Details





Titel:

6 NOVEMBER 2008. - Decreet ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie [...] <DWG2009-03-19/51, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 20-04-2009> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 19-12-2008 en tekstbijwerking tot 07-08-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Begripsomschrijving.
Art. 4, 4/1
HOOFDSTUK III. - Toepassingsgebied.
Art. 5-6
HOOFDSTUK III/1. [1 Terugkeer van thematisch verlof of zwangerschaps-, vaderschaps-, co-ouderschaps- en adoptieverlof ]1
Art. 6/1
Hoofdstuk III/2 [1 Arbeidsverzuim wegens overmacht ]1
Art. 6/2
HOOFDSTUK III/3 [1 Flexibele werkregelingen]1
Art. 6/3
HOOFDSTUK IV. - Rechtvaardiging van direct onderscheid.
Art. 7-8, 8/1
HOOFDSTUK V. - Rechtvaardiging van indirect onderscheid.
Art. 9
HOOFDSTUK VI. - Algemene rechtvaardigingsgronden.
Art. 10
HOOFDSTUK VII. - Specifieke rechtvaardigingsgronden.
Art. 11, 11/1
HOOFDSTUK VIII. - Positieve acties en redelijke aanpassingen.
Art. 12-14
HOOFDSTUK IX. - Discriminatieverbod.
Art. 15
HOOFDSTUK X. - Bemiddeling.
Art. 16
HOOFDSTUK XI. - Rechtsbescherming.
Art. 17-18, 18/1, 19-21
HOOFDSTUK XII. - Strafbepalingen en administratieve boetes
Art. 22-27, 27/1, 27/2
HOOFDSTUK XIII. - Bewijslast.
Art. 28-29, 29/1
HOOFDSTUK XIV. - Bevoegde instanties.
Art. 30-32
HOOFDSTUK XV. - Opvolging en evaluatie.
Art. 33
HOOFDSTUK XVI. [1 Controle en toezicht]1
Art. 34-35
HOOFDSTUK XVII. - Wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen.
Art. 36-39



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2004201982 



Uitvoeringsbesluit(en):

2009201591  2009202226 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Artikel 1.Dit decreet regelt gedeeltelijk een aangelegenheid bedoeld in artikel 138 van de Grondwet, overeenkomstig [1 in de artikelen 127, § 1, en 128, § 1]1, ervan.
  ----------
  (1)<DWG 2009-03-19/51, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-04-2009>

Art.2.Dit decreet boogt het omzetten van :
  1° [1 ...]1
  2° Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming;
  3° Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep;
  4° Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten;
  5° Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking).
  [2 6° Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad.]2
  ----------
  (1)<DWG 2012-01-12/04, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 02-02-2012>
  (2)<DWG 2023-07-13/18, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 24-09-2023>

Art.3.Dit decreet heeft tot doel met betrekking tot de in artikel 5 bedoelde aangelegenheden een algemeen kader te creëren voor de bestrijding van :
  1° [1 de directe of indirecte discriminatie op grond van nationaliteit, zogenaamd ras, huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming;]1
  2° [4 de discriminatie op grond van geslacht, zwangerschap, bevalling, borstvoeding, moederschap, vaderschap, co-ouderschap, adoptie, medisch begeleide voortplanting, medische of sociale overgang, geslachtsidentiteit en genderexpressie]4 [5 gezinsverantwoordelijkheden]5
  [1 3° [3 de directe of indirecte discriminatie op grond van leeftijd, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, samenstelling van het gezin, geboorte, vermogen, geloof of levensbeschouwing, politieke overtuiging, vakbondsovertuiging, taal, gezondheidstoestand, een handicap, een fysieke of genetische eigenschap of [5 sociale afkomst of status]5]3]1.
  ----------
  (1)<DWG 2009-03-19/51, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
  (2)<DWG 2012-01-12/04, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 02-02-2012>
  (3)<DWG 2019-05-02/61, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 24-08-2019>
  (4)<DWG 2023-07-13/18, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 24-09-2023>
  (5)<DWG 2024-04-29/17, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 17-08-2024>

HOOFDSTUK II. - Begripsomschrijving.
Art.4.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder :
  1° [7 "arbeidsbetrekkingen" : de arbeidsbetrekkingen, de betrekkingen inzake de oriëntatie, de vorming en de professionele inschakeling, namelijk de precontractuele betrekkingen en de arbeidsbetrekkingen met uitzondering van die bedoeld in artikel 4, 1°, van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, in artikel 5, 1°, van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen en in artikel 4, 1° van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en de betrekkingen die voortvloeien uit de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in artikel 5, 5° tot en met 19°]7;
  2° "bepalingen" : de bestuursrechtelijke bepalingen, de clausules opgenomen in individuele of collectieve overeenkomsten en collectieve reglementen, evenals de bepalingen opgenomen in eenzijdig uitgevaardigde documenten;
  3° [7 "Centrum" : het interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme opgericht door het samenwerkingsakkoord van 12 juni 2013]7;
  4° "Instituut" : het Instituut voor gelijkheid van vrouwen en mannen opgericht bij de wet van 16 december 2002;
  5° [8 beschermde criteria" : nationaliteit, zogenaamd ras, huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming, leeftijd, geslacht, zwangerschap, bevalling, borstvoeding, moederschap, vaderschap, co-ouderschap, adoptie, medisch begeleide voortplanting, medische of sociale overgang, geslachtsidentiteit en genderexpressie, burgerlijke staat, samenstelling van het gezin, geboorte, vermogen, geloof of levensbeschouwing, politieke overtuiging, vakbondsovertuiging, taal, gezondheidstoestand, een handicap, een fysieke of genetische eigenschap, [9 sociale afkomst of status, gezinsverantwoordelijkheden]9;]8
  6° "direct onderscheid" : de situatie die zich voordoet wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld op basis van één [6 of verschillende]6 van de beschermde criteria [3 ...]3 [7 ,persoonlijk of toegewezen door associatie]7;
  7° "directe discriminatie" : direct onderscheid op grond van één [6 of verschillende]6 van de beschermde criteria [4 ...]4 dat niet gerechtvaardigd kan worden op grond van de bepalingen van hoofdstuk IV;
  8° "indirect onderscheid" : de situatie die zich voordoet wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen gekenmerkt door [6 of verschillende]6 één van de beschermde criteria [5 ...]5 [7 ,persoonlijk of toegewezen door associatie]7, in vergelijking met andere personen bijzonder kan benadelen;
  9° "indirecte discriminatie" : indirect onderscheid op grond van één [6 of verschillende]6 van de beschermde criteria [4 ...]4 dat niet gerechtvaardigd kan worden op grond van de bepalingen van hoofdstuk V;
  10° "intimidatie" : het ongewenst gedrag dat met één [6 of verschillende]6 van de beschermde criteria verband houdt, en tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast en een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd;
  11° "seksuele intimidatie" : het ongewenst gedrag met een seksuele connotatie dat zich lichamelijk, verbaal of non-verbaal voordoet met als doel of gevolg dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd;
  12° "positieve actie" : de specifieke maatregelen zoals bedoeld in hoofdstuk VIII die bestemd zijn om de nadelen verband houdende met één [6 of verschillende]6 van de beschermde criteria [2 ...]2 te voorkomen of te compenseren, met het oog op het waarborgen van een volledige gelijkheid in de praktijk;
  13° "redelijke aanpassingen" : de passende maatregelen die in een concrete situatie en naargelang de behoefte worden getroffen om een persoon met een handicap in staat te stellen toegang te hebben tot, deel te nemen aan en vooruit te komen in de aangelegenheden waarop dit decreet van toepassing is, tenzij deze maatregelen een onevenredige belasting vormen voor de persoon die deze maatregelen moet treffen. Wanneer die belasting in voldoende mate wordt gecompenseerd door bestaande maatregelen in het kader van het gevoerde overheidsbeleid inzake personen met een handicap, mag zij niet als onevenredig worden beschouwd;
  14° "opdracht tot discrimineren" : elke handelwijze die er in bestaat wie ook opdracht te geven om een persoon, een groep, een gemeenschap of een van hun leden te discrimineren op grond van één [6 of verschillende]6 van de beschermde criteria [3 ...]3;
  15° [7 werkelijke en bepalende beroepsvereiste" : een werkelijke en bepalende beroepsvereiste vastgesteld, overeenkomstig artikel 8]7.
  [7 16° "Gezin" : eenieder die gewoonlijk dezelfde woning bewoont en die een gemeenschappelijke woning bewoont; het bestaat hetzij uit een persoon die gewoonlijk alleen woont, hetzij uit twee of meer personen die al dan niet door familiebanden verbonden zijn;]7
  [7 17° "samenwerkingsakkoord van 12 juni 2013" : het samenwerkingsakkoord van 12 juni 2013 tussen de federale overheid, de Gewesten en de Gemeenschappen voor de oprichting van het interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme onder de vorm van een gemeenschappelijke instelling zoals bedoeld in artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980.]7
  [8 18°: "thematisch verlof": verlof dat ouderschapsverlof, verlof voor mantelzorg, verlof voor medische bijstand en palliatief verlof omvat;
   19°: "flexibele werkregelingen": de mogelijkheid voor werknemers om hun werkpatronen aan te passen, onder meer door middel van telewerkregelingen, flexibele werkschema's of verminderde werkuren [9 om voor hun gezinsleden te zorgen]9;
   20° "arbeidsverzuim wegens overmacht": de mogelijkheid voor werknemers om hun werk te verzuimen wegens overmacht in verband met dringende familieomstandigheden in geval van ziekte of een ongeval waardoor de onmiddellijke aanwezigheid van de werknemer vereist is.]8
  [9 21° gezinsverantwoordelijkheden: het feit dat een persoon heeft verzocht om of gebruik heeft gemaakt van:
   a) een thematisch verlof;
   b) flexibele werkregelingen;
   c) een afwezigheid door overmacht.]9
  (NOTA : bij arrest nr 35/2010 van 22-04-2010 (B.St. 10-06-2010, p. 36475-36480), heeft het Grondwettelijk Hof artikel 4,5° vernietigd)
  ----------
  (1)<DWG 2012-01-12/04, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 02-02-2012>
  (2)<DWG 2012-01-12/04, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 02-02-2012>
  (3)<DWG 2012-01-12/04, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 02-02-2012>
  (4)<DWG 2012-01-12/04, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 02-02-2012>
  (5)<DWG 2012-01-12/04, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 02-02-2012>
  (6)<DWG 2019-05-02/61, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 24-08-2019>
  (7)<DWG 2019-05-02/61, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 24-08-2019>
  (8)<DWG 2023-07-13/18, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 24-09-2023>
  (9)<DWG 2024-04-29/17, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 17-08-2024>

Art. 4/1.
  <Opgeheven bij DWG 2023-07-13/18, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 24-09-2023>

HOOFDSTUK III. - Toepassingsgebied.
Art.5.[1 § 1.[4 Met inachtneming van de bevoegdheden uitgeoefend door het Gewest is dit decreet van toepassing op alle personen, zowel voor de overheid als voor de privé-sector, met inbegrip van de openbare instellingen wat betreft :
   1° de sociale bescherming, met inbegrip van de gezondheidszorgen;
   2° de sociale voordelen;
   3° de toegang en het verstrekken van goederen en diensten die ter beschikking van het publiek staan los van de betrokken persoon en die aangeboden worden buiten de private en familiale levenssfeer om, evenals de verrichtingen uitgevoerd in dat verband, met inbegrip van alles wat de huisvesting betreft;
   4° de toegang tot, de deelname aan en iedere andere uitoefening van een economische, sociale, culturele of politieke activiteit die voor het publiek toegankelijk is.
   5° het toekennen van steun bij bevordering van de werkgelegenheid;
   6° het toekennen van steun en premies voor de werkgelegenheid, evenals van financiële incentives aan ondernemingen, in het kader van het economisch beleid, met inbegrip van de sociale economie;
   7° de arbeidsbemiddeling;
   8° de programma's voor wedertewerkstelling van niet-werkende werkzoekenden;
   9° de tewerkstelling van personen die het recht op maatschappelijke integratie of het recht op financiële maatschappelijke hulp genieten;
   10° de tewerkstelling van buitenlandse werknemers
   11° de toepassing van de normen met betrekking tot de werkvergunning die wordt afgegeven in overeenstemming met de specifieke verblijfssituatie van de betrokken personen;
   12° de controle op de actieve en passieve beschikbaarheid van de werklozen en het opleggen van de desbetreffende straffen;
   13° het doelgroepenbeleid;
   14° de bevordering van buurtdiensten en -banen
   15° de toekenning van subsidies ter bevordering van de werkgelegenheidskansen van oudere werknemers, de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden van oudere werknemers en de organisatie van het werk voor oudere werknemers;
   16° het systeem waarin werknemers het recht hebben om afwezig te zijn van het werk, met behoud van loon, om erkende opleidingen te volgen;
   17° de lokale tewerkstellingsagentschappen;
   18° het outplacement;
   19° de beroepsopleiding, met inbegrip van de bevestiging van de vaardigheden.]4
   § 2. Dit decreet is van toepassing op de rechtspositionele [2 en contractuele]2 arbeidsbetrekkingen in :
   1° de diensten van de Waalse Regering;
   2° de publiekrechtelijke rechtspersoon die van het Gewest afhangen;
   3° de provincies, de gemeenten, de agglomeraties en de federaties van gemeenten, de verenigingen van provincies, de verenigingen van gemeenten, de autonome provincie- en gemeentebedrijven;
   4° de Openbare Centra voor maatschappelijke hulp en de verenigingen opgericht door de Openbare Centra voor maatschappelijke hulp.]1
  ----------
  (1)<DWG 2009-03-19/51, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
  (2)<DWG 2012-01-12/04, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 02-02-2012>
  (3)<DWG 2019-02-28/25, art. 142, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
  (4)<DWG 2019-05-02/61, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 24-08-2019>

Art.6.[1 Dit decreet is niet van toepassing in geval van pesterijen [3 , met inbegrip van seksuele intimidatie]3 in de arbeidsverhoudingen t.o.v. de personen bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun arbeid[2 behalve wat betreft de bescherming tegen schadelijke maatregelen bedoeld in artikel 18/1 van dit decreet.]2]1
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-02/61, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 24-08-2019>
  (2)<DWG 2023-07-13/18, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 24-09-2023>
  (3)<DWG 2024-04-29/17, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 17-08-2024>

HOOFDSTUK III/1. [1 Terugkeer van thematisch verlof of zwangerschaps-, vaderschaps-, co-ouderschaps- en adoptieverlof ]1   ----------   (1)
Art.6/1.[1 Art. 6/1. Een persoon die een arbeidsverhouding heeft aangegaan en die in aanmerking komt voor [2 thematisch verlof]2, moederschaps-, vaderschaps-, co-ouderschaps- of adoptieverlof, keert na afloop van dit verlof terug in zijn functie of een gelijkwaardige functie onder voor hem niet minder gunstige voorwaarden en profiteert van elke verbetering van de arbeidsvoorwaarden waarop hij tijdens zijn afwezigheid recht heeft[2 of zou hebben gehad.]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/61, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 24-08-2019>
  (2)<DWG 2023-07-13/18, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 24-09-2023>

Hoofdstuk III/2 [1 Arbeidsverzuim wegens overmacht ]1   ----------   (1)
Art.6/2.[1 Een persoon die een arbeidsverhouding heeft en die recht heeft zijn werk te verzuimen wegens overmacht, keert na afloop van dit arbeidsverzuim in zijn oorspronkelijke of een gelijkwaardige functie terug onder voor hem niet minder gunstige voorwaarden en omstandigheden voorwaarden en profiteert van elke verbetering van de arbeidsvoorwaarden waarop hij recht zou hebben gehad zonder dit arbeidsverzuim ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-07-13/18, art. 10, 006; Inwerkingtreding : 24-09-2023>


HOOFDSTUK III/3 [1 Flexibele werkregelingen]1   ----------   (1)
Art.6/3.[1 Een persoon die een arbeidsverhouding heeft en die gebruik maakt van flexibele werkregelingen, keert in zijn oorspronkelijke of een gelijkwaardige functie terug onder voor hem niet minder gunstige voorwaarden en omstandigheden voorwaarden en profiteert van elke verbetering van de arbeidsvoorwaarden waarop hij aanspraak heeft of had kunnen maken zonder gebruik te maken van flexibele werkregelingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-07-13/18, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 24-09-2023>


HOOFDSTUK IV. - Rechtvaardiging van direct onderscheid.
Art.7.[1 § 1. Elk direct onderscheid op grond van één [2 of verschillende]2 van de in artikel 3, 1° en 2°, bedoelde beschermde criteria, behoudens de nationaliteit, vormt een discriminatie.
   § 2. Elk direct onderscheid op grond van de nationaliteit of één [2 of verschillende]2 van de in artikel 3, 3°, bedoelde beschermde criteria vormt een directe discriminatie, tenzij die directe discriminatie objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de middelen om dat doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn.
   Lid 1 laat evenwel geenszins toe een direct onderscheid te verantwoorden op grond van de nationaliteit dat verboden zou worden bij het recht van de Europese Unie.]1
  ----------
  (1)<DWG 2009-03-19/51, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
  (2)<DWG 2019-05-02/61, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 24-08-2019>

Art.8.[1 § 1. [3 In afwijking van artikel 7 en op de gebieden bedoeld in artikel 5, Ї 1, 5А tot 19А, en Ї 2, kan een direct onderscheid op grond van een van de beschermde criteria bedoeld in de artikelen 3 en 4, 5А, enkel gerechtvaardigd worden door reыle en doorslaggevende professionele behoeften]3.
   § 2. Van een werkelijke en bepalende beroepsvereiste kan slechts sprake zijn wanneer :
   1° een bepaald kenmerk, dat verband houdt met de in paragraaf 1 bedoelde beschermde criteria, vanwege de aard van de in artikel 5, § 1, 5° tot en met 19°, en § 2, bedoelde activiteiten of de context waarin deze worden uitgevoerd, werkelijk en bepalend is;
   2° het vereiste berust op een legitieme doelstelling en evenredig is ten aanzien van deze nagestreefde doelstelling.
   § 3. De Regering kan na raadpleging van de "[3 Conseil économique, social et environnemental de Wallonie"" (Economische, sociale en milieuraad van Wallonië)"]3 en van de "Conseil wallon pour l'égalité entre les hommes et les femmes" (Waalse Raad voor Gelijkheid tussen mannen en vrouwen) een beperkende lijst bepalen van de situaties waarin een beschermd criterium, overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in paragraaf 2 een werkelijke en bepalende beroepsvereiste vormt.
   Wanneer één van de geraadpleegde organen zich niet heeft uitgesproken binnen twee maanden na de aanvraag, wordt aan de adviesvereiste voorbijgegaan ]1.
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-02/61, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 24-08-2019>
  (2)<DWG 2023-07-13/18, art. 13, 006; Inwerkingtreding : 24-09-2023>
  (3)<DWG 2024-04-29/17, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 17-08-2024>

Art. 8/1.[1 § 1. In afwijking van artikel 7, § 1, en op de gebieden bedoeld in artikel 5, § 1, 3°, kan er een direct onderscheid op grond van het geslacht [2 zwangerschap, bevalling, borstvoeding, moederschap, vaderschap, co-ouderschap, adoptie, medisch begeleide voortplanting, medische of sociale overgang, geslachtsidentiteit en genderexpressie,]2 worden gerechtvaardigd als de toegang tot en het verstrekken van goederen en diensten uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd is voor de personen van één geslacht, als deze bestemming objectief verantwoord wordt door een legitiem doel en de middelen om dat doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn.
   § 2. De Regering kan na raadpleging van de [2 Conseil économique, social et environnemental de Wallonie]2" (Sociaal-Economische Raad van het Waalse Gewest) en van de "Conseil wallon pour l'égalité entre les hommes et les femmes" (Waalse Raad voor Gelijkheid tussen mannen en vrouwen) een beperkende lijst bepalen van goederen en diensten [2 die bedoeld zijn in paragraaf 1]2.
   Wanneer één van de geraadpleegde organen zich niet heeft uitgesproken binnen twee maanden na de aanvraag, wordt aan de adviesvereiste voorbijgegaan ]1.
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-02/61, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 24-08-2019>
  (2)<DWG 2023-07-13/18, art. 14, 006; Inwerkingtreding : 24-09-2023>

HOOFDSTUK V. - Rechtvaardiging van indirect onderscheid.
Art.9.Elk indirect onderscheid op grond van een [2 of verschillende]2 van de beschermde criteria [1 ...]1 vormt een indirecte discriminatie, tenzij de ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelswijze die aan de grondslag ligt van dit indirecte onderscheid objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn; of, tenzij, in het geval van indirect onderscheid op grond van een handicap, aangetoond wordt dat geen redelijke aanpassing getroffen kan worden.
  ----------
  (1)<DWG 2012-01-12/04, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 02-02-2012>
  (2)<DWG 2019-05-02/61, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 24-08-2019>

HOOFDSTUK VI. - Algemene rechtvaardigingsgronden.
Art.10.§ 1. De bepalingen betreffende de bescherming van de zwangerschap en het moederschap geven nooit aanleiding tot de vaststelling van enige vorm van discriminatie maar zijn een voorwaarde voor de verwezenlijking van gelijkheid van behandeling tussen mannen en vrouwen.
  § 2. Direct of indirect onderscheid op grond van één [2 of verschillende]2 van de beschermde criteria [1 ...]1 geeft nooit aanleiding tot de vaststelling van enige vorm van discriminatie verboden bij dit decreet wanneer dit direct of indirect onderscheid wordt opgelegd bij of krachtens een wet of een decreet.
  § 3. Paragraaf 2 doet geen uitspraak over de conformiteit van een direct of indirect onderscheid dat bij of krachtens een wet of een decreet wordt opgelegd, met de Grondwet, het recht van de Europese Unie en het in België geldende internationaal recht.
  ----------
  (1)<DWG 2012-01-12/04, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 02-02-2012>
  (2)<DWG 2019-05-02/61, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 24-08-2019>

HOOFDSTUK VII. - Specifieke rechtvaardigingsgronden.
Art.11. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 8, § 1, vormt een direct onderscheid op grond van leeftijd geen discriminatie wanneer het objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of elk ander vergelijkbaar legitiem doel, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.

Art. 11/1. [1 In het geval van beroepsactiviteiten van de publieke en privé-organisaties wier grondslag berust op geloof of levensbeschouwing vormt een verschil in behandeling die direct berust op geloof of levensbeschouwing geen discriminatie indien geloof of levensbeschouwing wegens de aard van de activiteiten of de context waarin deze worden uitgeoefend, een essentiële, wetmatige en verantwoorde beroepsvereiste vormt ten opzichte van de grondslag van de organisatie.
   Op grond van die bepaling kan geen enkel ander verschil in behandeling die direct berust op een ander beschermd criterium verantwoord worden, tenzij dat verschil verantwoord wordt overeenkomstig een andere bepaling van dit hoofdstuk.
   Voor zover deze bepalingen voor het overige in acht genomen worden, doet dit decreet geen afbreuk aan het recht van de publieke of privé-organisaties wier grondslag berust op geloof of levensbeschouwing om van de personen die voor hen werken een gedrag van goede trouw en loyauteit te eisen ten opzichte van de ethiek van de organisatie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2009-03-19/51, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 20-04-2009>

HOOFDSTUK VIII. - Positieve acties en redelijke aanpassingen.
Art.12.§ 1. Een direct of indirect onderscheid op grond van één [2 of verschillende]2 van de beschermde criteria [1 ...]1 geeft nooit aanleiding tot de vaststelling van enige vorm van discriminatie wanneer dit direct of indirect onderscheid een maatregel van positieve actie inhoudt zoals bedoeld in artikel 14.
  § 2. Een maatregel van positieve actie kan slechts worden uitgevoerd mits naleving van de volgende voorwaarden :
  1° er moet een kennelijke ongelijkheid zijn;
  2° het verdwijnen van deze ongelijkheid moet worden nagestreefd;
  3° de maatregel van positieve actie moet van tijdelijke aard zijn en van die aard zijn dat hij verdwijnt zodra de beoogde doelstelling is bereikt;
  4° de maatregel van positieve actie mag andermans rechten niet onnodig beperken.
  ----------
  (1)<DWG 2012-01-12/04, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 02-02-2012>
  (2)<DWG 2019-05-02/61, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 24-08-2019>
  (3) pas en version françaiseArt.13. Om de naleving van het principe van de gelijkheid van behandeling ten opzichte van de gehandicapte personen te waarborgen, moeten redelijke aanpassingen uitgevoerd worden. Dat betekent dat de operator naar gelang van de behoeften de passende maatregelen in een concrete situatie treft met name om een persoon met een handicap in staat te stellen toegang te hebben tot een opleiding of in aanmerking te komen voor een hulpverlening voor de inschakeling in het arbeidsproces of nog om toegang te hebben tot een betrekking, tenzij deze maatregelen een onevenredige belasting vormen voor de operator. Wanneer die belasting in voldoende mate wordt gecompenseerd door bestaande maatregelen in het kader van het gevoerde beleid inzake de integratie en de beroepsopleiding van personen met een handicap, mag zij niet als onevenredig worden beschouwd.
  De Regering wordt ertoe gemachtigd om het begrip van redelijke aanpassing te omschrijven en om de toepassingsmodaliteiten van het in het vorige lid bedoelde principe te bepalen.

Art.14.[1 Met inachtneming van de voorwaarden bepaald in artikel 12, § 2, kan de Regering de hypothesen en voorwaarden bepalen waarin een positieve vordering uitgevoerd kan worden ]1.
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-02/61, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 24-08-2019>

HOOFDSTUK IX. - Discriminatieverbod.

Art.15. In de aangelegenheden die onder het toepassingsgebied van dit decreet vallen, is elke vorm van discriminatie verboden. In de zin van dit hoofdstuk wordt verstaan onder discriminatie :   1° de directe discriminatie;   2° de indirecte discriminatie;   3° de opdracht tot discrimineren;   4° de intimidatie;   5° de seksuele intimidatie;   6° een weigering om redelijke aanpassingen ten gunste van een gehandicapte persoon in te voeren.
HOOFDSTUK X. - Bemiddeling.

Art.16.Elke persoon die zich als een slachtoffer van een directe of indirecte discriminatie beschouwt, kan een beroep doen op een bemiddelingsdienst.   Volgens de aard van de handeling en met inachtneming van hun bevoegdheden handelen het Centrum en het Instituut als bemiddelingsdiensten.   Overeenkomstig [1 artikel 6, § 2, van het samenwerkingsakkoord van 12 juni 2013]1 en de artikelen 4 en 10, 2°, van de wet tot oprichting van het Instituut van gelijkheid voor mannen en vrouwen, wordt de Regering ertoe gemachtigd om met het Centrum en het Instituut een protocol te sluiten om de modaliteiten van de medewerking, met name inzake de bemiddeling te bepalen.   De bemiddelingsdiensten kunnen weigeren om een klacht te behandelen wanneer ze klaarblijkelijk als ongegrond of buiten hun bevoegdheden lijkt of wanneer de feiten meer dan één jaar vóór de indiening van de klacht zijn gebeurd of nog wanneer een burgerlijke rechtsvordering of een strafprocedure op het voorwerp van die klacht betrekking hebben.   ----------   (1)
HOOFDSTUK XI. - Rechtsbescherming.

Art.17.De in artikel 4, 2°, bedoelde bepalingen die strijdig zijn met dit decreet alsook de bedingen die bepalen dat één of meer contracterende partijen bij voorbaat afzien van de rechten die bij dit decreet gewaarborgd worden, zijn nietig.   (NOTA : bij arrest nr 35/2010 van 22-04-2010 (B.St. 10-06-2010, p. 36475-36480), heeft het Grondwettelijk Hof in artikel 17 de woorden " bij voorbaat " vernietigd)
Art.18.[1 § 1. Wanneer een melding, klacht of rechtsvordering wordt ingediend door de persoon die betrokken is bij de vermeende schending van dit decreet die heeft plaatsgevonden op een ander gebied dan dat van de arbeidsverhoudingen, mag de persoon tegen wie de klacht is gericht geen schadelijke maatregel nemen tegen de betrokken persoon om redenen die verband houden met de indiening of de inhoud van de klacht, de melding of de rechtsvordering.
   De in dit artikel bedoelde bescherming geldt niet in geval van misbruik van de procedures. Dergelijk misbruik kan aanleiding geven tot het betalen van schadevergoeding.
   § 2. Voor de toepassing van paragraaf 1 wordt onder een melding, klacht of rechtsvordering verstaan :
   1° een melding gedaan of een klacht ingediend door de betrokkene bij de organisatie of instelling waartegen de klacht is gericht;
   2° een melding of aangifte gedaan of klacht ingediend bij de inspecteurs belast met het toezicht;
   3° een melding gedaan of een klacht ingediend bij een dienst die belast is met het toezicht op het optreden en de werking van administratieve overheden of administratieve instanties of die tussenkomt met het oog op de minnelijke schikking van geschillen;
   4° [2 een melding of een klacht ingediend bij het Instituut, het Centrum of een van de in artikel 31 bedoelde organen]2;
   5° een aangifte bij de politie;
   6° een klacht met burgerlijke partijstelling ingediend bij de onderzoeksrechter of een kennisgeving aan de arbeidsauditeur;
   7° een rechtsvordering ingesteld door de persoon die betrokken is bij de vermeende schending;
   8° een rechtsvordering ingesteld namens de persoon betrokken bij de vermeende schending door één van de organen bedoeld in artikel 31, door het Centrum of door het Instituut;
   9° een rechtsvordering ingesteld door een van de in artikel 31 bedoelde organen, door het Centrum of door het Instituut in eigen naam met toestemming van de persoon die door de vermeende schending is getroffen.
   § 3. Om in aanmerking te komen voor de in paragraaf 1 bedoelde bescherming, moet de persoon die getroffen wordt door de vermeende schending aantonen dat er een melding of klacht is ingediend of dat er een gerechtelijke procedure is ingesteld naar aanleiding van een schending van dit decreet. Dit bewijs kan met elk juridisch middel worden geleverd.
   Wanneer een schadelijke maatregel wordt genomen ten aanzien van de persoon waarop de vermeende schending betrekking heeft binnen twaalf maanden nadat hij kennis heeft genomen van de klacht of melding of binnen twaalf maanden nadat hij redelijkerwijs kennis heeft genomen van deze stappen, is het aan de auteur van de schadelijke maatregel om aan te tonen dat de maatregel geen verband houdt met de indiening of de inhoud van de melding of klacht.
   Deze last rust ook op de persoon die de schadelijke maatregel heeft genomen als deze is genomen nadat de rechtsvordering was ingesteld, tot drie maanden na de datum waarop de rechterlijke beslissing onherroepelijk is geworden.
   § 4. Wanneer is vastgesteld dat een schadelijke maatregel is genomen in strijd met paragraaf 1, betaalt de auteur van de maatregel de betrokkene een schadevergoeding waarvan het bedrag naar keuze van de betrokkene overeenkomt met hetzij de in artikel 19 bedoelde schadevergoeding, hetzij de daadwerkelijk door hem geleden schade.
   In het laatste geval moet de betrokkene de omvang van de door hem geleden schade bewijzen.
   § 5. De bescherming bedoeld in dit artikel is eveneens van toepassing op personen die tussenkomen als getuige of die een klacht of aangifte hebben ingediend ten voordele van de persoon betrokken bij de vermeende schending, alsook op elke persoon die advies geeft of hulp of bijstand verleent aan deze persoon en op elke persoon die de schending van dit decreet ter sprake brengt. De bescherming geldt ook voor de persoon ten voordele van wie deze handelingen worden verricht.
   De bepalingen van dit artikel zijn mutatis mutandis van toepassing op deze personen.
   De in dit artikel bedoelde bescherming is niet van toepassing op personen die een duidelijke schending hebben begaan van dit decreet of van de bindende gedragsnormen ter voorkoming van discriminatie.
   § 6. Wanneer de persoon op wie de vermeende schending betrekking heeft, een melding doet, een klacht indient of gerechtelijke stappen onderneemt of wanneer een persoon bedoeld in paragraaf 5, eerste lid, de in deze paragraaf bedoelde handelingen verricht, kan hij de organisatie, dienst of instelling bedoeld in paragraaf 2, waar de handeling wordt verricht, om een schriftelijk en gedateerd bewijs vragen.
   § 7. Op verzoek van de verweerder kan de rechter die het verzoek bedoeld in paragraaf 2 behandelt, beslissen om de termijnen bedoeld in paragraaf 3 te verkorten ]1
  ----------
  (1)<DWG 2023-07-13/18, art. 15, 006; Inwerkingtreding : 24-09-2023>
  (2)<DWG 2024-04-29/17, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 17-08-2024>

Art. 18/1.[1 Wanneer een melding, klacht of rechtsvordering wordt ingediend door of namens een persoon wegens een schending van dit decreet op het gebied van de arbeidsverhoudingen, mag de werkgever geen schadelijke maatregel ten aanzien van die persoon nemen, behalve om redenen die geen verband houden met de klacht.
   § 2. In de zin van dit artikel wordt onder een schadelijke maatregel met name verstaan de beëindiging van de arbeidsverhouding, de eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden of een schadelijke maatregel die wordt genomen na beëindiging van de arbeidsverhouding.
   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een melding, klacht of rechtsvordering verstaan :
   1° een melding of klacht over discriminatie op het werk op het niveau van de onderneming of instelling waar de persoon tewerkgesteld is;
   2° een melding of aangifte gedaan of klacht ingediend bij de inspecteurs belast met het toezicht op dit decreet;
   3° een melding gedaan of een klacht ingediend bij een dienst die belast is met het toezicht op het optreden en de werking van administratieve overheden of administratieve instanties of die tussenkomt met het oog op de minnelijke schikking van geschillen;
   4° [2 een melding of een klacht ingediend bij het Instituut, het Centrum of een van de in artikel 31 bedoelde organen]2;
   5° een aangifte bij de politie;
   6° een klacht met burgerlijke partijstelling ingediend bij de onderzoeksrechter of een kennisgeving aan de arbeidsauditeur;
   7° een rechtsvordering ingesteld door de persoon die betrokken is bij de vermeende schending;
   8° een rechtsvordering ingesteld namens de persoon betrokken bij de vermeende schending door één van de organen bedoeld in artikel 31, door het Centrum of door het Instituut;
   9° een rechtsvordering ingesteld door een van de in artikel 31 bedoelde organen, door het Centrum of door het Instituut in eigen naam met toestemming van de persoon die door de vermeende schending is getroffen.
   § 3. De persoon die betrokken is bij de vermeende schending kan de melding, klacht of rechtsvordering met alle middelen bewijzen.
   De bewijslast met betrekking tot de in paragraaf 1 bedoelde gronden en rechtvaardigingen rust op de werkgever wanneer de schadelijke maatregel wordt genomen binnen twaalf maanden na de datum waarop hij kennis heeft gekregen van de melding, klacht of rechtsvordering of na de datum waarop hij redelijkerwijs kennis had kunnen krijgen van de melding, klacht of rechtsvordering.
   Deze last rust ook op de werkgever wanneer de schadelijke maatregel wordt genomen nadat een gerechtelijke procedure is gestart, tot drie maanden nadat het vonnis onherroepelijk is geworden.
   § 4. Wanneer is vastgesteld dat de werkgever in strijd met paragraaf 1 een schadelijke maatregel heeft genomen, kan de werknemer [2 of, met instemming van de werknemer, het Instituut, het Centrum of een van de in artikel 31 bedoelde organen]2 of de werknemersorganisatie waartoe hij behoort, verzoeken om herintegratie in de onderneming of instelling onder de voorwaarden die vóór de overtreding of wijziging golden.
   Het verzoek moet per aangetekende brief worden ingediend binnen dertig dagen na de datum van kennisgeving van de opzeggingstermijn, de beëindiging zonder opzeggingstermijn of de eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden. De werkgever neemt binnen dertig dagen na kennisgeving een standpunt in over het verzoek.
   De werkgever die de werknemer herintegreert of hem in zijn oude functie terugplaatst onder de voorwaarden die vóór de opzegging of wijziging golden, is verplicht de bezoldiging te betalen die als gevolg van het ontslag of de wijziging van de arbeidsvoorwaarden verloren is gegaan, en de werkgevers- en werknemersbijdragen met betrekking tot die bezoldiging te betalen.
   Deze paragraaf is niet van toepassing wanneer de schadelijke maatregel plaatsvindt nadat de arbeidsverhouding is beëindigd.
  [2 De in deze paragraaf bedoelde schadevergoeding kan worden samengevoegd met de in artikel 19, Ї 2 bedoelde schadevergoeding. ]2
   § 5. Indien de betrokkene na het verzoek bedoeld in paragraaf 4, eerste lid, niet wordt geherintegreerd of niet in staat wordt gesteld zijn functie uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als voordien en indien de schadelijke maatregel strijdig is bevonden met de bepalingen van paragraaf 1, betaalt de werkgever de betrokkene een vergoeding die, naar keuze van de betrokkene, ofwel gelijk is aan een forfaitair bedrag overeenstemmend met zes maanden brutoloon, ofwel gelijk is aan de daadwerkelijk door de betrokkene geleden schade, waarbij deze laatste, in het laatste geval, de omvang van de schade dient aan te tonen.
   § 6. De werkgever is verplicht dezelfde vergoeding te betalen, zonder dat de persoon of de belangengroep waartoe hij behoort het verzoek bedoeld in paragraaf 4 moet indienen voor zijn herintegratie in de onderneming of instelling of voor de uitoefening van zijn functie onder dezelfde voorwaarden als voorheen, onder de eerder vastgestelde voorwaarden:
   1° wanneer de bevoegde rechtbank de feiten van discriminatie die het voorwerp uitmaken van de klacht als bewezen heeft beschouwd;
   2° wanneer de betrokkene de arbeidsverhouding beëindigt wegens een gedraging van de werkgever die in strijd is met de bepalingen van paragraaf 1 en die naar het oordeel van de betrokkene een reden vormt om de arbeidsverhouding zonder opzeggingstermijn te beëindigen of om de arbeidsverhouding voortijdig te beëindigen;
   3° wanneer de werkgever de arbeidsverhouding om ernstige redenen heeft beëindigd, en voor zover de bevoegde rechter die beëindiging ongegrond en in strijd met de bepalingen van paragraaf 1 heeft geacht.
   Wanneer de schadelijke maatregel na beëindiging van de arbeidsverhouding wordt genomen en strijdig wordt geacht met lid 1, betaalt de werkgever de in lid 5 bedoelde schadevergoeding.
   § 7. De bescherming bedoeld in dit artikel is eveneens van toepassing op personen die tussenkomen als getuige of die een klacht of aangifte hebben ingediend ten voordele van de persoon betrokken bij de vermeende schending, alsook op elke persoon die advies geeft of hulp of bijstand verleent aan deze persoon en op elke persoon die de schending van dit decreet ter sprake brengt. De bescherming geldt ook voor de persoon ten voordele van wie deze handelingen worden verricht.
   De bepalingen van dit artikel zijn mutatis mutandis van toepassing op deze personen.
   De in dit artikel bedoelde bescherming is niet van toepassing op personen die een duidelijke schending hebben begaan van dit decreet of van de bindende gedragsnormen ter voorkoming van discriminatie.
   § 8. Wanneer de persoon op wie de vermeende schending betrekking heeft, een melding doet, een klacht indient of gerechtelijke stappen onderneemt of wanneer een persoon bedoeld in paragraaf 7, eerste lid, de in deze paragraaf bedoelde handelingen verricht, kan hij de organisatie, dienst of instelling bedoeld in paragraaf 2, waar de handeling wordt verricht, om een schriftelijk en gedateerd bewijs vragen.
   § 9. De bepalingen van dit artikel zijn ook van toepassing op andere personen dan werkgevers die personen tewerkstellen in het kader van een arbeidsverhouding of die hun taken toewijzen. ]1
  ----------
  (1)<DWG 2023-07-13/18, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 24-09-2023>
  (2)<DWG 2024-04-29/17, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 17-08-2024>

Art.19.§ 1. In geval van discriminatie kan het slachtoffer een schadevergoeding vorderen overeenkomstig het contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht.
  In de hierna bedoelde gevallen moet de persoon die het discriminatieverbod heeft geschonden aan het slachtoffer een vergoeding betalen die naar keuze van het slachtoffer, gelijk is hetzij aan een forfaitair bedrag zoals uiteengezet in § 2, hetzij aan de werkelijk door het slachtoffer geleden schade. In laatstgenoemd geval moet het slachtoffer de omvang van de geleden schade bewijzen.
  § 2. De in § 1 bedoelde schadevergoeding wordt als volgt bepaald :
  1° met uitzondering van het hierna bedoelde geval, wordt de vergoeding van de morele schade geleden ten gevolge van een feit van discriminatie, bepaald op een minimumbedrag van 650 euro; dat bedrag wordt verhoogd tot 1.300 euro indien de dader niet kan aantonen dat de betwiste ongunstige of nadelige behandeling ook op niet-discriminerende gronden getroffen zou zijn of omwille van andere omstandigheden, zoals de bijzondere ernst van de geleden morele schade;
  2° indien het slachtoffer morele en materiële schadevergoeding vordert wegens discriminatie in het kader van de arbeidsbetrekkingen, is de forfaitaire schadevergoeding voor materiële en morele schade gelijk aan de brutobeloning voor zes maanden, tenzij de werkgever aantoont dat de betwiste ongunstige of nadelige behandeling ook op niet-discriminerende gronden getroffen zou zijn; in dat laatste geval wordt de forfaitaire schadevergoeding voor materiële en morele schade beperkt tot drie maanden brutobeloning; wanneer de materiële schade die voortvloeit uit een discriminatie in het kader van de arbeidsbetrekkingen echter hersteld kan worden via de toepassing van de nietigheidssanctie voorzien in artikel 17, wordt de forfaitaire schadevergoeding bepaald volgens de bepalingen van punt 1°.
  [1 3° [2 3° deze bedragen worden jaarlijks geïndexeerd, rekening houdend met de evolutie van de index van de consumptieprijzen. Vanaf de inwerkingtreding van het decreet worden deze bedragen jaarlijks op 1 januari aangepast volgens de wijziging van het indexcijfer van de consumptieprijzen bedoeld in het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen voor de maand november van het jaar voorafgaand aan de indexering. De startindex is die voor november 2022, gebaseerd op 2013, d.w.z. 127,92.
   4° de schadevergoedingen en intresten voorzien in het decreet kunnen worden gecumuleerd met de beschermingsvergoedingen betaald naar aanleiding van de beëindiging van een arbeidsverhouding, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald bij of krachtens een wet of decreet.]1
  ----------
  (1)<DWG 2023-07-13/18, art. 17, 006; Inwerkingtreding : 24-09-2023>

Art.20.§ 1. Op verzoek van het slachtoffer van de discriminatie, van het Centrum, van het Instituut of van één van de in artikel 31 bedoelde organen, van het openbaar ministerie, of, naargelang de aard van de daad, het arbeidsauditoraat, stelt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of, naar gelang van de aard van de daad, de voorzitter van de arbeidsrechtbank of van de rechtbank van koophandel, het bestaan vast van een zelfs onder het strafrecht vallende daad waardoor de bepalingen van deze wet worden overtreden en beveelt hij de staking ervan. De voorzitter van de rechtbank kan de opheffing van de staking bevelen zodra bewezen is dat een einde is gemaakt aan de overtreding.
  § 2. Op vraag van het slachtoffer kan de voorzitter van de rechtbank de in artikel 19, § 2, bedoelde schadevergoeding aan het slachtoffer toekennen.
  [2 § 2/1. De voorzitter van de rechtbank kan positieve bevelen uitvaardigen om herhaling te voorkomen van soortgelijke handelingen die een inbreuk vormen op de bepalingen van dit decreet.]2
  § 3. De voorzitter van de rechtbank kan bevelen dat zijn beslissing of de samenvatting die hij opstelt [1 met waarborging van de anonimiteit van het slachtoffer]1, wordt aangeplakt tijdens de door hem bepaalde termijn, zowel buiten als binnen de inrichtingen van de overtreder of de lokalen die hem toebehoren, en dat zijn vonnis of de samenvatting ervan in kranten of op enige andere wijze wordt bekendgemaakt, dit alles op kosten van de overtreder.
  [2 ...]2
  § 4. De vordering die steunt op § 1, wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding.
  [1 De vordering wordt ingeleid bij verzoekschrift opgesteld in vier exemplaren en verzonden per aangetekende brief of ingediend bij de griffie van de bevoegde rechtbank.
   Op straffe van nietigheid, bevat het verzoekschrift :
   1° de aanduiding van dagen, maanden en jaren;
   2° de namen, voornamen, beroep en woonplaats van de verzoeker;
   3° de naam en het adres van de natuurlijke of rechtspersoon tegen wie het verzoek wordt ingediend;
   4° het voorwerp en de uiteenzetting van de middelen van het verzoek.
   De griffie van de rechtbank verwittigt onverwijld de tegenpartij bij gerechtsbrief en nodigt haar uit te verschijnen ten vroegste drie dagen en ten laatste acht dagen na het verzenden van de gerechtsbrief, waarbij een exemplaar van het verzoekschrift is gevoegd.
   Over de vordering wordt uitspraak gedaan niettegenstaande vervolging wegens dezelfde feiten voor enig ander strafgerecht.
   Als een vordering tot staking van bij de strafrechter aanhangig gemaakte feiten ingesteld is, wordt over de strafvervolging pas uitspraak gedaan nadat over de vordering tot staking een in kracht van gewijsde getreden beslissing gewezen is. Tijdens de opschorting is de verjaring van de strafvordering geschorst.
   Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande enig rechtsmiddel en zonder borgtocht. Het vonnis wordt door de griffie van de rechtbank onverwijld meegedeeld aan alle partijen en aan de procureur des Konings.]1
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-02/61, art. 17, 005; Inwerkingtreding : 24-08-2019>
  (2)<DWG 2023-07-13/18, art. 18, 006; Inwerkingtreding : 24-09-2023>

Art.21. De rechter kan op verzoek van het slachtoffer van de discriminatie, van het Centrum, van het Instituut of van één van de in artikel 31 bedoelde organen degene die de discriminatie heeft gepleegd, veroordelen tot de betaling van een dwangsom wanneer aan die discriminatie geen einde is gemaakt. De rechter doet uitspraak overeenkomstig de artikelen 1385bis tot 1385nonies van het Gerechtelijk Wetboek.

HOOFDSTUK XII. - Strafbepalingen en administratieve boetes

Art.22.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt begrepen onder discriminatie, elke vorm van opzettelijke directe discriminatie, opzettelijke indirecte discriminatie, opdracht tot discrimineren, intimidatie of seksuele intimidatie op grond van [2 een of meer van de beschermde of daarmee verband houdende criteria]2 [1 ...]1 alsook de weigering tot het maken van redelijke aanpassingen voor een persoon met een handicap.   ----------   (1)   (2)
Art.23.Met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met een geldboete van vijftig euro tot duizend euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft :
  1° hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot discriminatie jegens een persoon wegens een [3 of verschillende]3 van de beschermde criteria [1 ...]1;
  2° hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot haat of geweld jegens een persoon wegens één [3 ]3 of verschillendevan de beschermde criteria [1 ...]1;
  3° hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot discriminatie of tot segregatie jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens één [3 of verschillende]3 van de beschermde criteria [2 ...]2 van hun leden;
  4° hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot haat of geweld jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens één [3 of verschillende ]3 van de beschermde criteria [2 ...]2 van hun leden.
  ----------
  (1)<DWG 2012-01-12/04, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 02-02-2012>
  (2)<DWG 2012-01-12/04, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 02-02-2012>
  (3)<DWG 2019-05-02/61, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 24-08-2019>

Art.24.Met een gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar wordt gestraft ieder openbaar officier of ambtenaar, iedere drager of agent van het openbaar gezag of van de openbare macht die in de uitoefening van zijn ambt een persoon discrimineert wegens één [3 of verschillende]3 van de beschermde criteria [1 ...]1.
  Dezelfde straffen worden toegepast wanneer de feiten begaan zijn jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens één [3 of verschillende]3 van de beschermde criteria [2 ...]2 van hun leden.
  Indien de verdachte bewijst dat hij heeft gehandeld op bevel van zijn meerderen, in zaken die tot hun bevoegdheid behoren en waarin hij hen als ondergeschikte gehoorzaamheid verschuldigd was, worden de straffen alleen toegepast op de meerderen die het bevel hebben gegeven.
  Indien de openbare officieren of ambtenaren die beticht worden de bovengenoemde daden van willekeur bevolen, toegelaten of vergemakkelijkt te hebben, beweren dat hun handtekening bij verrassing is verkregen, zijn zij verplicht de daad, in voorkomend geval, te doen ophouden en de schuldige aan te geven; anders worden zij zelf vervolgd.
  Indien een van de bovengenoemde daden van willekeur is gepleegd door middel van de valse handtekening van een openbaar ambtenaar, worden de daders van de valsheid en zij die er kwaadwillig of bedrieglijk gebruik van maken, gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.
  ----------
  (1)<DWG 2012-01-12/04, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 02-02-2012>
  (2)<DWG 2012-01-12/04, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 02-02-2012>
  (3)<DWG 2019-05-02/61, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 24-08-2019>

Art.25. Met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met een geldboete van vijftig euro tot duizend euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft zij die zich niet voegen naar een vonnis of een arrest dat, als gevolg van een vordering tot staking, overeenkomstig artikel 20 werd gewezen.

Art.26. In geval van een inbreuk op de artikelen 23 tot 25 kan de veroordeelde bovendien overeenkomstig artikel 33 van het Strafwetboek tot de ontzetting worden veroordeeld.

Art.27.[1 Voor de strafrechtelijke straffen zijn alle bepalingen]1 van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, [1 ...]1 van toepassing op de in deze wet bedoelde misdrijven.
  ----------
  (1)<DWG 2019-02-28/25, art. 144, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2019>

Art.27/1.[1 [2 § 1.]2 In geval van inbreuk op de artikelen 23 tot 25 wat betreft de domeinen bedoeld [2 in artikel 5, § 1, 3А tot en met 19А, en § 2]2, kan er een administratieve geldboete van 300 tot 3.000 euro worden opgelegd volgens de procedure en tegen de voorwaarden vastgesteld bij de bepalingen van hoofdstuk 9 van het decreet van 28 februari 2019 betreffende de controle van de wetgevingen en reglementeringen inzake het economisch beleid, het tewerkstellingsbeleid en het wetenschappelijk onderzoek alsook de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze wetgevingen en reglementeringen.
   § 2. In geval van inbreuk op artikel 23, wat betreft de domeinen bedoeld [2 in artikel 5, § 1, 3А tot en met 19А, en § 2]2, wordt de strafrechtelijke geldboete vermenigvuldigd met het aantal personen die slachtoffer zijn van de inbreuk.
   § 3. Wat betreft de domeinen bedoeld [2 in artikel 5, § 1, 3А tot en met 19А, en § 2]2, is de bestuurder van de werkgever, van de intermediaire organisatie of van de operator, wanneer laatstgenoemde een rechtspersoon is, of de beheerder, wanneer laatstgenoemde een natuurlijke persoon is, al dan niet houder van een erkenning of registratie of gebonden door een overeenkomst aan de "Office wallon de la formation professionnelle et de l'emploi" of aan de Diensten van de Regering burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de administratieve geldboetes, opgelegd aan zijn aangestelden of lasthebbers. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-02-28/25, art. 145, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
  (2)<DWG 2024-04-29/17, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 17-08-2024>

Art.27/2. [1 Wanneer een administratieve geldboete kan worden opgelegd krachtens artikel 27/1, Ї 1, wordt de sanctionerend ambtenaar, bedoeld in artikel 1, 12А, van het decreet van 28 februari 2019 betreffende de controle van de wetgevingen en reglementeringen betreffende economisch beleid, werkgelegenheidsbeleid en wetenschappelijk onderzoek, evenals de invoering van administratieve geldboetes in geval van overtreding van bedoelde wetgevingen en reglementeringen en in artikel 2, Ї 1, 13А, van het decreet van 28 februari 2019 betreffende de controle op de wetgevingen en reglementeringen m.b.t. de omscholing en de bijscholing alsook de invoering van administratieve geldboetes die van toepassing zijn in geval van inbreuk op bedoelde wetgevingen en reglementeringen, kan de overtreder, wanneer hij dit opportuun acht, als alternatieve maatregel een burgerprestatie opleggen bestaande uit het opstellen, binnen een jaar na de veroordeling van de overtreder, van een preventieplan dat, naargelang het geval, is goedgekeurd door het Centrum of het Instituut en dat individuele en structurele maatregelen bevat ter voorkoming van alle vormen van discriminatie. Deze maatregelen zijn specifiek, meetbaar, haalbaar, realistisch en tijdgebonden. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2024-04-29/17, art. 10, 007; Inwerkingtreding : 17-08-2024>


HOOFDSTUK XIII. - Bewijslast.

Art.28.De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op alle gerechtelijke procedures, met uitzondering van de strafrechtelijke procedures.   In de zin van dit hoofdstuk wordt verstaan onder discriminatie :   1° de directe discriminatie;   2° de indirecte discriminatie;   3° de opdracht tot discrimineren;   4° een weigering om redelijke aanpassingen ten gunste van een gehandicapte persoon in te voeren;   [1 5° de intimidatie;    6°de seksuele intimidatie.]1   ----------   (1)
Art.29.§ 1. Wanneer een persoon die zich slachtoffer acht van een discriminatie, het Centrum, het Instituut of één van de in artikel 31 bedoelde organen voor het bevoegde rechtscollege feiten aanvoeren die het bestaan van een discriminatie op grond van een [2 of verschillendevan]2 van de beschermde criteria [1 ...]1 kunnen doen vermoeden, dient de verweerder te bewijzen dat er geen discriminatie is geweest.
  § 2. Onder feiten die het bestaan van een directe discriminatie op grond van een beschermd criterium kunnen doen vermoeden, wordt onder meer, doch niet uitsluitend, begrepen :
  1° de gegevens waaruit een bepaald patroon van ongunstige behandeling blijkt ten aanzien van personen die drager zijn van een welbepaald beschermd criterium; onder meer verschillende, los van elkaar staande bij het Centrum, het Instituut of één van de in artikel 31 bedoelde organen gedane meldingen;
  2° de gegevens waaruit blijkt dat de situatie van het slachtoffer van de ongunstigere behandeling, vergelijkbaar is met de situatie van de referentiepersoon.
  § 3. Onder feiten die het bestaan van een indirecte discriminatie op grond van een beschermd criterium of het geslacht kunnen doen vermoeden, wordt onder andere, doch niet uitsluitend, begrepen :
  1° algemene [3 gender]3 statistieken over de situatie van de groep waartoe het slachtoffer van de discriminatie behoort of feiten van algemene bekendheid;
  2° het gebruik van een intrinsiek verdacht criterium van onderscheid;
  3° elementair [3 genderspecifiek]3 statistisch materiaal waaruit een ongunstige behandeling blijkt.
  § 4. Op advies van het Centrum en het Instituut kan de Regering de in de §§ 2 en 3 bedoelde feiten nader bepalen.
  ----------
  (1)<DWG 2012-01-12/04, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 02-02-2012>
  (2)<DWG 2019-05-02/61, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 24-08-2019>
  (3)<DWG 2019-05-02/61, art. 19, 005; Inwerkingtreding : 24-08-2019>

Art.29/1. [1 Onverminderd artikel 29 omvatten de feiten die aanleiding geven tot een vermoeden van het bestaan van directe of indirecte discriminatie ook de resultaten van discriminatietests die zijn uitgevoerd overeenkomstig de voorwaarden van de artikelen 10/1 van het decreet van 28 februari 2019 betreffende de controle van de wetgevingen en reglementeringen betreffende economisch beleid, werkgelegenheidsbeleid en wetenschappelijk onderzoek, evenals de invoering van administratieve geldboetes in geval van overtreding van bedoelde wetgevingen en reglementeringen, 10/1 van het decreet van 28 februari 2019 betreffende de controle op de wetgevingen en reglementeringen m.b.t. de omscholing en de bijscholing alsook de invoering van administratieve geldboetes die van toepassing zijn in geval van inbreuk op bedoelde wetgevingen en reglementeringen of 42/1 van het Sociaal Strafwetboek. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2024-04-29/17, art. 11, 007; Inwerkingtreding : 17-08-2024>


HOOFDSTUK XIV. - Bevoegde instanties.

Art.30. De Regering sluit een samenwerkingsakkoord met de federale Staat waarbij het Centrum en het Instituut ertoe gemachtigd worden om in rechte op te treden in de geschillen waartoe dit decreet aanleiding kan geven.
Art.31.Wanneer afbreuk wordt gedaan aan de statutaire opdrachten die ze zich tot doel hebben gesteld, kunnen in rechte optreden in de rechtsgeschillen waartoe de toepassing van dit decreet aanleiding kan geven :
  1° [1 elke instelling van openbaar nut en elke rechtspersoon die zich statutair tot doel stelt de rechten van de mens te verdedigen of discriminatie te bestrijden en die voldoet aan de voorwaarden voorzien in artikel 17, tweede lid, 1° tot en met 3°, van het Gerechtelijk Wetboek]1;
  2° de representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties, bedoeld bij artikel 3 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en paritaire comités;
  3° de representatieve vakorganisaties in de zin van de wet van 19 december 1974 tot de regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
  4° de representatieve vakorganisaties in het aangewezen orgaan van vakbondsoverleg voor de administraties, diensten of instellingen waarop de wet van 19 december 1974 tot de regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel niet van toepassing is;
  5° de representatieve organisaties van de zelfstandigen.
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-02/61, art. 20, 005; Inwerkingtreding : 24-08-2019>

Art.32. Wanneer het slachtoffer van de discriminatie een geïdentificeerd natuurlijk persoon of een rechtspersoon is, is de vordering van het Centrum, het Instituut of één van de in artikel 31 bedoelde organen alleen ontvankelijk als zij aantonen dat zij de instemming van het slachtoffer hebben gekregen.

HOOFDSTUK XV. - Opvolging en evaluatie.

Art.33.[1 De regering stelt, na raadpleging van de "Conseil économique, social et environnemental de Wallonie" (Economische, Sociale en Milieuraad van Wallonië) de "Conseil wallon pour l'égalité entre les hommes et les femmes" (Waalse Raad voor Gelijkheid tussen mannen en vrouwen) het " Institut wallon de l'évaluation, de la prospective et de la statistique " (Waals Instituut voor evaluatie, prospectief beleid en statistiek), en elk ander adviesorgaan en bevoegde instantie, één of meer plannen, actieprogramma's of maatregelen op die betrekking hebben op alle Waalse bevoegdheden en die de legislatuur overspannen.    De regering zorgt voor de opvolging van de plan(nen), actieprogramma('s) of maatregel(en) bedoeld in het eerste lid. Ze legt het Waals Parlement een evaluatierapport voor vóór het einde van de legislatuur waarop de plan(nen), actieprogramma('s) of maatregel(en) betrekking hebben ]1.   ----------   (1)
HOOFDSTUK XVI. [1 Controle en toezicht]1
  ----------
  (1)<DWG 2024-04-29/17, art. 12, 007; Inwerkingtreding : 17-08-2024>

Art.34.[1 § 1.]1 De controle en het toezicht op de bepalingen van dit decreet en, in voorkomend geval, van zijn uitvoeringsbesluiten [1 op de gebieden bedoeld in[2 artikel 5, § 1, 5° tot en met 19°]2]1 worden uitgeoefend door de diensten die de Regering aanwijst, overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 5 februari 1998 houdende toezicht en controle op de naleving van de wetgeving betreffende het tewerkstellingsbeleid en overeenkomstig het decreet van 5 februari 1998 houdende toezicht en controle op de naleving van de wetgeving betreffende de omscholing en de bijscholing.    [1 § 2. Op elk ander gebied dan dat bedoeld in [2 bedoeld in artikel 5, § 1, 5° tot en met 19°]2, worden het toezicht en de controle op de bepalingen van dit decreet en, in voorkomend geval, van zijn uitvoeringsbesluiten, uitgeoefend door de personeelsleden aangewezen door de Regering om de inachtneming van de bepalingen gelegd op het bedoelde gebied te controleren, overeenkomstig de bepalingen geldend voor die personeelsleden.]1    ----------    (1)   (2)
Art.35.[1 § 1 Het departement Inspectie van het Operationeel directoraat-generaal Economie, Tewerkstelling en Onderzoek van de Waalse Overheidsdienst kan de persoonsgegevens van werkgevers, van de persoon die zich slachtoffer acht van een daad van discriminatie en van andere personen verzamelen, opslaan, verwerken of meedelen voor zover dit noodzakelijk en gepast is voor de uitvoering van de opdracht van openbaar nut bepaald in artikel 10/1 van de decreten van 28 februari 2019 en de wettelijke verplichtingen overeenkomstig dit decreet.
   Het belangrijkste doel van de verwerking van persoonsgegevens is de bestrijding van discriminatie en de uitvoering van de tests die zijn gedefinieerd in artikel 10/1, § 2, van de bovengenoemde decreten van 28 februari 2019.
   § 2. Onverminderd andere wettelijke bepalingen die voorzien in een langere bewaartermijn, worden persoonsgegevens die zijn verwerkt overeenkomstig paragraaf 1 niet langer bewaard dan noodzakelijk is in verband met de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt, met een maximale bewaartermijn die niet langer mag zijn dan щщn jaar na de definitieve beыindiging van gerechtelijke, administratieve en buitengerechtelijke procedures en beroepen die voortvloeien uit de bevindingen op grond van de bovengenoemde decreten van 28 februari 2019. ]1
  ----------
  (1)<DWG 2024-04-29/17, art. 14, 007; Inwerkingtreding : 17-08-2024>

HOOFDSTUK XVII. - Wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen.

Art.36. Artikel 764, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 10 mei 2007 tot aanpassing van het Gerechtelijk Wetboek aan de wetgeving ter bestrijding van discriminatie en tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, wordt aangevuld met een punt 15° luidend als volgt :   " 15° de aanvragen gegrond op het decreet van 6 november 2008 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, met inbegrip van de discriminatie tussen vrouwen en mannen inzake economie, tewerkstelling en beroepsopleiding. "
Art.37. Het decreet van 27 mei 2004 betreffende de gelijke behandeling inzake tewerkstelling en beroepsopleiding wordt opgeheven.

Art.38. In de artikelen van de decretale of reglementaire bepalingen die verwijzen naar het bovenvermelde decreet van 27 mei 2004 worden de verwijzingen naar dat decreet vervangen door de verwijzingen naar dit decreet.

Art. 39.De Regering bepaalt de datum waarop dit decreet in werking treedt en uiterlijk op 30 december 2008.
  (NOTA : inwerkingtreding vastgesteld op 30-12-2008 door BWG 2009-04-30/22, art. 1)