Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

2 FEBRUARI 2012. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de afvang en het vervoer van kooldioxide voor geologische opslag(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-02-2012 en tekstbijwerking tot 14-06-2017)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Onderwerp en toepassingsgebied
Doelstellingen
Art. 1
Toepassingsgebied en verbod
Art. 2
Definities
Art. 3
CO2-afvangcriteria en -procedure
Art. 4
Monitoring
Art. 5
Maatregelen in geval van lekkage of significante onregelmatigheid
Art. 6
Inspecties
Art. 7
HOOFDSTUK III. - Toegang van derden tot de transportnetwerken
Toegang tot de transportnetwerken
Art. 8
Geschillenbeslechting
Art. 9
Grensoverschrijdende samenwerking
Art. 10
HOOFDSTUK IV. - Wijzigingsbepalingen
Art. 11-14
Slotbepaling
Art. 15



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1999031224  2002031594  2007031455  2010031002 



Uitvoeringsbesluit(en):

2017012647 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Onderwerp en toepassingsgebied
Doelstellingen
Artikel 1. Onderhavig besluit voert het juridische kader in voor het milieuvriendelijk afvangen en vervoeren en voor de milieuvriendelijke geologische opslag van kooldioxide (CO2) teneinde bij te dragen tot de bestrijding van de klimaatverandering. Het zet Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad om.

Toepassingsgebied en verbod
Art.2. § 1. Onderhavig besluit is van toepassing op het afvangen en vervoeren van kooldioxide op het Brussels Hoofdstedelijk grondgebied met het oog op de geologische opslag.
  § 2. De geologische opslag van CO2 op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is verboden.
  § 3. Ook de geologische opslag van CO2 in de waterkolom is verboden.

Definities
Art.3. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1°. "geologische opslag van CO2", injectie in combinatie met opslag van CO2-stromen in ondergrondse geologische formaties;
  2°. "waterkolom", de verticale continue massa water van de oppervlakte tot de bodemafzetting van een waterlichaam;
  3°. "lekkage", het weglekken van CO2 uit het afvang-, vervoers- of opslagcomplex;
  4°. "exploitant" : een particuliere of openbare natuurlijke persoon of rechtspersoon die de locatie en uitrustingen voor afvang en/of vervoer van CO2 exploiteert en beheert, of aan wie op grond van de wetgeving een beslissende economische macht over het technisch functioneren van de locaties en uitrustingen voor afvang en/of vervoer is gedelegeerd;
  5°. "CO2-stroom" : een stroom stoffen die resulteert uit het afvangen van CO2;
  6°. "afvalstoffen", stoffen gedefinieerd als afvalstoffen in artikel 2, 1° van de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen en de latere wijzigingen daarvan;
  7°. "significante onregelmatigheid", iedere onregelmatigheid bij de afvang-, vervoers-, injectie- of opslagwerkzaamheden of in de toestand van het opslagcomplex zelf, die een risico van lekkage doet ontstaan of een risico voor het milieu of de volksgezondheid oplevert;
  8°. "significant risico", een combinatie van een waarschijnlijkheid van het zich voordoen van schade en een omvang van schade die niet kan worden genegeerd zonder het doel van dit besluit voor de betrokken afvang- en vervoersinstallaties aan te tasten;
  9°. "corrigerende maatregelen", maatregelen om significante onregelmatigheden te corrigeren of lekkages te dichten teneinde het weglekken van CO2 uit het afvang-, vervoers- of opslagcomplex te voorkomen of te doen ophouden;
  10°. "transportnetwerk", het netwerk van pijpleidingen, met inbegrip van de daarvoor benodigde pompstations, voor het transport van CO2 naar de opslaglocatie;
  11°. "Instituut" : het Brussels Instituut voor Milieubeheer, zoals opgericht bij koninklijk besluit van 8 maart 1989 tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer;

CO2-afvangcriteria en -procedure
Art.4.§ 1. Zonder afvangvergunning uitgereikt door het Instituut volgens de procedures bepaald door de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen mag geen enkele exploitant tot de afvang van CO2 overgaan.
  § 2. [1 Een CO2-stroom moet voor het overgrote gedeelte bestaan uit kooldioxide. Vóór het transport naar een opslaglocatie mag geen afval of ander materiaal aan de CO2-stroom worden toegevoegd. Een CO2-stroom kan evenwel incidenteel toegevoegde stoffen uit de bron of het afvang- of injectieproces bevatten, alsmede spoorelementen die zijn toegevoegd als hulpmiddel bij de monitoring en het controleren van CO2-migratie. De concentratie van alle incidenteel toegevoegde of toegevoegde stoffen mag geen niveaus overschrijden die :
   a) de relevante transportinfrastructuur in het gedrang brengen;
   b) een significant risico voor het milieu of de volksgezondheid vormen, of
   c) in strijd zijn met de voorschriften van de toepasselijke wetgeving van de Europese Unie.
   De milieuvergunning verduidelijkt de bepalingen van deze paragraaf en vult die verder aan.
   Het Instituut waakt er in het bijzonder over dat het project voor de afvang van CO2 geen negatieve weerslag heeft op de luchtkwaliteit.]1
  § 3. De milieuvergunningsaanvraag houdende de afvang omvat, afgezien van de vermeldingen van artikel 10 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen :
  a) een analyse van de samenstelling van de CO2-stromen, inclusief corrosieve stoffen
  b) een risicobeoordeling die aantoont dat de verontreinigingsniveaus van de CO2-stromen overeenstemmen met de in paragraaf 2 bedoelde voorwaarden.
  ----------
  (1)<BESL 2017-06-08/01, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 24-06-2017>

Monitoring
Art.5. § 1. De milieuvergunning bepaalt de voorwaarden betreffende de monitoring van de installaties voor CO2-afvang, inclusief waar mogelijk van de CO2-pluim, en, wanneer nodig, van het omliggende milieu, met als doel :
  a) het detecteren van significante onregelmatigheden;
  b) het detecteren van CO2-lekkage;
  c) het evalueren van de doeltreffendheid van overeenkomstig artikel 6 corrigerende maatregelen.
  § 2. De exploitant houdt een register bij van de hoeveelheden en kenmerken van de geleverde CO2-stromen, met inbegrip van hun samenstelling.
  § 3. De exploitant brengt bij het Instituut ten minste om het jaar verslag uit van alle resultaten van de monitoring die hij overeenkomstig de vorige paragrafen heeft uitgevoerd, met inbegrip van de informatie over de gebruikte monitoringtechnieken en van alle informatie die het Instituut als relevant beschouwt voor het beoordelen van de naleving van de verguningsvoorwaarden voor de CO2-afvang.

Maatregelen in geval van lekkage of significante onregelmatigheid
Art.6. § 1. Bij lekkages of significante onregelmatigheden stelt de exploitant het Instituut onmiddellijk in kennis en treft hij de nodige maatregelen, waaronder maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid.
  § 2. Het Instituut kan van de exploitant op elk moment eisen dat hij bijkomende corrigerende maatregelen treft, met name maatregelen ten aanzien van de bescherming van de volksgezondheid.
  § 3. Het Instituut kan ook zelf altijd alle relevante corrigerende maatregelen treffen.
  § 4. Het Instituut verhaalt op de exploitant de kosten die in verband met de in de paragrafen 2 en 3 bedoelde maatregelen zijn gemaakt.

Inspecties
Art.7. § 1. Het Instituut zet een systeem van routinematige en niet-routinematige inspecties van alle installaties voor het afvangen en/of transport van kooldioxide op, met het doel de naleving van de eisen van het besluit te bevorderen en de effecten op het milieu en de volksgezondheid te monitoren.
  § 2. De inspecties bestaan onder meer uit activiteiten zoals het bezoeken van bovengrondse installaties, het beoordelen van de monitoringwerkzaamheden van de exploitant en het controleren van alle door de exploitant bijgehouden dossiers.
  § 3. Er worden niet-routinematige inspecties uitgevoerd :
  a) wanneer het Instituut overeenkomstig artikel 6 in kennis werd gesteld van lekkages of significante onregelmatigheden;
  b) wanneer uit de verslagen overeenkomstig artikel 5 blijkt dat de vergunningsvoorwaarden niet voldoende werden nageleefd.
  c) om ernstige klachten betreffende het milieu of de volksgezondheid te onderzoeken;
  d) in andere situaties waarin het Instituut dergelijke inspecties passend acht.
  § 4. Na elke inspectie stelt het Instituut een verslag op met de inspectieresultaten. Dit verslag evalueert de naleving van de eisen van dit besluit en geeft aan of er al dan niet verdere maatregelen moeten worden getroffen. Het verslag wordt ter kennis gebracht van de betrokken exploitant en wordt overeenkomstig de toepasselijke wetgeving binnen de twee maanden na de inspectie voor het publiek beschikbaar gesteld.

HOOFDSTUK III. - Toegang van derden tot de transportnetwerken
Toegang tot de transportnetwerken
Art.8. § 1. Overeenkomstig de paragrafen 2, 3 en 4 geeft de exploitant op een transparante en niet-discriminerende manier toegang tot de transportnetwerken met het oog op de geologische opslag van geproduceerd en afgevangen CO2. De Regering kan bovendien de voorwaarden bepalen volgens welke de potentiële gebruikers zich op transparante en niet-discriminerende wijze toegang tot deze netwerken kunnen verschaffen. Ze houdt daarbij rekening met het aandeel van de afvang en het transport van CO2 in de CO2-reductieverplichtingen uit hoofde van internationale wettelijke instrumenten en de communautaire wetgeving die het Brussels Hoofdstedelijk Gewest via het afvangen en transport van CO2 wil nakomen.
  § 2. De exploitant van het transportnetwerk onthoudt zich van iedere vorm van discriminatie tussen de gebruikers en houdt bij zijn beslissing om toegang tot het transportnetwerk te verschaffen rekening met de volgende elementen :
  a) de transportcapaciteit die beschikbaar is of redelijkerwijze beschikbaar kan worden gesteld;
  b) de noodzaak toegang te weigeren wanneer er sprake is van onverenigbaarheid van technische specificaties die redelijkerwijs niet kunnen worden overwonnen;
  c) de noodzaak van inachtneming van de gegronde en redelijke behoeften van de eigenaar of exploitant van het transportnetwerk evenals van de belangen van alle overige gebruikers van het netwerk of van de relevante behandelings- of onderhoudsfaciliteiten.
  § 3. De exploitant van het transportnetwerk kan op grond van een gebrek aan capaciteit toegang tot het netwerk weigeren. De weigering moet worden gemotiveerd en gelijktijdig aan de aanvrager en aan het Instituut worden kenbaar gemaakt.
  § 4. De exploitant die de toegang weigert op grond van gebrek aan capaciteit of verbindingsmogelijkheden, voert de nodige capaciteitsverhogende werkzaamheden uit voor zover dat economisch verantwoord is of de potentiële gebruiker bereid is daarvoor te betalen, op voorwaarde dat het geen negatief effect heeft op de milieuveiligheid van het transport en van de geologische opslag van CO2.

Geschillenbeslechting
Art.9. § 1. Het Instituut stelt een geschillenbeslech-tingsprocedure vast teneinde geschillen met betrekking tot de toegang tot de CO2-transportnetwerken te beslechten, rekening houdend met de criteria vermeld in artikel 8, § 2.
  Het Instituut voert daarbij de volgende opdrachten uit :
  a) het onderzoekt alle klachten van de gebruikers van de CO2-transportnetwerken;
  b) het bemiddelt om een minnelijke schikking te vergemakkelijken tussen de gebruikers en de eigenaar of exploitant van het transportnetwerk;
  c) het maakt deze laatste een aanbeveling over indien er geen minnelijke schikking kan worden gevonden. Een afschrift van de aanbeveling wordt aan de klager toegezonden. De eigenaar of exploitant van het transportnetwerk beschikt over een termijn van twintig werkdagen om zijn beslissing te motiveren wanneer hij de aanbeveling niet opvolgt. Na het verstrijken van voormelde termijn stuurt de bemiddelingsdienst van het Instituut een herinnering naar de betreffende operator. Deze beschikt over een termijn van twintig werkdagen om zijn beslissing te motiveren wanneer hij de aanbeveling niet opvolgt.
  § 2. In het geval van grensoverschrijdende geschillen worden de geschillenbeslechtingsprocedures die van kracht zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest toegepast indien het transportnetwerk, waartoe toegang is geweigerd, zich op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevindt.
  Wanneer bij grensoverschrijdende geschillen meer dan een lidstaat of Gewest jurisdictie heeft over het betrokken transportnetwerk of over de betrokken opslaglocatie, pleegt het Instituut overleg met de autoriteiten van de betrokken lidstaten of Gewesten om te waarborgen dat de principes van het besluit en van de richtlijn op samenhangende wijze worden toegepast.

Grensoverschrijdende samenwerking
Art.10. In het geval van grensoverschrijdend CO2-transport of in geval van grensoverschrijdende opslaglocaties oefent het Instituut zijn bevoegdheden uit in samenwerking met de lidstaten en/of Gewesten om gezamenlijk aan de eisen van Richtlijn 2009/31 EG van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad en aan alle overige bepalingen van de toepasselijke Gemeenschapswetgeving te voldoen.

HOOFDSTUK IV. - Wijzigingsbepalingen
Art.11. Aan de bijlage van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen worden twee als volgt geformuleerde rubrieken toegevoegd :

  (Tabel niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 29-02-2012, p. 13133)

Art.12. Aan bijlage I bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 11 oktober 2007 tot vaststelling van de exploitatievoorwaarden voor bepaalde ingedeelde inrichtingen wordt volgend punt toegevoegd :
  9, e) Afvang van de CO2-stroom afkomstig van inrichtingen gedekt door dit besluit, met het oog op de geologische opslag in overeenstemming met het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 februari 2012 (houdende de afvang en het vervoer van kooldioxide voor geologische opslag.

Art.13. Aan de bijlage van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 17 december 2009 tot vaststelling van de lijst van de risicoactiviteiten, worden volgende rubrieken toegevoegd :

  (Tabel niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 29-02-2012, p. 13134)

Art.14. In het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 november 2002 betreffende de beperking van emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties wordt een artikel 8bis ingelast dat als volgt wordt geformuleerd :
  " Artikel 8bis. § 1. Exploitanten van verbrandingsinstallaties met een nominaal elektrisch vermogen gelijk aan of groter dan 300 megawatt aan wie de eerste stedenbouwkundige vergunning, of bij ontstentenis van dergelijke procedure, de eerste milieuvergunning na 26 juni 2009 werd afgeleverd, gaan na of aan volgende voorwaarden is voldaan :
  a) beschikbaarheid van de relevante CO2-opslaglocaties;
  b) technische en economische haalbaarheid van de CO2-transportnetwerken;
  c) technische en economische haalbaarheid van een aanpassing met het oog op de CO2-afvang.
  § 2. Wanneer aan de voorwaarden uiteengezet onder paragraaf 1 is voldaan, waakt het Instituut ervoor dat er op de installatielocatie voldoende ruimte is voorzien voor de noodzakelijke uitrustingen voor de afvang en compressie van CO2. Op basis van de evaluatie beoogd onder paragraaf 1 en op basis van de overige beschikbare informatie gaat het na of de voorwaarden specifiek wat de vrijwaring van de volksgezondheid en het milieu betreft, zijn nageleefd. "

Slotbepaling
Art. 15. De Minister bevoegd voor het Leefmilieu is met de uitvoering van dit besluit belast.