Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

1 MAART 2009. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen



Inhoudstafel:


Art. 1-10
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1995000380 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In bijlage 1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 december 1996 en 19 december 1997, 4 april 2003 en 13 juni 2007, wordt punt 1.15 vervangen als volgt :
  " 1.15 Structurele elementen
  De structurele elementen zijn de bouwelementen die de stabiliteit van het geheel of van een gedeelte van het gebouw verzekeren, zoals kolommen, dragende wanden, hoofdbalken, afgewerkte vloeren en andere essentiële delen die het geraamte of skelet van het gebouw vormen, en die bij bezwijken aanleiding geven tot voortschrijdende instorting. Voortschrijdende instorting treedt op indien het bezwijken van een constructieonderdeel aanleiding geeft tot bezwijken van onderdelen van het gebouw die zich niet bevinden in de onmiddellijke omgeving van het beschouwde onderdeel en indien de draagkracht van het overblijvende bouwwerk onvoldoende is om de optredende belasting te dragen.
  De structurele elementen worden als volgt ingedeeld :
  1° structurele elementen type I : elementen die bij bezwijken aanleiding geven tot een voortschrijdende instorting die zich kan uitstrekken over de compartimentgrenzen heen of die aanleiding geeft tot de beschadiging van de compartimentwanden;
  2° structurele elementen type II : elementen die bij bezwijken aanleiding geven tot een voortschrijdende instorting, maar niet over de compartimentgrenzen heen.
  De voorschriften voor structurele elementen waarvan het type niet is gepreciseerd zijn van toepassing op alle structurele elementen. "

Art.2. Punt 1.5 van dezelfde bijlage wordt aangevuld als volgt :
  " 1.5.1 Compartimentwand : een compartiment-wand is een binnenwand die zich bevindt tussen twee compartimenten. "

Art.3. Punt 1.9 van dezelfde bijlage wordt aangevuld als volgt :
  " 1.9.1 Tussenvloer : een tussenvloer is een horizontale gesloten vloer, in een compartiment, die niet uitsluitend voor circulatie gebruikt wordt, maar waarop ook goederen en machines kunnen geplaatst zijn.
  Het aantal tussenvloeren van een compartiment is het maximaal aantal tussenvloeren dat door een willekeurige verticale lijn wordt doorlopen.
  1.9.2 Open vloer : een open vloer is voorzien van gelijkmatig verdeelde openingen die minstens 25 % van de oppervlakte bestrijken; die vloer wordt niet als tussenvloer beschouwd. "

Art.4. Punt 1.14 van dezelfde bijlage wordt aangevuld als volgt :
  " 1.14.1 Opslagplaats : een opslagplaats is een overdekt geheel, dat hoofdzakelijk gebruikt wordt voor de opslag, overslag en/of distributie van goederen, ongeacht de duur ervan, bestaande uit één of meerdere gebouwen met de eventueel daaraan verbonden luifels en/of bijhorende constructies. "

Art.5. Punt 5 van dezelfde bijlage wordt aangevuld als volgt :
  " 5.9 Bluswatervoorziening
  5.9.1 Primaire bluswatervoorziening : bluswatervoorraden die snel inzetbaar zijn door het eerste voertuig dat ter plaatse komt en die dienen voor een eerste aanval;
  5.9.2 Secundaire bluswatervoorziening : tappunt waarvan het water met een eenvoudige opstelling bestaande uit pompen tot aan het industriegebouw kan gebracht worden en dat mogelijk enkele honderden meters ver van het industriegebouw ligt;
  5.9.3 Tertiaire bluswatervoorziening : watervoorraad in een quasi - onbeperkte hoeveelheid die mogelijk op grote afstand ligt. "

Art.6. Bijlage 1 van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt :
  " 6 TERMINOLOGIE INZAKE DE INDUSTRIELE GEBOUWEN
  6.1 Brandbelasting qfi,k [MJ/m2]
  De brandbelasting is een maat voor de bij brand maximaal vrijgegeven energie per oppervlakte-eenheid.
  De brandbelasting qfi,k per eenheid vloeroppervlakte wordt bepaald door :
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 15-07-2009, p. 49390)
  waarbij :
  Mi massa [kg] van materiaal i
  Hui netto verbrandingswarmte [MJ/kg] van materiaal i (NBN EN ISO 1716 :2002)
  Hui = PCIi (1 - 0,01 u) - 0,025 u (u is vochtigheid [%] in gewichtspercentage)
  psii niet verplichte coëfficiënt [dimensieloos] die toelaat rekening te houden met bescherming van het materiaal i tegen brand.
  A totale vloeroppervlakte van het compartiment [m2] of deeloppervlak van 1 000 m2.
  6.2 Maatgevende brandbelasting qfi,d [MJ/m2]
  De maatgevende brandbelasting is gelijk aan de brandbelasting qfi,k per m2 vloeroppervlakte, die rekening houdt met gehele of gedeeltelijke verbranding van de materialen
  qfi,d = qfi,k. m
  waarbij :
  m : coëfficient kleiner of gelijk aan 1 [dimensieloos] (NBN EN 1991-1-2 :2003)
  Indien de brandbelasting niet gelijkmatig over de gehele vloeroppervlakte verdeeld is, is de maatgevende brandbelasting gelijk aan de hoogste brandbelasting per m2 voor een willekeurig rechthoekig deeloppervlak van 1 000 m2. "

Art.7. Hetzelfde besluit wordt aangevuld door een bijlage 6, genoemd " Industriegebouwen ", gevoegd als bijlage bij huidig besluit.

Art.8. Worden opgeheven :
  1° het derde lid van punt 0.2 van bijlage 2 van hetzelfde besluit;
  2° het derde lid van punt 0.2 van bijlage 3 van hetzelfde besluit;
  3° het derde lid van punt 0.2 van bijlage 4 van hetzelfde besluit.

Art.9. Dit besluit treedt in werking één maand na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Art.10. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Nice, 1 maart 2009.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Binnenlandse Zaken,
  G. DE PADT

BIJLAGE.
Art. N. BIJLAGE 6. - Industriegebouwen
  1. ALGEMEENHEDEN
  1.1 Doelstelling
  Deze bijlage bepaalt de eisen waaraan het ontwerp, de bouw en de inrichting van industriegebouwen moeten voldoen om :
  a) het ontstaan, de ontwikkeling en de voortplanting van brand te voorkomen;
  b) de veiligheid van de aanwezigen te waarborgen;
  c) preventief het ingrijpen van de brandweer te vergemakkelijken.
  1.2 Toepassingsgebied
  Deze bijlage is van toepassing op alle op te richten industriegebouwen en uitbreidingen aan bestaande industriegebouwen waarvoor een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend na inwerkingtreding van deze bijlage.
  Uitgesloten van het toepassingsgebied van deze bijlage zijn :
  1. de industriegebouwen met slechts één bouwlaag, waarvan de totale oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 100 m2 is;
  2. de industriële installaties en industriële activiteiten die niet in gebouwen gelegen zijn;
  3. de delen van industriegebouwen, waarin geen industriële activiteiten plaatsvinden en waarvan de totale oppervlakte van de bouwlagen per compartiment groter is dan 100 m2.
  2. INDELING VAN DE INDUSTRIEGEBOUWEN
  De industriegebouwen of delen daarvan kunnen in functie van de maatgevende brandbelasting qfi,d, ingedeeld worden in de volgende klassen :
  Klasse Aqfi,d = 350 MJ/m2
  Klasse B 350 MJ/m2 < qfi,d = 900 MJ/m2
  Klasse C 900 MJ/m2 < qfi,d
  Een industriegebouw of delen daarvan, opgericht voor een bepaalde maatgevende brandbelasting of klasse, mag enkel gebruikt worden voor activiteiten met dezelfde of een lagere maatgevende brandbelasting of voor activiteiten die leiden tot de indeling in dezelfde klasse of een klasse met een lagere maatgevende brandbelasting.
  Als een industriegebouw uit meerdere compartimenten bestaat, kan voor ieder compartiment afzonderlijk de overeenstemmende maatgevende brandbelasting of klasse worden bepaald en blijven de bijhorende voorschriften beperkt tot het desbetreffende compartiment.
  De bouwheer bepaalt de klasse en eventueel de maatgevende brandbelasting waarin het industriegebouw of delen ervan met betrekking tot de brandbelasting worden ingedeeld.
  Bij ontstentenis hiervan, wordt automatisch verondersteld dat het gebouw niet uitsluitend voor opslag wordt gebruikt en tot klasse C behoort.
  3. STRUCTURELE ELEMENTEN EN GROOTTE VAN HET COMPARTIMENT
  3.1 Stabiliteit bij brand van de structurele elementen
  Bij de bepaling van de stabiliteit bij brand van de structurele elementen houdt men rekening met de algemene stabiliteit van het gebouw en de invloed van de structurele elementen op elkaar. Daarbij houdt men rekening met de uitzettingen en vervormingen van de structurele elementen ten gevolge van de blootstelling aan de brand.
  De minimale brandweerstand van de structurele elementen type I is :
  1° voor een gebouw of deel ervan van klasse A : R 60;
  2° voor een gebouw of deel ervan van klasse B of C : R 120.
  De structurele elementen type II mogen bij een blootstelling aan de standaard temperatuur-tijdkromme, bepaald in NBN EN 1363-1, niet bezwijken binnen een tijdspanne gelijk aan de equivalente tijdsduur te,d, bepaald op basis van de norm NBN EN 1991-1-2:2003, waarbij deltaq1 bepaald is op basis van een aanvaardbare faalkans van instorting gelijk aan 10-3 per jaar.
  De brandweerstand van tussenvloeren en hun draagstructuur is ten minste gelijk aan R 30.
  3.2 Grootte van de compartimenten
  De oppervlakte van een industriegebouw of van een compartiment daarvan wordt beperkt zodat de totale brandbelasting per compartiment kleiner is dan of gelijk aan 5700 GJ. Indien dit gebouw gesprinklerd is bedraagt deze 34 200 GJ.
  De maximaal toelaatbare oppervlakte wordt bepaald door deling van bovenvermelde energiewaarden door de maatgevende brandbelasting.
  Indien in het compartiment meerdere tussenvloeren zijn, wordt de maximaal toelaatbare oppervlakte van een compartiment verminderd door vermenigvuldiging met de waarden uit tabel 1a.
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 15-07-2009, p. 49391)
  Tabel 1a - Reductiefactoren voor de toelaatbare oppervlakte van een compartiment in functie van het aantal tussenvloeren in het compartiment
  Indien het gebouw of bouwdeel uit meerdere boven elkaar gelegen compartimenten bestaat, wordt de maximaal toelaatbare oppervlakte van een compartiment verminderd door vermenigvuldiging met de waarden uit tabel 1b.
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 15-07-2009, p. 49392)
  Tabel 1b - Reductiefactoren voor de toelaatbare oppervlakte van een compartiment
  3.3 Typeoplossingen
  Een industriegebouw met slechts één bouwlaag, of de compartimenten van dat gebouw, wordt (worden) verondersteld aan de voorschriften vermeld onder de punten 3.1 en 3.2 te voldoen als de oppervlakte ervan kleiner is dan of gelijk aan de maximaal toelaatbare oppervlakte zoals bepaald in tabel 2. Deze oppervlakte is functie van de klasse, de brandweerstand van de structurele elementen en het al dan niet aanwezig zijn van een sprinklerinstallatie.
  De brandweerstand van de structurele elementen is deze van het structureel element met de laagste brandweerstand.
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 15-07-2009, p. 49392)
  Tabel 2 - toelaatbare oppervlakte in m2 voor industriegebouwen met slechts één bouwlaag of voor de compartimenten daarvan.
  De in tabel 2 met een asterisk aangeduide oppervlakten, mogen met 60 % vermeerderd worden als de compartimenten beschikken over een verbeterde bereikbaarheid overeenkomstig de bepalingen van punt 8.1.2.
  3.4 Compartimentwand
  3.4.1 De compartimentwanden, zowel horizontale als verticale, hebben een brandweerstand die ten minste gelijk is aan de brandweerstand vermeld in tabel 3 :
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 15-07-2009, p. 49392)
  Tabel 3 - Minimale brandweerstand van de compartimentwanden
  Bij de bepaling van de brandweerstand van de compartimentwanden wordt rekening gehouden met de algemene stabiliteit van het gebouw en de invloed van de structurele elementen op de wand. Daarbij houdt men rekening met de uitzettingen en vervormingen van de structurele elementen en de wand ten gevolge van de blootstelling aan de brand.
  3.4.2 De openingen in de compartimentwanden die noodzakelijk zijn voor de doorgang van gebruikers en voertuigen zijn afgesloten met zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met een brandweerstand EI1 60.
  Doorvoeringen doorheen wanden van leidingen voor fluïda of voor elektriciteit en de uitzetvoegen mogen de vereiste weerstand tegen brand van de bouwelementen niet nadelig beïnvloeden.
  3.4.3 De aansluiting van de compartimentwand met het dak of gevel is zo ontworpen en uitgevoerd dat in geval van brand het risico van verspreiding van brand en rook naar het aanpalend compartiment beperkt wordt.
  Voor het dak kan men dit op twee mogelijke manieren realiseren :
  - ofwel de compartimentwand ten minste 1 m boven het dakoppervlak uitsteken;
  - ofwel de compartimentwand aansluiten met het dak dat langs weerszijden van de wand over een horizontale afstand van ten minste 2 m een brandweerstand E 60 of E 120 heeft (afhankelijk van de vereiste brandweerstand van de wand). Dit gedeelte van het dak, met uitzondering van de dakafdichting, is opgebouwd uit materialen A1.
  Voor de gevel kan men dit op twee mogelijke manieren realiseren :
  - ofwel de compartimentwand ten minste 0.5 m uit het gevelvlak steken;
  - ofwel de compartimentwand aansluiten met de gevel die langs weerszijden van de wand over een horizontale afstand van ten minste 1 m een brandweerstand E 60 of E 120 heeft (afhankelijk van de vereiste brandweerstand van de wand). Dit gedeelte van de gevel is opgebouwd uit A1 materialen.
  De plaats van de compartimentwanden wordt op de gevels aangeduid.
  3.5 Stabiliteit bij brand van buiten- en compartimentswanden
  De buiten- en compartimentswanden zijn zo ontworpen en uitgevoerd dat in geval van brand het risico dat de wanden van het geteisterde compartiment naar buiten toe bezwijken beperkt is.
  4. INDUSTRIEGEBOUW MET VERSCHILLENDE DELEN
  4.1 Een industriegebouw dat opgedeeld is in verschillende delen met het oog op verschillende industriële activiteiten, is zo ontworpen en uitgevoerd dat de verschillende delen afzonderlijke compartimenten vormen.
  Deze delen mogen samen een compartiment vormen, op voorwaarde dat :
  - de gezamenlijke oppervlakte van het compartiment kleiner is dan of gelijk aan 2 000 m2;
  - en de wanden tussen de verschillende delen doorlopen tot het dak en een brandweerstand EI 60 hebben.
  4.2 Als de compartimentering tussen voormelde delen van het industriegebouw over verschillende bouwlagen loopt, maken de verticale compartimentwanden deel uit van hetzelfde verticale vlak.
  5 ACTIEVE BRANDBEVEILIGING
  5.1 Algemeenheden
  Het ontwerp, de uitvoering, het gebruik en het nazicht van de actieve brandbeveiligingsinstallaties voldoen aan de regels van goed vakmanschap en aan de geldende normen terzake.
  De actieve brandbeveiligingsinstallaties zijn daarbij zo uitgevoerd dat de verschillende componenten onderling compatibel zijn. Zij werken in synergie zodat de werking of het defect van een component, de werking van de andere installaties en componenten niet in het gedrang brengt.
  De actieve brandbeveiligingsinstallaties worden op regelmatige tijdstippen nagekeken en onderhouden door een ter zake bevoegd organisme of persoon.
  5.2 Branddetectie, waarschuwing, melding
  Industriegebouwen zijn uitgerust met een passende automatische branddetectie-installatie van het type algemene bewaking. Voor de industriegebouwen van de klasse A met een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 2 000 m2 volstaat een branddetectie-installatie met handbediende brandmelders.
  5.2.1 Uitvoering van de branddetectie-installatie
  De automatische branddetectieinstallatie is ontworpen en uitgevoerd volgens de regels van goed vakmanschap. De keuze van de detectoren is aangepast aan de aanwezige risico's en in functie van een snelle ontdekking van de brand.
  De branddetectieinstallatie geeft automatisch een aanduiding van de brandmelding en de plaats ervan.
  Deze installatie wordt bij de indienststelling en om de drie jaar gecontroleerd. Die controle wordt uitgevoerd door een controle-instelling geaccrediteerd overeenkomstig de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling of volgens een gelijkwaardige erkenningsprocedure van een andere Lidstaat van de Europese Gemeenschap of van Turkije of uit een E.V.A.-land dat partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
  5.3 Rook- en warmteafvoerinstallatie
  Om de ontwikkeling en de verspreiding van brand en rook in het getroffen compartiment te beperken, is het industriegebouw uitgerust met een rook- en warmteafvoerinstallatie (RWA-installatie).
  Dit voorschrift geldt niet voor :
  1. een industriegebouw of compartiment dat in klasse A is ingedeeld en waarvan de totale vloeroppervlakte kleiner is dan of gelijk is aan 10 000 m2;
  2. een industriegebouw of compartiment dat in klasse B is ingedeeld en waarvan de totale vloeroppervlakte kleiner is dan of gelijk is aan 500 m2;
  3. compartimenten voorzien van een automatische gas- of watermistblusinstallatie of een ESFR-sprinklerinstallatie.
  5.3.1 Uitvoering van de RWA-installatie
  De RWA-installatie voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in de norm NBN S 21-208-1, behoudens punten 18 en 19 van deze norm.
  Voor compartimenten waarvan de vloeroppervlakte kleiner is dan of gelijk is aan 2 000 m2 wordt evenwel de aerodynamische oppervlakte van de RWA-verluchters en de luchttoevoer berekend à rato van ten minste 2 % van de dakoppervlakte, dit op voorwaarde dat de hoogte van de gestapelde goederen en de hoogte van de bovenkant van de luchttoevoeropeningen maximaal 70 % van de hoogte tot de RWA-verluchters bedragen.
  5.3.2 Bediening van de RWA-installatie
  De RWA-installatie wordt bediend door de automatische branddetectie-installatie, met uitzondering van die gevallen waarin het compartiment uitgerust is met een automatische blusinstallatie van het type sprinkler of ruimtebeveiliging. Ze moet eveneens handmatig kunnen worden bediend.
  Indien een compartiment uitgerust is met een sprinklerinstallatie, wordt de RWA-installatie, in afwijking van NBN S 21-208-1, automatisch bediend door de alarmklep van de sprinklerinstallatie.
  5.4 Automatische blusinstallatie
  Wanneer een industriegebouw of een compartiment uitgerust is met een algemene automatische blusinstallatie, beantwoordt deze aan de volgende voorwaarden.
  1° De automatische blusinstallatie voldoet aan de regels van goed vakmanschap.
  2° De installatie wordt gecontroleerd bij de indienststelling en vervolgens jaarlijks. Voor sprinklerinstallaties gebeurt de controle zesmaandelijks. Die controle wordt uitgevoerd door een controle-instelling geaccrediteerd overeenkomstig de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling of volgens een gelijkwaardige erkenningprocedure van een andere Lidstaat van de Europese Gemeenschap of van Turkije of uit een E.V.A.-land dat partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
  5.5 Doormelding van de brand
  Elk begin van brand wordt aan de territoriaal bevoegde brandweer gemeld. Daartoe staan de signalen van de branddetectiecentrale en van automatische blusinstallaties doorlopend onder toezicht van een of meerdere bekwame personen en dit lokaal, op afstand of een combinatie van beide.
  Bij de aankomst op de interventieplaats moet de brandweer in contact kunnen treden met een verantwoordelijke van het industriegebouw.
  5.6 Centrale controle- en bedieningspost
  Het toezicht op de werking en de bediening van de verschillende actieve brandbeveiligingsinstallaties van het gebouw gebeuren vanuit een centrale controle- en bedieningspost. De wanden die dit lokaal scheiden van de rest van het gebouw hebben minstens EI 60.
  De ligging van het lokaal wordt bepaald in overleg met de territoriaal bevoegde brandweer, zodat de maximale loopafstand van buiten tot het lokaal 15 m bedraagt. Het lokaal is van buiten toegankelijk ofwel rechtstreeks ofwel via een gang met wanden die minstens EI 60 hebben en deuren die minstens EI1 30 hebben.
  Het lokaal is uitgerust met veiligheidsverlichting.
  6. AFSTAND TUSSEN GEBOUWEN
  6.1 Algemeenheden
  Om te vermijden dat een brand tussen twee tegenoverstaande gebouwen kan overslaan, mag de straling van een brand op de tegenoverstaande gebouwen niet meer dan 15 kW/m2 bedragen.
  Een industriegebouw wordt verondersteld hieraan te voldoen als de afstand ten opzichte van tegenoverstaande gebouwen - in functie van de brandweerstand van de gevel en van de openingen in de gevel - groter is dan of gelijk aan de afstand zoals bepaald in tabel 4.
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 15-07-2009, p. 49395)
  Als de tegenoverstaande gebouwen op hetzelfde perceel zijn gelegen, wordt de afstand bepaald in functie van de gevel met de hoogste brandwerendheid.
  Als de tegenoverstaande gebouwen op hetzelfde perceel zijn gelegen, volstaat voor beide gevels E60 als de tussenafstand tussen beide gevels groter is dan of gelijk is aan de hoogte van de hoogste gevel.
  6.2 Spiegelsymmetrie ten opzichte van de perceelsgrens
  Bij de bepaling van de tussenafstand ten opzichte van gebouwen op naburige percelen dient de afstand tot aan de perceelsgrens groter of gelijk te zijn aan de helft van de minimale tussenafstand.
  6.3 Brandbare gestapelde goederen
  Opslag van brandbare goederen is enkel toegelaten indien deze goederen op een afstand van tegenoverstaande gebouwen liggen die minstens gelijk is aan de afstand zoals respectievelijk bepaald in punt 6.1 resp. punt 6.2.
  6.4 Gebouwen uitgerust met een automatische blusinstallatie
  De minimale tussenafstand bepaald in tabel 4 wordt voor de gevels van gebouwen uitgerust met een sprinklerinstallatie gehalveerd.
  Indien gebouwen bovendien op hetzelfde perceel gelegen zijn en beide gebouwen uitgerust zijn met een automatische blusinstallatie, is er geen minimale tussenafstand vereist.
  6.5 Gemeenschappelijke wanden
  De gemeenschappelijke wanden van belendende gebouwen moeten voldoen aan de voorschriften van compartimentwanden, zoals bepaald in 3.4.
  6.6 Brandgedrag van daken
  De dakbedekking van het industriegebouw behoort tot klasse BROOF (t1).
  7. EVACUATIE
  7.1 Aantal uitgangen
  7.1.1 Algemene regel
  De gebruikers beschikken over ten minste twee uitgangen die toegang geven tot een veilige plaats. Het eerste gedeelte van de af te leggen weg naar deze uitgangen mag gemeenschappelijk zijn.
  De uitgangen zijn gelegen in tegenovergestelde zones.
  7.1.2 Slechts één uitgang
  Eén uitgang is slechts noodzakelijk :
  - voor de lokalen, compartimenten of bouwlagen waar tijdens de normale bedrijfsactiviteiten sporadisch een beperkt aantal personen aanwezig zijn voor onderhoud en controle van de installaties;
  - wanneer voor lokalen, compartimenten of bouwlagen met minder dan 50 gebruikers, de af te leggen weg om een veilige plaats te bereiken kleiner is dan deze die gemeenschappelijk mag zijn zoals bepaald in punt 7.2.
  7.1.3 Meer dan twee uitgangen
  Als de ruimte van het lokaal, compartiment of bouwlaag voorzien is op een mogelijke aanwezigheid van meer dan 500 personen, dan zijn er meer dan twee uitgangen noodzakelijk. Het aantal uitgangen wordt bepaald zoals aangegeven in Tabel 5.
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 15-07-2009, p. 49396)
  7.2 Af te leggen weg tot een uitgang
  De af te leggen weg tot een uitgang wordt beperkt tot de afstand vermeld in Tabel 6.
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 15-07-2009, p. 49396)
  De wegen naar die uitgangen worden vrij gehouden. Ze zijn zodanig ingeplant dat de aanwezige personen ongehinderd een veilige plaats kunnen bereiken.
  Elke uitgang of ontruimingsweg kan in geval van brand onmiddellijk gebruikt worden om het gebouw te verlaten of een veilige plaats te bereiken.
  7.3 Breedte van de uitgangen en ontruimingswegen
  De nuttige breedte van de deuren en ontruimingswegen die uitgeven naar buiten of naar een veilige plaats is minstens gelijk aan 0,8 m. Ze is groter of gelijk aan de vereiste nuttige breedte br berekend volgens bijlage 1, rekening houdende met het maximaal aantal personen die zich in normale omstandigheden in het compartiment bevinden.
  Enkel deuren die in de vluchtzin opendraaien komen in aanmerking voor de bepaling van de nuttige breedte.
  7.4 Veiligheidssignalering en -verlichting
  De uitgangen, ontruimingswegen en brandbeveiligingsmiddelen worden aangeduid met goed waarneembare en herkenbare signalisatie die voldoet aan de bepalingen betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk. Ze worden uitgerust met een veiligheidsverlichting.
  Het volgnummer van elke bouwlaag is duidelijk aangebracht op de overlopen en in ontruimingswegen ter hoogte van trappen en liften.
  7.5 Alarm en melding
  Alle gebruikers worden tijdig op de hoogte gebracht dat er brand is en dat er mogelijkerwijs tot ontruiming van het gebouw overgegaan moet worden.
  De industriegebouwen met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 500 m2 dienen daartoe uitgerust te zijn met een gepaste alarminstallatie.
  In geval van brand, kunnen de gebruikers de brandweer tijdig verwittigen en kan de brandweer in contact treden met een verantwoordelijke van het industriegebouw.
  8 VEILIGHEID VAN DE HULPPLOEGEN
  8.1 Bereikbaarheid en toegankelijkheid
  8.1.1 Algemeenheden
  In de nabijheid van het industriegebouw zijn één of meerdere veilige en doelmatige opstelplaatsen ingericht die te allen tijde gemakkelijk bereikbaar zijn voor de voertuigen van de brandweer.
  Het aantal en de ligging van de opstelplaatsen zijn, in akkoord met de bevoegde brandweer, zo bepaald dat :
  1° de afstand van de brandweertoegang van het gebouw tot een opstelplaats beperkt is;
  2° ten minste de helft van de buitenwanden van gebouwen met een totale oppervlakte groter dan of gelijk aan 2 500 m2 bereikbaar is;
  3° alle buitenwanden van gebouwen met een totale oppervlakte groter dan of gelijk aan 5 000 m2 bereikbaar zijn en de toegangswegen daartoe niet doodlopend zijn;
  4° het opgestelde voertuig geen schade kan oplopen door de brand.
  8.1.2 Verbeterde bereikbaarheid
  De toelaatbare oppervlakte van de compartimenten van de industriegebouwen kan voor bepaalde klassen (zie tabel 2) verhoogd worden indien deze compartimenten vlot bereikbaar zijn voor de brandbestrijding.
  De volgende voorwaarden worden nageleefd :
  1° het terrein waarop het gebouw gelegen is, is bereikbaar langs twee onafhankelijke ingangen; deze ingangen zijn op het perceel met elkaar verbonden door een toegangsweg voor de brandweer;
  2° minstens de helft van de wanden van het compartiment zijn buitenwanden die bereikbaar zijn voor de brandweer.
  8.2 Blusmiddelen en bluswatervoorziening
  8.2.1 Blusmiddelen
  In het industriegebouw zijn voldoende aangepaste blusmiddelen aanwezig. De aard en de hoeveelheid worden in overleg met de territoriaal bevoegde brandweer bepaald door de exploitant in functie van de aard en de omvang van het brandrisico.
  8.2.2 Bluswatervoorziening
  In de onmiddellijke nabijheid van het industriegebouw beschikt de brandweer over een primaire bluswatervoorziening die snel door de brandweer kan gebruikt worden.
  Deze primaire bluswatervoorziening kan, in overleg met de brandweer, aangevuld worden met een secundaire en eventueel tertiaire bluswatervoorziening.
  8.3 Monodisciplinaire interventieplannen
  Indien de territoriaal bevoegde brandweer daarom verzoekt, dient de exploitant van het industriegebouw de nodige informatie ter beschikking te stellen van de brandweer voor de opmaak van een interventieplan voor het industriegebouw.
  Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 1 maart 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Binnenlandse Zaken,
  G. DE PADT