 overtreedt;
g) de bepalingen van een parkreglement opgesteld in overeenstemming met artikel 66, § 2 overtreedt;
h) een verbodsbepaling bedoeld in artikelen 68 en 70 overtreedt, indien hij niet in het bezit is van een afwijking krachtens artikel 83, § 1;
i) een beschermingsmaatregel voor planten- of diersoorten aangenomen in uitvoering van artikel 72, § 1 overtreedt;
j) zonder voorafgaande goedkeuring soorten waarvan de introductie of herintroductie verboden is in toepassing van artikelen 75 en 76 op zijn goed invoert, herinvoert, laat invoeren of herinvoeren;
k) de voorschriften van artikel 77 overtreedt;
l) de krachtens artikel 78 genomen verordenende maatregelen overtreedt;
m) vis vangt en geen visverlof heeft zoals bedoeld in artikel 80 of die er niet is van vrijgesteld krachtens artikel 80 of hij die op zijn grond iemand laat vissen die niet over een visverlof beschikt of hiervan niet is vrijgesteld;
n) vis vangt of heeft gevangen zonder naleving van de bepalingen voorgeschreven door de Regering in toepassing van artikelen 81 en 82;
o) buiten zijn woning vistuigen of -toestellen draagt die verboden zijn krachtens artikel 81;
p) gebruik maakt van vangst- en doodmiddelen en -vormen die verboden zijn krachtens artikel 88;
q) zich onttrekt aan of enige belemmering vormt voor de uitvoering van de controle-, toezichts- of vorderingstaak waarmee bevoegde ambtenaren zijn gelast.
Art.118. § 1. Worden opgeheven :
1° de ordonnantie van 29 augustus 1991 betreffende de bescherming van de wilde fauna en betreffende de jacht;
2° de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende het behoud en de bescherming van de natuur.
§ 2. Worden opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest :
1° de wet van 28 februari 1882 op de jacht;
2° de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, met uitzondering van artikel 38.
Art.119. De Regering is gemachtigd om de nodige beschikkingen te nemen voor de uitwerking van een gemeenschappelijke goedkeuringsprocedure voor de beheerplannen bedoeld in artikelen 29, 32, 37 of 50 van deze ordonnantie en voor de plannen voor erfgoedbeheer in de zin van het BWRO.
Met toepassing van artikel 104 van de ordonnantie van 5 juni 1997 op de milieuvergunningen kan de Regering de bepalingen van deze ordonnantie opnemen in het Brussels Milieuwetboek.
BIJLAGEN.
(NOTA : De bijlagen N1 tot en met N8, gepubliceerd in het B.St. op 16-03-2012 worden vervangen door de bijlagen N1 tot en met N8 bij ERRATUM, zie B.St. 17-04-2012, p. 24033-24084; niet opgenomen om technische redenen)