17 MEI 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de maatregelen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gesloten parkeergebouwen moeten voldoen om LPG-voertuigen te parkeren.
Art. 1-7
BIJLAGEN.
Art. N1-N2
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit en van de bijlagen ervan, wordt verstaan onder :
1° parkeergebouw : een gebouw of onderdeel daarvan, in één of meer bouwlagen met het doel daarin auto's te parkeren;
2° open parkeergebouw : een parkeergebouw waarvan elk niveau over twee tegenovergestelde gevels beschikt die aan de volgende voorwaarden voldoen :
a) deze gevels staan over hun gehele lengte maximaal 60 m uit elkaar;
b) elk van deze gevels bevat openingen waarvan de nuttige oppervlakte minstens 1/6de van de totale oppervlakte van de verticale binnen- en buitenwanden van de omtrek van dit niveau beslaat;
c) de openingen zijn gelijkmatig verdeeld over de lengte van elk van de twee gevels;
d) tussen deze twee gevels zijn eventuele obstakels toegestaan, voor zover de nuttige oppervlakte voor de luchtdoorstroming, waarbij rekening gehouden wordt met een volledige bezetting van de parkeerplaatsen voor auto's, minstens gelijk is aan de oppervlakte van de openingen die vereist is in elk van deze gevels;
e) de horizontale afstand in open lucht tussen deze gevels en elk buitenobstakel moet minstens 5 m bedragen;
3° gesloten parkeergebouw : een parkeergebouw dat niet voldoet aan één van de in punt 2° opgesomde voorwaarden;
4° automatisch parkeergebouw : parkeergebouw zonder verkeer van personen of van auto's met chauffeurs, waarin de voertuigen met aangedreven transportinrichtingen vanaf de ingang van het parkeergebouw naar hun plaats worden gebracht en omgekeerd terug naar de uitgang worden gebracht;
5° LPG : vloeibaar gemaakte petroleumgassen.
Art.2. De voorschriften van de bijlagen van dit besluit zijn van toepassing op de parkeergebouwen waarvan het aantal parkeerplaatsen gelijk is aan of groter dan 10 voertuigen, die gesloten zijn of waarvoor het vloerniveau lager ligt dan het natuurlijke terreinniveau.
Art.3. De gesloten parkeergebouwen die voldoen aan de technische voorschriften opgenomen in bijlage I mogen gebruikt worden voor het parkeren van voertuigen aangedreven met LPG met controlevignet zoals voorzien in bijlage E bij het koninklijk besluit van 9 mei 2001 betreffende het gebruik van LPG voor de aandrijving van voertuigen.
Art.4. De gesloten parkeergebouwen die voldoen aan de voorschriften van dit besluit zijn uitgerust met een signalering in overeenstemming met het model zoals voorzien in bijlage II, die de toegang verbiedt voor voertuigen aangedreven met LPG die niet uitgerust zijn met het controlevignet vastgesteld in bijlage E bij het koninklijk besluit van 9 mei 2001.
Art.5. De gesloten parkeergebouwen die niet voldoen aan de voorschriften van dit besluit moeten uitgerust zijn met een signalering in overeenstemming met het model zoals voorzien in bijlage II van dit besluit, die duidelijk maakt dat de toegang voor voertuigen aangedreven met LPG verboden is.
Art.6. De producten die wettelijk gefabriceerd of gecommercialiseerd werden in een andere Lidstaat van de Europese Unie of in Turkije of wettelijk gefabriceerd in een Staat van de EFTA die het Verdrag inzake de Europese Economische Ruimte ondertekend heeft en eenzelfde niveau van bescherming biedt als het in de huidige reglementering gedefinieerde niveau, worden beschouwd als beantwoordend aan de technische specificaties van dit besluit. De gelijkstelling van het beschermingsniveau wordt vastgesteld overeenkomstig de modaliteiten beschreven in punt 4.2 van bijlage I van dit besluit.
Art.7. Onze Minister van Binnenlandse Zaken, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 17 mei 2007.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken,
P. DEWAEL
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage I.
1. Opvatting van het gesloten parkeergebouw.
Met betrekking tot de indeling van de gesloten parkeergebouwen zijn twee opvattingen toegelaten :
a) ofwel kunnen alle plaatsen gebruikt worden voor het parkeren van LPG-voertuigen;
b) ofwel is een gedeelte van het gesloten parkeergebouw voorbehouden voor het parkeren van LPG-voertuigen.
In dit geval mogen de veiligheidsinstallaties beschreven in punt 2.1 en 2.3 beperkt worden tot dit gedeelte van het gesloten parkeergebouw.
2. Veiligheidsinstallaties
2.1. Gasdetectieinstallatie
2.1.1. Het gesloten parkeergebouw is uitgerust met een gasdetectieinstallatie voor brandbare gassen. Deze installatie kan gekoppeld worden aan de CO-detectie en de branddetectieinstallatie.
Bij het gelijktijdig detecteren van LPG, CO of brand, gebeurt de sturing van de ventilatie zo dat het overeenstemmende grootste debiet ingeschakeld wordt.
2.1.2. De keuze, de installatie, het gebruik en het onderhoud van de gasdetectieinstallatie gebeuren overeenkomstig de norm NBN EN 50073, waarbij bovendien rekening gehouden wordt met de volgende voorschriften :
a) de LPG-detectie is een vaste automatische installatie berustend op puntmetingen aangesloten op een detectiecentrale;
b) de detectoren worden op 150 mm boven het vloeroppervlak geplaatst in een luchtstromingsluwe omgeving en zijn zo geplaatst dat ze niet onderhevig zijn aan beschadiging door auto's;
c) geen enkel punt van het gesloten parkeergebouw of van het gedeelte voorbehouden voor LPG-voertuigen bevindt zich op een afstand van meer dan 20 m van een detector.
2.1.3. Bij een gemeten LPG-gehalte van de lucht groter dan 10 % van het volume dat overeenstemt met de onderste explosiegrens van LPG moet de verluchting voorzien in punt 2.3.2 b ingeschakeld worden volgens het ventilatieregime, zoals beschreven in punt 2.3.1. Bovendien, moet de alarminstallatie, bedoeld in punt 2.2, worden ingeschakeld.
2.1.4. In geval van een defect van de gasdetectieinstallatie, moet de verluchting ingeschakeld worden volgens het ventilatieregime, zoals beschreven in punt 2.3.1.
In geval van een defect van de verluchtingsinstallatie, dient de herstelling onverwijld te gebeuren.
2.2. Alarminstallatie
2.2.1. Het gesloten parkeergebouw is uitgerust met een alarminstallatie. De alarminstallatie geeft zowel hoorbare als zichtbare signalen.
2.2.2. De alarmsignalen moeten vanaf iedere plaats binnen het gesloten parkeergebouw duidelijk waarneembaar zijn en mogen geen verwarring stichten met andere signalen.
De geluidsignalen moeten buiten de auto's hoorbaar zijn bij normaal ventilatieregime.
2.3. Aangedreven verluchtingsinstallatie
2.3.1. Het ventilatieregime bedraagt minimaal 0,003 m3/s per m2 oppervlakte van de parkeerplaatsen en de parkeerwegen.
2.3.2. De verluchting kan als volgt gebeuren :
a) ofwel permanent;
b) ofwel binnen een reactietijd kleiner dan 15 seconden na de detectie van LPG-gas.
In dit geval gebeurt de verluchting ofwel per verluchtingszone ofwel over de totale oppervlakte van het gesloten parkeergebouw.
2.3.3. Een verluchtingszone strekt zich uit over de te bewaken oppervlakte van de detectoren die de verluchting van die zone in werking stelt, verhoogd met een overlapping van tenminste 20 m tussen aangrenzende zones indien die niet van elkaar gescheiden door een gasdicht scherm van 1 m hoog.
2.3.4. De verluchtingsinstallatie bestaat uit tenminste twee gelijkwaardige verluchtingseenheden.
De verschillende verluchtingseenheden moeten per zone het ventilatieregime bepaald in punt 2.3.1 kunnen leveren.
De verluchtingseenheden moeten zo worden geschakeld dat, indien één verluchtingseenheid die de zone bedient, uitvalt, de andere eenheden die de zone bedienen vanzelf worden ingeschakeld en continu blijven werken. In dat geval, moet tevens een storingssignalering in werking treden.
2.3.5. De toevoer van de ventilatielucht moet zo worden uitgevoerd dat een volledige luchtdoorspoeling van de verluchtingszone van het gesloten parkeergebouw gewaarborgd is.
2.3.6. Geen enkel trappenhuis of liftkoker mag worden gebruikt voor de afvoer van lucht uit het gesloten parkeergebouw.
2.3.7. De vertrekken in het gesloten parkeergebouw waarin personen langdurig verblijven, inzonderheid de vertrekken voor bewaking, zijn onafhankelijk verlucht en zijn in overdruk ten opzichte van het parkeergebouw.
2.4. Stroomvoorziening
2.4.1. Op het hoofdverdeelbord, verzekeren afzonderlijke kringen de elektrische voeding naar de volgende installaties :
- aangedreven verluchting, met een afzonderlijke kring per verluchtingseenheid;
- gasdetectieinstallatie;
- alarminstallatie.
Dit verdeelbord, met inbegrip van bijkomende verdeelborden die de elektrische voeding van de bovenvermelde installatie verzekeren, moeten zich buiten het compartiment van het parkeergebouw bevinden.
2.4.2. Alle groeps- en hoofdschakelaars, waarmee de voeding van de veiligheidsinstallaties kan worden onderbroken, zijn voorzien van een bordje
" VEILIGHEIDSINSTALLATIE
NIET UITSCHAKELEN ".
2.4.3. De aangedreven verluchtingsinstallatie is uitgerust met een noodstroomvoorziening die, automatisch en binnen 1 minuut na de uitval van de normale stroom, haar werking gedurende één uur verzekert.
De detectie-installatie voor LPG, CO en brand en de alarminstallatie zijn met een eigen onderbrekingsvrije noodstroomvoorziening uitgerust.
2.4.4. Zij voldoen aan de voorschriften van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties, in het bijzonder de voorschriften inzake het ontploffingsgevaar in ontplofbare gasatmosfeer.
2.5. Automatische blusinstallatie
De automatische parkeergebouwen zijn uitgerust met een automatische blusinstallatie volgens de norm NBN EN12845.
3. Uitbating
Indien permanent toezichthoudend en bedienend personeel van het gesloten parkeergebouw aanwezig is, worden signalisatie- en bedieningspanelen geplaatst in het vertrek waar deze personeelsleden geïnstalleerd zijn, opdat deze de storings-, waarschuwings- en alarmsignalen van de aanwezige veiligheidsinstallaties zouden kunnen waarnemen.
Indien toezichthoudend en bedienend personeel afwezig is of bij gebrek aan dit personeel, worden de storings-, waarschuwings- en alarmsignalen doorgemeld zodat deze onder doorlopend menselijk toezicht staan en die een onmiddellijke reactie kunnen verzekeren.
4. Onderhoud en controle.
4.1. Onderhoud
De uitbater zorgt ervoor dat de toestellen van de detectie-, alarm-, aangedreven verluchtings- en automatische blusinstallaties op regelmatige tijdstippen onderhouden worden volgens de richtlijnen van de fabrikant.
4.2. Nazicht
4.2.1. Vóór de eerste indienststelling worden het ontwerp en de uitvoering van de verschillende beveiligingsinstallaties nagekeken, waarna jaarlijks de goede werking ervan wordt gecontroleerd.
Die nazichten gebeuren volgens de voorschriften van :
- NBN EN 50073 voor de gasdetectieinstallatie,
- NBN EN 12101-4 voor de verluchtingsinstallatie,
- NBN EN 12845 voor de automatische blusinstallatie.
4.2.2. Het veiligheidsniveau van de in artikel 6 van dit besluit bedoelde producten wordt nagekeken vóór de ingebruikname van de installatie.
Dat nazicht wordt uitgevoerd op basis van de getuigschriften voor de desbetreffende toepassing opgemaakt door een laboratorium of een certificatieorganisme uit een Lidstaat van de Europese Unie of uit een ander land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte, dat de waarborgen inzake onafhankelijkheid en bekwaamheid zoals vastgelegd in de normen van de reeks EN 45000 of NBN EN ISO/IEC 17025 aantoont.
4.2.3. De in de punten 4.2.1 en 4.2.2 bedoelde nazichten gebeuren door één of meer geaccrediteerde controle-instelling(en)
a) ofwel overeenkomstig de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling,
b) ofwel volgens een gelijkwaardige erkenningsprocedure van een andere Lidstaat van de Europese Unie of van een ander land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte.
4.2.4. De uitbater zorgt ervoor dat de goede werking van de detectie-, alarm-, mechanische verluchtings- en automatische blusinstallaties één keer per maand nagekeken wordt.
De data van die controles en de daaruit voortvloeiende vaststellingen worden ter beschikking van de brandweerdienst gehouden.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 17 mei 2007 tot vaststelling van de maatregelen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gesloten parkeergebouwen moeten voldoen om LPG-voertuigen te parkeren.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken,
P. DEWAEL
Art. N2. Bijlage II.
1. Signalering
De verkeersborden moeten van het lichtweerkaatsend type of van het type met eigen verlichting zijn.
De verkeersborden moeten, in de mate van het mogelijke, zuiver gehouden worden zodanig dat zij voor de weggebruikers identificeerbaar blijven.
1.1 Verbodsbord
Elk gesloten parkeergebouw is ter plaatse van elke toegang voor auto's uitgerust met het bord L1.
Indien in een gedeelte van het parkeergebouw LPG-voertuigen worden toegestaan, wordt het bord L1 herhaald ter plaatse van de scheidingen tussen de verschillende zones.
(Embleem niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 20-06-2007, p. 34001).
De diameter van het bord bedraagt ten minste 0,4 m.
1.2 Onderbord
Een gesloten parkeergebouw dat voldoet aan de technische voorschriften opgenomen in bijlage I bij dit besluit, is bovendien bij elke toegang voor auto's uitgerust met een onderbord L2 of L3.
Onderbord L2 dient gebruikt te worden indien de LPG-voertuigen met controlevignet gebruik mogen maken van elke parkeerplaats in het gesloten parkeergebouw.
(Embleem niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 20-06-2007, p. 34001).
Onderbord L3 dient gebruikt te worden indien de LPG-voertuigen met controlevignet slechts gebruik mogen maken van daartoe voorbehouden parkeerplaatsen in het gesloten parkeergebouw.
(Embleem niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 20-06-2007, p. 34001).
De borden L2 en L3 worden altijd gebruikt in combinatie met het verbodsbord L1 zij zijn ten minste 0,20 m hoog.
1.3 Parkeerbord
Indien de LPG-voertuigen met controlevignet slechts gebruik mogen maken van daartoe voorbehouden parkeerplaatsen in het gesloten parkeergebouw, dan is het begin van deze zone afgebakend met het bord en onderbord L4.
De daarmee aangeduide plaatsen of zones zijn uitsluitend bestemd voor LPG-voertuigen met controlevignet.
(Embleem niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 20-06-2007, p. 34002).
De af te leggen weg voor LPG-voertuigen vanaf de ingang van het parkeergebouw naar deze voorbehouden plaatsen is duidelijk bewegwijzerd.
1.4 Markering van voorbehouden parkeerplaatsen
Het wegdek van de parkeerplaatsen die voorbehouden worden voor LPG-voertuigen, is gemarkeerd in groen.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 17 mei 2007 tot vaststelling van de maatregelen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gesloten parkeergebouwen moeten voldoen om LPG-voertuigen te parkeren.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken,
P. DEWAEL.