19 JULI 2007. - Koninklijk besluit tot wijziging van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, wat betreft de kwijting der rechten.
Art. 1-6
Artikel 1. In artikel 3bis, eerste lid, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt 4° opgeheven.
Art.2. In artikel 68 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 15 juli 1956 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 februari 1997 en 25 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Wanneer de Raad van State bij arrest uitspraak doet, worden de honoraria en voorschotten van de deskundigen evenals het getuigengeld door de verzoeker voorgeschoten; de Raad kan de consignatie van een voorschot gelasten. "
2° het derde lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
" De Raad van State begroot de in artikel 66, 1°, bedoelde rechten in debet alsook de andere kosten en doet uitspraak over de bijdrage in de betaling ervan. "
Art.3. Artikel 69, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij koninklijk besluit van 15 juli 1956 en gewijzigd bij koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" De Federale Overheidsdienst Financiën doet invordering van de door de Raad van State in debet begrote rechten en van de andere kosten die dit bestuur heeft voorgeschoten. "
Art.4. Artikel 71 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 21 december 2006, wordt opgeheven.
Art.5. Artikel 81 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 81. Indien de pro deo geweigerd wordt, is artikel 68 van toepassing. "
Art. 6. Onze Eerste Minister, Onze Minister van Justitie, Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Economie, Onze Minister van Middenstand en Landbouw, Onze Minister van Mobiliteit, Onze Minister van Leefmilieu, Onze Staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging en Onze Staatssecretaris voor Overheidsbedrijven zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 19 juli 2007.
ALBERT
Van Koningswege :
De Eerste Minister,
G. VERHOFSTADT
De Minister van Justitie,
Mevr. L. ONKELINX
De Minister van Financiën,
D. REYNDERS
De Minister van Binnenlandse Zaken,
P. DEWAEL
De Minister van Economie,
M. VERWILGHEN
De Minister van Middenstand en Landbouw,
Mevr. S. LARUELLE
De Minister van Mobiliteit,
R. LANDUYT
De Minister van Leefmilieu,
B. TOBBACK
De Staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging,
V. VAN QUICKENBORNE
De Staatssecretaris voor Overheidsbedrijven,
B. TUYBENS.