Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

25 APRIL 2007. - Wet tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Art. 3-46
HOOFDSTUK III. - Overgangsbepaling.
Art. 47
HOOFDSTUK IV. - Inwerkingtreding.
Art. 48
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1980121550 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art.2. Deze wet integreert onder meer de bepalingen inzake de binnenkomst, het verblijf en de verwijdering van de richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen en van de richtlijn 2004/38/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, en artikel 11, § 2, d), van de richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende de minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus, in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Art.3. In de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wordt een artikel 4bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 4bis. - § 1. Aan de buitengrenzen in de zin van de internationale overeenkomsten betreffende de overschrijding van de buitengrenzen die België binden of van de Europese regelgeving, dient het binnenkomen en het verlaten van het Rijk plaats te grijpen via een toegelaten doorlaatpost, dit gedurende de vastgestelde openingstijden, zoals aangegeven bij deze doorlaatposten.
  § 2. De vreemdeling is verplicht om zowel bij het binnenkomen als bij het verlaten van het Rijk uit eigen beweging zijn reisdocumenten te tonen.
  § 3. Een administratieve geldboete van 200 euro kan door de minister of zijn gemachtigde worden opgelegd aan de vreemdeling die de verplichting bedoeld in § 1 niet naleeft.
  Indien de schending, van de verplichting, bedoeld in § 1, te wijten is aan een nalatigheid van de vervoerder, is deze hoofdelijk aansprakelijk met de vreemdeling voor het betalen van de opgelegde boete.
  De beslissing waarbij de administratieve geldboete wordt opgelegd is onmiddellijk uitvoerbaar, niettegenstaande hoger beroep.
  De rechtspersoon is burgerlijk aansprakelijk voor het betalen van de administratieve geldboete die aan zijn bestuurders, zijn leden van het leidinggevend en uitvoerend personeel, zijn aangestelden of lasthebbers wordt opgelegd.
  De administratieve geldboete kan betaald worden door middel van de consignatie van het verschuldigde bedrag bij de Deposito- en Consignatiekas.
  § 4. De vreemdeling of vervoerder die de beslissing van de minister of van diens gemachtigde betwist, stelt binnen een termijn van één maand te rekenen van de kennisgeving van de beslissing, bij wege van een verzoekschrift, beroep in bij de rechtbank van eerste aanleg.
  Indien de rechtbank van eerste aanleg het beroep ontvankelijk en gegrond verklaart, wordt de betaalde of in consignatie gegeven som teruggegeven.
  De rechtbank van eerste aanleg moet uitspraak doen binnen een maand te rekenen van de indiening van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift.
  De tekst van het eerste lid wordt opgenomen in de beslissing waarbij de administratieve geldboete wordt opgelegd.
  § 5. Indien de vreemdeling of vervoerder in gebreke blijft de geldboete te betalen, wordt de beslissing van de bevoegde ambtenaar of de in kracht van gewijsde gegane beslissing van de rechtbank van eerste aanleg ter kennis gebracht van de administratie van het Kadaster, Registratie en Domeinen, met het oog op de invordering van het bedrag van de administratieve geldboete.
  § 6. Indien de vreemdeling of de vervoerder of diens vertegenwoordiger de som van de administratieve geldboete heeft geconsigneerd bij de Deposito- en Consignatiekas en indien hij binnen de hierboven vermelde termijn geen beroep heeft ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg, komt de in consignatie gegeven som ten goede aan de Staat. "

Art.4. In artikel 10, § 2, zesde lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 september 2006, vervallen de woorden "punt A van".

Art.5. In artikel 10bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 28 juni 1984 en vervangen bij de wet van 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1, eerste lid, in fine, en in § 2, eerste lid, in fine, vervallen telkens de woorden "punt A van";
  2° een § 3 wordt ingevoegd, luidende :
  " § 3. De §§ 1 en 2 zijn ook van toepassing op de gezinsleden bedoeld bij artikel 10, § 1, 4° tot 6°, van een vreemdeling die de status van langdurig ingezetene geniet in een andere lidstaat van de Europese Unie, op grond van de richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, en die gemachtigd is tot verblijf in het Rijk op grond van de bepalingen van titel II, hoofdstuk V, of die deze machtiging aanvraagt.
  Wanneer echter een gezin al is gevormd of opnieuw is gevormd in die andere lidstaat van de Europese Unie, moet de vreemdeling bij wie het gezinslid zich komt voegen, niet het bewijs leveren dat hij beschikt over voldoende huisvesting om het gezinslid of de gezinsleden te ontvangen en zal, wat de voorwaarde betreft van de stabiele, regelmatige en toereikende bestaansmiddelen, ook rekening worden gehouden met het bewijs dat het gezinslid persoonlijk over dergelijke middelen beschikt. Om deze bijzondere regeling te kunnen genieten, moeten de betrokken gezinsleden de EG-verblijfsvergunning van langdurig ingezetene of de verblijfstitel die hun is afgegeven door een lidstaat van de Europese Unie, samen met het bewijs dat zij in deze Staat hebben verbleven als gezinslid van een langdurig ingezetene, voorleggen. "

Art.6. In artikel 10ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1, tweede lid, vervallen de woorden "punt A van";
  2° er wordt een § 2bis ingevoegd, luidende :
  " § 2bis. In afwijking van de §§ 1 en 2 wordt de beslissing over de aanvraag voor een machtiging tot verblijf van de bij artikel 10bis, § 3, bedoelde gezinsleden ten laatste vier maanden na de indiening van de aanvraag genomen.
  Wanneer de vereiste documenten niet zijn voorgelegd of in uitzonderlijke gevallen die verband houden met het complex karakter van het onderzoek van de aanvraag, kan de minister of zijn gemachtigde deze termijn éénmaal met drie maanden verlengen. Dit wordt gedaan door middel van een gemotiveerde beslissing die ter kennis van de aanvrager wordt gebracht.
  Indien geen enkele beslissing getroffen werd na het verstrijken van de termijn van vier maanden, volgend op de datum waarop de aanvraag werd ingediend, die eventueel verlengd werd overeenkomstig het tweede lid, moet de machtiging tot verblijf worden afgegeven wanneer de vereiste documenten zijn voorgelegd. In het andere geval wordt zij geweigerd. ";
  3° in § 3 worden de woorden "heeft gebruikt met het oog op het bekomen van die machtiging" vervangen door de woorden "heeft gebruikt die van doorslaggevend belang zijn geweest voor het bekomen van die machtiging".

Art.7. In artikel 11 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1, eerste lid, 3°, vervallen de woorden "punt A van";
  2° in § 1, eerste lid, 4°, worden de woorden "die van doorslaggevend belang zijn geweest" ingevoegd tussen het woord "gebruikt" en de woorden "om te worden toegelaten tot een verblijf";
  3° in § 2, eerste lid, 4°, worden de woorden "om te worden toegelaten tot een verblijf" vervangen door de woorden "die van doorslaggevend belang zijn geweest voor de erkenning van het recht op verblijf".

Art.8. In artikel 12bis, § 2, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 september 2006, vervallen de woorden "punt A van".

Art.9. In artikel 13 van dezelfde wet, vervangen door de wet van 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1, zesde lid, worden de woorden "artikel 10bis, § 1 en § 2" vervangen door de woorden "artikel 10bis, §§ 1 tot 3".
  2° er wordt een § 2bis ingevoegd, luidende :
  " § 2bis. De minister of zijn gemachtigde kan een einde stellen aan het verblijf van de vreemdeling die gemachtigd is in het Rijk te verblijven voor een verblijf van onbeperkte duur wanneer deze valse of misleidende informatie of valse of vervalste documenten heeft gebruikt of fraude heeft gepleegd of andere onwettige middelen heeft gebruikt die van doorslaggevend belang zijn geweest voor het bekomen van de machtiging tot verblijf. ";
  3° in § 3, 3° en § 4, 5°, worden telkens de woorden "om te worden gemachtigd tot een verblijf" vervangen door de woorden "die van doorslaggevend belang zijn geweest voor het bekomen van de machtiging tot verblijf".

Art.10. In titel I, hoofdstuk 4, van dezelfde wet, wordt een artikel 15bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 15bis. - § 1. Behalve indien redenen van openbare orde of nationale veiligheid zich ertegen verzetten, moet de status van langdurig ingezetene worden verleend aan een vreemdeling die geen burger is van de Europese Unie, die voldoet aan de voorwaarden van § 3 en van artikel 14, tweede lid, en die een legaal en ononderbroken verblijf in het Rijk bewijst in de loop van vijf jaar die onmiddellijk voorafgaan aan zijn aanvraag voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene.
  Bij het berekenen van dit verblijf van vijf jaar wordt geen rekening gehouden met de periode of perioden waarin de vreemdeling gemachtigd of toegelaten werd tot het verblijf voor een beperkte tijd of houder was van een diplomatieke, consulaire of speciale identiteitskaart, overeenkomstig het koninklijk besluit van 30 oktober 1991 betreffende de documenten voor het verblijf in België van bepaalde vreemdelingen.
  In afwijking van het tweede lid zal de periode of zullen de perioden waarin de vreemdeling gemachtigd was tot een verblijf voor een beperkte tijd op grond van artikel 61/7, volledig in aanmerking worden genomen en zal de periode of zullen de perioden van verblijf van de student krachtens artikel 58 of van de vreemdeling die gemachtigd werd om in het Rijk te verblijven om er een beroepsopleiding te volgen voor de helft in aanmerking worden genomen.
  § 2. § 1 is niet van toepassing op de vreemdeling die als vluchteling is erkend of die de subsidiaire bescherming geniet.
  § 3. De vreemdeling, bedoeld bij § 1, moet bewijzen dat hij voor zichzelf en voor zijn gezinsleden die te zijnen laste zijn, beschikt over stabiele, regelmatige en toereikende bestaansmiddelen om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden om te voorkomen dat zij ten laste vallen van de overheden, en dat hij een ziektekostenverzekering heeft die de risico's in België dekt.
  De bestaansmiddelen omschreven in het eerste lid moeten ten minste gelijk zijn aan het inkomstenniveau beneden hetwelk sociale bijstand kan worden toegekend. Bij het beoordelen van die bestaansmiddelen wordt rekening gehouden met hun aard en regelmatigheid.
  De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het minimumbedrag van de vereiste bestaansmiddelen, gelet op de criteria omschreven in het tweede lid.
  § 4. De termijn van vijf jaar vermeld in § 1 wordt niet onderbroken door afwezigheden die niet langer duren dan zes opeenvolgende maanden en die in totaal een duur van tien maanden over de gehele periode van vijf jaar niet overschrijden.
  Deze perioden van afwezigheid worden bovendien meegerekend voor de berekening van de termijn. ".

Art.11. Artikel 16 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 september 2006, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 16. - § 1. De niet-gevestigde vreemdeling die de voorwaarde van artikel 14, tweede lid, vervult, mag naar keuze de machtiging tot vestiging of de status van langdurig ingezetene aanvragen. De aanvraag van verkrijging van de status van langdurig ingezetene geldt als aanvraag van machtiging tot vestiging.
  De gevestigde vreemdeling kan te allen tijde de status van langdurig ingezetene aanvragen.
  De Koning bepaalt het model van de aanvraag van machtiging tot vestiging en van de aanvraag van verkrijging van de status van langdurig ingezetene.
  § 2. De aanvraag van machtiging tot vestiging of verkrijging van de status van langdurig ingezetene wordt gericht tot het gemeentebestuur van de verblijfplaats. Dit gemeentebestuur levert daarvan een ontvangstbewijs af en zendt de aanvraag over aan de minister of zijn gemachtigde, voorzover de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde van artikel 14 en hij, als zijn identiteit niet is vastgesteld, een kopie van een geldig paspoort voorlegt.
  De aanvraag van verkrijging van de status van langdurig ingezetene moet vergezeld zijn van de bewijsstukken die aantonen dat de voorwaarden van artikel 15bis, § 3, zijn vervuld.
  De Koning bepaalt de regels inzake de behandeling van de aanvraag van verkrijging van de status van langdurig ingezetene, evenals de gevolgen van de afwezigheid van beslissing bij het verstrijken van de vastgestelde termijn. "

Art.12. Artikel 17 van dezelfde wet, waarvan de huidige tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidende :
  " § 2. Wanneer aan een vreemdeling die gemachtigd is tot vestiging in het Rijk, gelijktijdig of naderhand de status van langdurig ingezetene wordt verleend, wordt hem een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene afgegeven.
  Bij deze gelegenheid wordt hem een document overhandigd, gesteld in een van de drie landstalen en in het Engels, waarin hij wordt geïnformeerd over zijn rechten en plichten op grond van de richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen.
  De Koning bepaalt het model van de EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene. Deze verblijfstitel vervangt de vestigingsvergunning bedoeld in § 1 en geldt als bewijs van inschrijving in het bevolkingsregister.
  Wanneer de minister of zijn gemachtigde de status van langdurig ingezetene toekent aan de vreemdeling bedoeld in artikel 61/7, brengt hij zijn beslissing ter kennis van de lidstaat van de Europese Unie die aan deze vreemdeling een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene had afgegeven op grond van de bovengenoemde richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie. "

Art.13. Artikel 18 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1996 en van 15 september 2006, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 18. - § 1. Onder voorbehoud van artikel 19 is de geldigheidsduur van de machtiging tot vestiging en van de status van langdurig ingezetene onbeperkt.
  De Koning bepaalt de geldigheidsduur van het document dat de machtiging tot vestiging vaststelt en van de EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene.
  § 2. De minister of zijn gemachtigde kan beslissen dat de vreemdeling die gemachtigd werd zich in het Rijk te vestigen op grond van artikel 14 of die de status van langdurig ingezetene heeft verworven op grond van artikel 15bis, niet meer het recht heeft er te verblijven en/of deze status verliest als hij valse of misleidende informatie of valse of vervalste documenten heeft gebruikt of fraude heeft gepleegd of andere onwettige middelen heeft gebruikt die van doorslaggevend belang geweest zijn voor de erkenning van het recht op verblijf of om de machtiging tot verblijf te bekomen, om de machtiging tot vestiging te bekomen of om de status van langdurig ingezetene te verwerven. "

Art.14. In titel I, hoofdstuk 4, van dezelfde wet, wordt artikel 18bis, opgeheven bij de wet van 22 december 2003, hersteld in de volgende lezing :
  " Art. 18bis. - De vreemdeling aan wie in het Rijk de status van langdurig ingezetene werd toegekend verliest deze status als dezelfde status hem is toegekend in een andere lidstaat van de Europese Unie, krachtens de richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen. "

Art.15. Artikel 19 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1993 en 15 juli 1996, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 19. - § 1. Een vreemdeling die houder is van een geldige Belgische verblijfs- of vestigingsvergunning en het land verlaat, heeft gedurende een jaar recht op terugkeer in het Rijk.
  Een vreemdeling die de status van langdurig ingezetene geniet op grond van artikel 15bis verliest daarentegen zijn recht op terugkeer in het Rijk enkel wanneer hij gedurende twaalf opeenvolgende maanden het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie verlaat of wanneer hij het Rijk sinds ten minste zes jaar heeft verlaten.
  De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en de gevallen waarin de vreemdeling die de status van langdurig ingezetene geniet en die gedurende twaalf opeenvolgende maanden het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie verlaten heeft, zijn recht van terugkeer naar het Rijk niet verliest.
  Een vreemdeling die voorziet dat zijn afwezigheid uit het Rijk langer zal duren dan de geldigheidsduur van zijn verblijfstitel, kan een vervroegde verlenging of vernieuwing van deze verblijfstitel verkrijgen.
  De toelating om het Rijk terug binnen te komen mag hem slechts worden geweigerd om redenen van openbare orde of nationale veiligheid, of indien hij de voorwaarden die aan zijn verblijf zijn gesteld, niet naleeft.
  § 2. De vreemdeling, bedoeld in § 1, eerste lid, die langer dan een jaar uit het Rijk afwezig blijft, kan tot terugkeer in het Rijk worden gemachtigd in de gevallen en onder de voorwaarden bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
  De vreemdeling, bedoeld in § 1, tweede lid, die zijn recht op terugkeer is verloren, kan, in de gevallen en onder de voorwaarden bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de status van langdurig ingezetene herkrijgen.
  § 3. De Koning regelt de voorwaarden voor de geldigheid en de vernieuwing van de verblijfs- en vestigingsvergunningen of van de EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene van de vreemdeling die na een afwezigheid terugkeert in het Rijk.
  § 4. Onder voorbehoud van de toepassing van § 1, tweede lid, is de minister of zijn gemachtigde verplicht tot terugname van een vreemdeling en van zijn gezinsleden, bedoeld bij artikel 10, § 1, die houder is van een Belgische EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene en ten aanzien van wie een verwijderingsmaatregel is uitgevaardigd door de bevoegde overheid van een andere lidstaat van de Europese Unie, als gevolg van een weigering tot verlenging of een intrekking van de verblijfsvergunning afgegeven op grond van de richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, om redenen van openbare orde of nationale veiligheid, wanneer de voorwaarden voor zijn verblijf niet meer zijn vervuld of wanneer hij niet legaal in de betrokken lidstaat verblijft, zelfs indien de geldigheidsduur van de EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene, uitgereikt in België, is verstreken. "

Art.16. In artikel 20, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 26 mei 2005, worden de woorden "of de vreemdeling die de status van langdurig ingezetene geniet" ingevoegd tussen de woorden "de in het Rijk gevestigde vreemdeling" en de woorden ", wanneer hij de openbare orde of de veiligheid van het land ernstig heeft geschaad".

Art.17. In artikel 30bis, § 2, eerste lid, 1° en 2°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004 en gewijzigd bij de wet van 15 september 2006, worden de woorden "artikel 40, §§ 3 tot 6" telkens vervangen door de woorden "artikel 40bis of 40ter ".

Art.18. In titel II van dezelfde wet wordt het opschrift van hoofdstuk I, vervangen als volgt :
  " Hoofdstuk I - Vreemdelingen, burgers van de Unie en hun familieleden en vreemdelingen, familieleden van een Belg".

Art.19. Artikel 40 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 6 mei 1993, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 40. - § 1. Onverminderd de meer voordelige bepalingen vervat in wetten of Europese verordeningen waarop de burger van de Unie zou kunnen aanspraak maken, zijn de hiernavolgende bepalingen op hem van toepassing.
  § 2. Voor de toepassing van deze wet wordt onder burger van de Unie verstaan, een vreemdeling die de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie bezit en verblijft in of zich begeeft naar het Rijk.
  § 3. Iedere burger van de Unie heeft het recht gedurende maximaal drie maanden in het Rijk te verblijven zonder andere voorwaarden of formaliteiten te vervullen dan vermeld in artikel 41, eerste lid.
  § 4. Iedere burger van de Unie heeft het recht gedurende meer dan drie maanden in het Rijk te verblijven indien hij de in artikel 41, eerste lid, bedoelde voorwaarde vervult en hij :
  1° hetzij in het Rijk werknemer of zelfstandige is of het Rijk binnenkomt om werk te zoeken, zolang hij kan bewijzen dat hij nog werk zoekt en een reële kans maakt om te worden aangesteld;
  2° hetzij voor zichzelf over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat hij tijdens zijn verblijf ten laste komt van het sociale bijstandsstelsel van het Rijk, en over een verzekering beschikt die de ziektekosten in het Rijk volledig dekt;
  3° hetzij is ingeschreven aan een georganiseerde, erkende of gesubsidieerde onderwijsinstelling om er als hoofdbezigheid een studie, daaronder begrepen een beroepsopleiding, te volgen en indien hij beschikt over een verzekering die de ziektekosten in het Rijk volledig dekt, en hij door middel van een verklaring of van een gelijkwaardig middel van zijn keuze de zekerheid verschaft dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt om te voorkomen dat hij tijdens zijn verblijf ten laste komt van het sociale bijstandsstelsel van het Rijk.
  De in het eerste lid, 2° en 3°, bedoelde bestaansmiddelen moeten minstens gelijk zijn aan het inkomstenniveau onder hetwelk sociale bijstand kan worden verleend. In het kader van de evaluatie van de bestaansmiddelen wordt rekening gehouden met de persoonlijke situatie van de burger van de Unie, waarbij ondermeer rekening gehouden wordt met de aard en de regelmaat van diens inkomsten en met het aantal familieleden die te zijnen laste zijn.
  De Koning bepaalt de gevallen waarbij de burger van de Unie geacht wordt de voorwaarde van voldoende bestaansmiddelen, bedoeld in het eerste lid, 2°, te vervullen.

Art.20. In dezelfde wet wordt een artikel 40bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 40bis. - § 1. Onverminderd de meer voordelige bepalingen vervat in wetten of Europese verordeningen waarop de familieleden van de burger van de Unie zouden kunnen aanspraak maken, zijn de hiernavolgende bepalingen op hen van toepassing.
  § 2. Als familielid van de burger van de Unie worden beschouwd :
  1° de echtgenoot of de vreemdeling waarmee een geregistreerd partnerschap werd gesloten dat beschouwd wordt als zijnde gelijkwaardig met het huwelijk in België, die hem begeleidt of zich bij hem voegt;
  2° de partner, die hem begeleidt of zich bij hem voegt, met wie de burger van de Unie overeenkomstig een wet een geregistreerd partnerschap heeft gesloten, voorzover het gaat om een naar behoren geattesteerde duurzame en stabiele relatie die al minstens een jaar duurt, zij beiden ouder dan 21 jaar en ongehuwd zijn en geen duurzame relatie hebben met een andere persoon;
  3° de bloedverwanten in neergaande lijn alsmede die van de echtgenoot of partner als bedoeld onder 1° en 2°, beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn, die hen begeleiden of zich bij hen voegen;
  4° de bloedverwanten in opgaande lijn, alsmede die van de echtgenoot of partner als bedoeld onder 1° en 2°, die te hunnen laste zijn, die hen begeleiden of zich bij hen voegen.
  De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de criteria inzake de stabiele relatie tussen de partners, bedoeld in 2°. De minimumleeftijd van de twee partners bedoeld in 2° wordt teruggebracht tot 18 jaar, wanneer zij het bewijs leveren dat zij voor de aankomst in het Rijk van de vreemdeling die vervoegd wordt, reeds tenminste een jaar samengewoond hebben.
  De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de gevallen waarbij een partnerschap dat geregistreerd werd op basis van een vreemde wet, moet beschouwd worden als zijnde gelijkwaardig met een huwelijk in België.
  § 3. De in § 2 bedoelde familieleden die burger van de Unie zijn, hebben het recht de in artikel 40, § 3, bedoelde burger van de Unie te begeleiden of zich bij hem te voegen voorzover zij de in artikel 41, eerste lid, bedoelde voorwaarde vervullen. Indien het familieleden betreft die geen burger van de Unie zijn, moeten zij de in artikel 41, tweede lid, bedoelde voorwaarde vervullen.
  § 4. De in § 2 bedoelde familieleden die burger van de Unie zijn, hebben het recht de in artikel 40, § 4, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde burger van de Unie te begeleiden of zich bij hem te voegen voor een periode van meer dan drie maanden voor zover zij de in artikel 41, eerste lid, bedoelde voorwaarde vervullen. Indien het familieleden betreft die geen burger van de Unie zijn, moeten zij de in artikel 41, tweede lid, bedoelde voorwaarde vervullen.
  De in artikel 40, § 4, eerste lid, 2°, bedoelde burger van de Unie moet dan tevens het bewijs leveren dat hij over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat de in § 2 bedoelde familieleden tijdens zijn verblijf ten laste komen van het sociale bijstandsstelsel van het Rijk, en dat hij over een verzekering beschikt die de ziektekosten van zijn familieleden in het Rijk volledig dekt. In het kader van de evaluatie van de bestaansmiddelen wordt rekening gehouden met de persoonlijke situatie van de burger van de Unie, waarbij ondermeer rekening gehouden wordt met de aard en de regelmaat van diens inkomsten en met het aantal familieleden die te zijnen laste zijn.
  De in artikel 40, § 4, eerste lid, 3°, bedoelde burger van de Unie kan zich enkel laten begeleiden of vervoegen door de in § 2, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde familieleden, alsmede door zijn kinderen of door de kinderen van de familieleden bedoeld in 1° en 2° die te zijnen laste zijn, voorzover zij al naargelang het geval voldoen aan de in artikel 41, eerste lid of tweede lid bedoelde voorwaarde. ".

Art.21. In dezelfde wet wordt een artikel 40ter ingevoegd, luidende :
  " Art. 40ter. - De bepalingen van dit hoofdstuk die van toepassing zijn op de familieleden van de burger van de Unie die hem begeleiden of zich bij hem voegen, zijn van toepassing op de familieleden van een Belg die hem begeleiden of zich bij hem voegen.
  Voor wat betreft de in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 4°, bedoelde bloedverwanten in opgaande lijn, moet de Belgische onderdaan aantonen dat hij over stabiele, regelmatige en toereikende bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat zij tijdens het verblijf in het Rijk ten laste vallen van de openbare overheden en dat hij over een ziektekostenverzekering beschikt die de risico's van de betrokken familieleden in België dekt. "

Art.22. In artikel 41 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het eerste en tweede lid worden vervangen als volgt :
  " Het recht op binnenkomst wordt erkend aan de burger van de Unie op overlegging van een identiteitskaart of van een geldig nationaal paspoort of indien hij op een andere wijze kan laten vaststellen of bewijzen dat hij het recht van vrij verkeer en verblijf geniet.
  De familieleden van de burger van de Unie bedoeld in artikel 40bis, § 2, die geen burger van de Unie zijn, moeten houder zijn van de documenten die krachtens artikel 2 vereist zijn, dan wel op een andere wijze laten vaststellen of bewijzen dat ze het recht van vrij verkeer en verblijf genieten. Indien de betrokken familieleden houder zijn van een verblijfskaart, verstrekt op basis van de richtlijn 2004/38/EG van 29 april 2004, zijn zij vrijgesteld van de visumplicht. ";
  2° het artikel wordt aangevuld als volgt :
  " Indien de burger van de Unie niet in het bezit is van een identiteitskaart of geldig nationaal paspoort of indien de familieleden van de burger van de Unie, die geen burger van de Unie zijn, niet beschikken over de in artikel 2 bedoelde documenten, kan er door de minister of zijn gemachtigde een administratieve geldboete van 200 euro geheven worden. Deze geldboete wordt geïnd overeenkomstig artikel 42octies. "

Art.23. Artikel 41bis, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1996, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 41bis. - De burger van de Unie die naar België komt voor een verblijf van ten hoogste drie maanden en zijn familieleden die hem begeleiden of vervoegen, die niet logeren in een logementshuis dat onder- worpen is aan de wetgeving betreffende de controle op de reizigers, moeten hun aanwezigheid op het grondgebied binnen de tien werkdagen nadat zij het Rijk zijn binnengekomen melden bij het gemeentebestuur van de plaats waar zij verblijven, tenzij zij behoren tot één der categorieën van vreemdelingen die de Koning van deze verplichting heeft vrijgesteld.
  De Koning bepaalt het model van attest dat uitgereikt wordt ten bewijze van deze melding van aanwezigheid. Indien de aanwezigheid niet binnen de in het eerste lid voorziene periode gemeld werd, kan er door de minister of zijn gemachtigde een administratieve geldboete van 200 euro geheven worden. Deze geldboete wordt geïnd overeenkomstig artikel 42octies. ".

Art.24. In dezelfde wet wordt een artikel 41ter ingevoegd, luidende :
  " Art. 41ter. - § 1. Behoudens voor de in artikel 40, § 4, eerste lid, 1°, bedoelde burger van de Unie, kan er door de minister of zijn gemachtigde een einde gesteld worden aan het verblijfsrecht van de burger van de Unie, dat hem erkend werd op grond van artikel 40, § 3, indien hij een onredelijke belasting vormt voor het sociale bijstandsstelsel van het Rijk.
  § 2. Behoudens voor de in artikel 40, § 4, eerste lid, 1°, bedoelde burger van de Unie en zijn familieleden, kan er door de minister of zijn gemachtigde een einde gesteld worden aan het verblijfsrecht van de burger van de Unie, dat hem erkend werd op grond van artikel 40, § 3, en aan het verblijfsrecht van zijn familieleden, dat hun erkend werd op grond van artikel 40bis, § 3, indien de familieleden van de burger van de Unie een onredelijke belasting vormen voor het sociale bijstandsstelsel van het Rijk. ".

Art.25. Artikel 42 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
  " Art. 42. - § 1. Het recht op een verblijf van meer dan drie maanden in het Rijk wordt erkend aan de burger van de Unie en zijn familieleden onder de voorwaarden en voor de duur door de Koning bepaald overeenkomstig de Europese verordeningen en richtlijnen.
  § 2. Voor de burgers van de Unie wordt het recht op verblijf van meer dan drie maanden geconstateerd door een verklaring van inschrijving. Zij worden al naargelang het geval ingeschreven in het vreemdelingenregister of in het bevolkingsregister.
  § 3. Voor de familieleden van de burger van de Unie die zelf geen burgers van de Unie zijn, wordt het recht op verblijf geconstateerd door een verblijfsvergunning. Zij worden ingeschreven in het vreemdelingenregister. De geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning is gelijk aan de voorziene periode van verblijf van de burger van de Unie die zij begeleiden of vervoegen en bedraagt ten hoogste vijf jaar vanaf de datum van afgifte.
  § 4. De verklaring van inschrijving en de verblijfsvergunning worden afgegeven volgens de modaliteiten door de Koning bepaald overeenkomstig de Europese verordeningen en richtlijnen.
  Zij moeten ten laatste worden aangevraagd bij het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum van binnenkomst bij het gemeentebestuur van de plaats waar men verblijft. Indien na het verstrijken van deze periode, geen verklaring van inschrijving of verblijfsvergunning wordt aangevraagd, kan er door de minister of zijn gemachtigde een administratieve geldboete van 200 euro geheven worden. Deze geldboete wordt geïnd overeenkomstig artikel 42octies. ".

Art.26. In dezelfde wet wordt een artikel 42bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 42bis. - § 1. Er kan een einde gesteld worden aan het verblijfsrecht van de burger van de Unie door de minister of zijn gemachtigde indien hij niet meer voldoet aan de in artikel 40, § 4, en de in artikel 40bis, § 4, tweede lid, bedoelde voorwaarden of, voor de in artikel 40, § 4, eerste lid, 2° en 3°, bedoelde gevallen, indien hij een onredelijke belasting vormt voor het sociale bijstandstelsel van het Rijk. De minister of zijn gemachtigde kan zonodig controleren of aan de naleving van de voorwaarden voor de uitoefening van het verblijfsrecht is voldaan.
  § 2. Een burger van de Unie behoudt evenwel het verblijfsrecht zoals voorzien in artikel 40, § 4, eerste lid, 1°, in de volgende gevallen :
  1° hij is als gevolg van ziekte of ongeval tijdelijk arbeidsongeschikt;
  2° hij bevindt zich, na ten minste één jaar te hebben gewerkt, in een toestand van naar behoren vastgestelde onvrijwillige werkloosheid en heeft zich als werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsbemiddeling ingeschreven;
  3° hij bevindt zich in een toestand van naar behoren vastgestelde onvrijwillige werkloosheid na afloop van een tijdelijke arbeidsovereenkomst van minder dan één jaar of hij is in de eerste twaalf maanden onvrijwillig werkloos geworden en heeft zich als werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening ingeschreven. In dit geval blijft het statuut van werknemer ten minste zes maanden behouden;
  4° hij start met een beroepsopleiding. Behalve in geval van onvrijwillige werkloosheid is voor het behoud van het statuut van werknemer in dit geval een verband vereist tussen de voorafgaande beroepsactiviteit en deze opleiding. ".

Art.27. In dezelfde wet wordt een artikel 42ter ingevoegd, luidende :
  " Art. 42ter. - § 1. Tenzij de familieleden van een burger van de Unie die zelf burger van de Unie zijn, zelf een verblijfsrecht uitoefenen als bedoeld in artikel 40, § 4, of opnieuw voldoen aan de in artikel 40bis, § 2, bedoelde voorwaarden, kan er gedurende de eerste twee jaar van hun verblijf in de hoedanigheid van familielid van de burger van de Unie, een einde gesteld worden aan hun verblijfsrecht door de minister of zijn gemachtigde in de volgende gevallen :
  1° er wordt op basis van artikel 42bis, § 1, een einde gesteld aan het verblijfsrecht van de burger van de Unie die zij begeleid of vervoegd hebben;
  2° de burger van de Unie die zij begeleid of vervoegd hebben, vertrekt uit het Rijk;
  3° de burger van de Unie die zij begeleid of vervoegd hebben, overlijdt;
  4° het huwelijk met de burger van de Unie die zij begeleid of vervoegd hebben, wordt ontbonden of nietig verklaard, het geregistreerd partnerschap dat aangegaan werd, zoals bedoeld in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 1° of 2°, wordt beëindigd, of er is geen gezamenlijke vestiging meer;
  5° de familieleden van een burger van de Unie bedoeld in artikel 40, § 4, eerste lid, 2° of 3°, vormen een onredelijke belasting voor het sociale bijstandsstelsel van het Rijk.
  In de loop van het derde jaar van hun verblijf als familielid van de burger van de Unie, vermeld in artikel 40, § 4, eerste lid, 1° en 2°, volstaat de motivering gebaseerd op een in het eerste lid bedoeld element enkel indien zij aangevuld wordt met elementen die wijzen op een schijnsituatie. Hetzelfde geldt voor de familieleden van een burger van de Unie, bedoeld in artikel 40, § 4, eerste lid, 3°, in de loop van het derde tot het vijfde jaar van hun verblijf.
  § 2. De in § 1, eerste lid, 2° en 3°, bedoelde gevallen zijn niet van toepassing op kinderen van de burger van de Unie die in het Rijk verblijven en aan een onderwijsinstelling zijn ingeschreven alsmede op de ouder die de bewaring heeft van de kinderen, dit tot hun studie voltooid is.
  § 3. De minister of zijn gemachtigde kan zonodig controleren of aan de naleving van de voorwaarden voor de uitoefening van het verblijfsrecht is voldaan.

Art.28. In dezelfde wet wordt een artikel 42quater ingevoegd, luidende :
  " Art. 42quater. - § 1. Er kan gedurende de eerste twee jaar van hun verblijf in de hoedanigheid van familielid van de burger van de Unie een einde gesteld worden aan het verblijfsrecht van de familieleden van een burger van de Unie die zelf geen burger van de Unie zijn, door de minister of zijn gemachtigde in de volgende gevallen :
  1° er wordt, op basis van artikel 42bis, § 1, een einde gesteld aan het verblijfsrecht van de burger van de Unie die zij begeleid of vervoegd hebben;
  2° de burger van de Unie die zij begeleid of vervoegd hebben, vertrekt uit het Rijk;
  3° de burger van de Unie die zij begeleid of vervoegd hebben, overlijdt;
  4° het huwelijk met de burger van de Unie die zij begeleid of vervoegd hebben, wordt ontbonden of nietig verklaard, het geregistreerd partnerschap dat aangegaan werd, zoals bedoeld in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 1° of 2°, wordt beëindigd, of er is geen gezamenlijke vestiging meer;
  5° de familieleden van een burger van de Unie, bedoeld in artikel 40, § 4, eerste lid, 2° of 3°, vormen een onredelijke belasting voor het sociale bijstandsstelsel van het Rijk.
  In de loop van het derde jaar van hun verblijf als familielid van de burger van de Unie, vermeld in artikel 40, § 4, eerste lid, 1° en 2°, volstaat de motivering, gebaseerd op een in het eerste lid bedoeld element, enkel indien zij aangevuld wordt met elementen die wijzen op een schijnsituatie. Hetzelfde geldt voor familieleden van de burger van de Unie, bedoeld in artikel 40, § 4, eerste lid, 3°, in de loop van het derde tot het vijfde jaar van hun verblijf.
  § 2. De in § 1, eerste lid, 2° en 3°, bedoelde gevallen zijn niet van toepassing op kinderen van de burger van de Unie die in het Rijk verblijven en aan een onderwijsinstelling zijn ingeschreven alsmede op de ouder die de bewaring heeft van de kinderen, dit tot hun studie voltooid is.
  § 3. Het in § 1, eerste lid, 3°, bedoelde geval is niet van toepassing op de familieleden die ten minste één jaar in het Rijk verbleven hebben in de hoedanigheid van een familielid van de burger van de Unie, en voor zover betrokkenen aantonen werknemer of zelfstandige te zijn in België, of voor zichzelf en hun familieleden te beschikken over voldoende bestaansmiddelen zoals bedoeld in artikel 40, § 4, tweede lid, om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste vallen van het sociale bijstandsstelsel van het Rijk en te beschikken over een ziektekostenverzekering die alle risico's in België dekt, of lid te zijn van een in het Rijk gevormde familie van een persoon die aan deze voorwaarden voldoet.
  § 4. Onder voorbehoud van het bepaalde in § 5 is het in § 1, eerste lid, 4°, bedoelde geval niet van toepassing indien :
  1° hetzij het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke vestiging bij de aanvang van de gerechtelijke procedure tot ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of bij de beëindiging van het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke vestiging, ten minste drie jaar heeft geduurd, waarvan minstens één jaar in het Rijk;
  2° hetzij het recht van bewaring van de kinderen van de burger van de Unie, die in het Rijk verblijven, bij overeenkomst tussen de echtgenoten of de partners, bedoeld in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 1° of 2°, dan wel bij gerechtelijke beslissing is toegewezen aan de echtgenoot of partner die geen burger van de Unie is;
  3° hetzij het omgangsrecht met een minderjarig kind, bij overeenkomst tussen de echtgenoten of partners als bedoeld in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 1° of 2°, dan wel bij gerechtelijke beslissing is toegewezen aan de echtgenoot of partner, bedoeld in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 1° en 2°, die geen burger van de Unie is en de rechter heeft bepaald dat dit recht van bewaring moet uitgeoefend worden in het Rijk en dit zolang het nodig is;
  4° hetzij bijzonder schrijnende situaties dit rechtvaardigen, bijvoorbeeld indien het familielid tijdens het huwelijk of het geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 1° en 2°, het slachtoffer is geweest van huiselijk geweld;
  en voor zover betrokkenen aantonen werknemer of zelfstandige te zijn in België, of voor zichzelf en hun familieleden te beschikken over voldoende bestaansmiddelen, bedoeld in artikel 40, § 4, tweede lid, om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste vallen van het sociale bijstandsstelsel van het Rijk en beschikken over een ziektekostenverzekering die alle risico's in België dekt, of lid zijn van een in het Rijk gevormde familie van een persoon die aan deze voorwaarden voldoet.
  § 5. De minister of zijn gemachtigde kan zonodig controleren of aan de naleving van de voorwaarden voor de uitoefening van het verblijfsrecht is voldaan. "

Art.29. In dezelfde wet wordt een artikel 42quinquies ingevoegd, luidende :
  " Art. 42quinquies. - § 1. Onverminderd artikel 42sexies en voorzover er geen procedure hangende is voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen overeenkomstig artikel 39/79, wordt een duurzaam recht op verblijf erkend aan de in artikel 40, § 4, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde burger van de Unie en zijn familieleden, voorzover zij gedurende een ononderbroken periode van drie jaar in het Rijk verbleven hebben op grond van de bepalingen van onderhavig hoofdstuk.
  Familieleden die geen burger van de Unie zijn, kunnen het in het eerste lid bedoelde duurzaam recht slechts verkrijgen indien zij gedurende deze periode gezamenlijk gevestigd waren met de burger van de Unie. Deze voorwaarde inzake gezamenlijke vestiging geldt niet voor de familieleden die de in artikel 42quater, §§ 3 en 4 bedoelde voorwaarden vervullen, noch voor familieleden die hun verblijf behouden op grond van artikel 42quater, § 1, tweede lid.
  § 2. Voor de in artikel 40, § 4, eerste lid, 3°, bedoelde burger van de Unie en zijn familieleden wordt onder dezelfde voorwaarden als bepaald in § 1 een duurzaam recht op verblijf erkend met dien verstande dat een periode van vijf jaar geldt.
  § 3. Het ononderbroken karakter van het verblijf wordt niet beïnvloed door tijdelijke afwezigheden van niet meer dan zes maanden per jaar, door afwezigheden van langere duur voor de vervulling van militaire verplichtingen, door één afwezigheid van ten hoogste twaalf achtereenvolgende maanden om belangrijke redenen, zoals zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding, noch door uitzending om werkzaamheden te verrichten buiten het Rijk.
  § 4. Indien een procedure hangende is voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen overeenkomstig artikel 39/79, wordt de erkenning van het duurzaam recht op verblijf geschorst in afwachting van de beslechting van deze procedure en van een definitieve beslissing van de minister of zijn gemachtigde.
  § 5. Op hun verzoek en na verificatie door de minister of zijn gemachtigde van de duur van het verblijf, wordt aan de burgers van de Unie een document uitgereikt ter staving van hun duurzaam recht op verblijf. Dit gebeurt conform de door de Koning bepaalde modaliteiten.
  § 6. Het duurzaam recht op verblijf voor de familieleden die geen burger van de Unie zijn, wordt geconstateerd door de afgifte van een verblijfskaart. Zij worden ingeschreven in het bevolkingsregister.
  Deze verblijfskaart wordt afgegeven volgens de modaliteiten door de Koning bepaald overeenkomstig Europese verordeningen en richtlijnen.
  Zij moet worden aangevraagd voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de in artikel 42, § 3, bedoelde verblijfsvergunning. Indien deze verblijfskaart niet tijdig wordt aangevraagd, kan er door de minister of zijn gemachtigde een administratieve geldboete van 200 euro geheven worden. Deze geldboete wordt geïnd overeenkomstig artikel 42octies.
  § 7. Wanneer een duurzaam recht op verblijf werd verkregen, kan het slechts worden verloren door een afwezigheid van meer dan twee achtereenvolgende jaren uit het Rijk. ".

Art.30. In dezelfde wet wordt een artikel 42sexies ingevoegd, luidende :
  " Art. 42sexies. - § 1. In afwijking op artikel 42quinquies wordt het duurzaam recht op verblijf alvorens de ononderbroken periode van drie jaar verblijf verstreken is, toegekend aan de volgende categorieën werknemers of zelfstandigen, bedoeld in artikel 40, § 4, eerste lid, 1° :
  1° de werknemer of zelfstandige die zijn werkzaamheid staakt als gevolg van blijvende arbeidsongeschiktheid, mits :
  a) hetzij hij meer dan twee jaar ononderbroken in het Rijk heeft verbleven;
  b) hetzij de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een arbeidsongeval of een beroepsziekte waardoor recht ontstaat op een uitkering die geheel of ten dele ten laste komt van een instelling van het Rijk;
  c) hetzij zijn echtgenoot of partner bedoeld in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 1°, een Belgische onderdaan is;
  2° de werknemer of zelfstandige die op het tijdstip waarop hij zijn werkzaamheid staakt, de wettelijke leeftijd heeft bereikt waarop hij aanspraak kan maken op een ouderdomspensioen, of de werknemer die zijn bezoldigde werkzaamheid staakt ten gevolge van vervroegde uittreding, mits hun echtgenoot of partner bedoeld in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 1°, een Belgische onderdaan is.
  De tijdvakken van onvrijwillige werkloosheid, die naar behoren zijn vastgesteld door de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening en waarin de betrokkene wegens een aan hem niet-toerekenbare reden niet heeft gewerkt, of perioden van afwezigheid of onderbreking van de werkzaamheid wegens ziekte of ongeval, worden als tijdvakken van werkzaamheid beschouwd.
  § 2. De familieleden van de in § 1 bedoelde burger van de Unie verkrijgen eveneens een duurzaam recht op verblijf.
  § 3. Wanneer de in artikel 40, § 4, eerste lid, 1°, bedoelde werknemer of zelfstandige overlijdt in de loop van zijn beroepsleven voordat hij op grond van § 1 het recht op duurzaam verblijf verkregen heeft, verwerven de familieleden die bij hem in het Rijk verblijven een duurzaam recht op verblijf indien :
  1° hetzij de werknemer of zelfstandige op het tijdstip van overlijden gedurende twee jaar ononderbroken in het Rijk verbleven heeft;
  2° hetzij het overlijden van de werknemer of zelfstandige het gevolg is geweest van een arbeidsongeval of beroepsziekte. ".

Art.31. In dezelfde wet wordt een artikel 42septies ingevoegd, luidende :
  " Art. 42septies. - De minister of zijn gemachtigde kan een einde stellen aan het verblijfsrecht van de burger van de Unie of van zijn familieleden indien deze of dezen valse of misleidende informatie of valse of vervalste documenten hebben gebruikt of fraude gepleegd hebben of ander onwettige middelen gebruikt hebben die van doorslaggevend belang geweest zijn voor de erkenning van dit recht. ".

Art.32. In dezelfde wet wordt een artikel 42octies ingevoegd, luidende :
  " Art. 42octies. - § 1. De beslissing waarbij de administratieve geldboete, bedoeld in de artikelen 41, vierde lid, 41bis, tweede lid, 42, § 4, tweede lid, en 42quinquies, § 6, derde lid, wordt opgelegd is onmiddellijk uitvoerbaar, niettegenstaande hoger beroep.
  De administratieve geldboete kan betaald worden door middel van de consignatie van het verschuldigde bedrag bij de Deposito- en Consignatiekas.
  § 2. De burger van de Unie, of in voorkomend geval zijn familielid, die de beslissing van de minister of van diens gemachtigde betwist, stelt op straffe van verval binnen een termijn van één maand te rekenen van de kennisgeving van de beslissing, bij wege van een verzoekschrift beroep in bij de rechtbank van eerste aanleg.
  Indien de rechtbank van eerste aanleg het beroep ontvankelijk en gegrond verklaart, wordt de betaalde of in consignatie gegeven som teruggegeven.
  De rechtbank van eerste aanleg moet uitspraak doen binnen een maand te rekenen van de indiening van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift.
  De tekst van het eerste lid wordt opgenomen in de beslissing waarbij de administratieve geldboete wordt opgelegd.
  § 3. Indien de burger van de Unie of zijn familielid in gebreke blijft de geldboete te betalen, wordt de beslissing van de bevoegde ambtenaar of de in kracht van gewijsde gegane beslissing van de rechtbank van eerste aanleg ter kennis gebracht van de administratie van het Kadaster, Registratie en Domeinen, met het oog op de invordering van het bedrag van de administratieve geldboete.
  § 4. Indien de burger van de Unie of zijn familielid of diens vertegenwoordiger de som van de administratieve geldboete heeft geconsigneerd bij de Deposito- en Consignatiekas en indien hij binnen de hierboven vermelde termijn geen beroep heeft ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg, komt de in consignatie gegeven som ten goede aan de Staat. ".

Art.33. In artikel 43 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in de inleidende zin van het eerste lid worden de woorden "de EG-vreemdeling" vervangen door de woorden "de burgers van de Unie en hun familieleden" en worden de woorden "openbare veiligheid" vervangen door de woorden "nationale veiligheid";
  2° het eerste lid, 2°, wordt vervangen als volgt :
  " 2° de om redenen van openbare orde of nationale veiligheid genomen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het persoonlijk gedrag van de betrokkene. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen. Het gedrag van de betrokkene moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd;";
  3° het eerste lid, 4°, wordt vervangen als volgt :
  " 4° alleen ziekten vermeld in de bij deze wet gevoegde lijst kunnen een weigering van binnenkomst of het verblijf rechtvaardigen. Het optreden van een ziekte later dan drie maanden na aankomst op het grondgebied kan geen reden voor verwijdering van het grondgebied vormen. " ;
  4° het artikel wordt aangevuld als volgt :
  " Om te beoordelen of de betrokkene een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid kan de minister of zijn gemachtigde bij de afgifte van de verklaring van inschrijving dan wel bij de afgifte van de verblijfskaart, zonodig de lidstaat van oorsprong en eventueel andere lidstaten, verzoeken om mededeling van de gerechtelijke antecedenten betreffende betrokkene en zonodig om een uittreksel uit het strafregister verzoeken.
  Indien ernstige aanwijzingen daartoe aanleiding geven, kan de minister of zijn gemachtigde personen die het verblijfsrecht genieten binnen drie maanden na de datum van binnenkomst zonodig aan een kosteloos medisch onderzoek onderwerpen met het oog op het afgeven van een verklaring dat zij niet lijden aan de in het eerste lid, 4°, bedoelde ziekten. ".

Art.34. Artikel 44bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1996, wordt opgeheven.

Art.35. Artikel 45 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 juli 1996, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 45. - § 1. Onverminderd de toepassing van artikel 42bis, kunnen de in artikel 40, § 4, bedoelde burger van de Unie en zijn in artikel 40bis, § 2, bedoelde familieleden die een recht op verblijf hebben in het kader van een verblijf voor minstens een jaar, slechts bij koninklijk besluit tot uitzetting en na het advies van de Commissie van advies voor vreedelingen van het grondgebied verwijderd worden.
  § 2. Behalve om ernstige redenen van openbare orde of nationale veiligheid, kunnen een burger van de Unie of zijn familieleden die een duurzaam recht op verblijf hebben verworven overeenkomstig artikel 42quinquies of 42sexies, niet uitgezet worden uit het Rijk.
  § 3. Behalve in geval van ernstige aanslag op de nationale veiligheid, kunnen al naargelang het geval niet uitgezet noch teruggewezen worden uit het Rijk :
  1° de burger van de Unie of zijn familieleden die de laatste tien jaar in het Rijk hebben verbleven;
  2° de burger van de Unie of zijn familieleden die de leeftijd van achttien jaar nog niet bereikt hebben, tenzij de verwijdering noodzakelijk is in het belang van de minderjarige, zoals bepaald in de toepasselijke internationale verdragen. ".

Art.36. In artikel 46 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het eerste lid wordt § 1;
  2° het tweede lid, dat § 2 wordt, wordt vervangen als volgt :
  " Worden ter kennis gebracht van de betrokkene :
  1° de weigering van verklaring tot inschrijving, zoals bedoeld in artikel 42, § 2 of de weigering tot afgifte van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 42, § 3;
  2° het verlies van het recht op verblijf op grond van de artikelen 42bis, 42ter, 42quater of van artikel 42septies;
  3° de weigering van de afgifte van het document bedoeld in artikel 42quinquies, § 5, of de weigering tot afgifte van de verblijfskaart zoals bedoeld in artikel 42quinquies, § 6;
  4° het verlies van het recht op duurzaam verblijf op basis van artikel 42quinquies, § 7, of van artikel 42septies;
  3° het derde lid wordt § 3;
  4° het vierde lid, dat § 4 wordt, wordt vervangen als volgt :
  " § 4. Behalve in naar behoren aangetoonde dringende gevallen, mag deze termijn niet korter zijn dan een maand na de datum van kennisgeving. ".

Art.37. In dezelfde wet wordt een artikel 46bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 46bis. - § 1. De burger van de Unie of zijn familieleden, bedoeld in artikel 40bis, § 2, kunnen ten vroegste na een periode van twee jaar nadat het koninklijk besluit tot uitzetting of het ministerieel besluit tot terugwijzing werd uitgevoerd, onder aanvoering van argumenten om te bewijzen dat er een wijziging in materiële zin is opgetreden in de omstandigheden die het besluit destijds rechtvaardigden, bij de gemachtigde van de minister een aanvraag indienen tot schorsing of opheffing van het betrokken besluit.
  § 2. Een besluit betreffende de bovenvermelde aanvraag wordt ten laatste binnen de zes maanden te rekenen vanaf de indiening van de aanvraag getroffen.
  De betrokken vreemdelingen hebben gedurende de behandeling van deze aanvraag geen recht van toegang of verblijf in het Rijk. ".

Art.38. In dezelfde wet wordt een artikel 51/3bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 51/3bis. - De vreemdeling die een asielaanvraag indient kan onderworpen worden aan een veiligheidsfouillering bij de aankomst bij de in artikel 50 bedoelde overheid, om er zich van te vergewissen dat hij geen wapen of enig voorwerp draagt dat gevaarlijk is voor de fysieke integriteit van hemzelf of van derden of voor de openbare orde.
  De veiligheidsfouillering gebeurt door het betasten van het lichaam en de kleding van de gefouilleerde, alsook door de controle van zijn bagage. Zij mag niet langer duren dan de daartoe noodzakelijke tijd. Zij wordt uitgevoerd door een gemachtigde van de minister van hetzelfde geslacht als de gefouilleerde.
  De Koning bepaalt de nadere regels die van toepassing zijn op deze veiligheidsfouillering. ".

Art.39. In titel II van dezelfde wet wordt een hoofdstuk V ingevoegd met als opschrift "Hoofdstuk V - Gerechtigden van de status van langdurig ingezetene in een andere lidstaat van de Europese Unie, op grond van de richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen".

Art.40. In titel II, hoofdstuk V, van dezelfde wet wordt een artikel 61/6 ingevoegd, luidende :
  " Art. 61/6. - De Staten gebonden door de richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, zijn de lidstaten van de Europese Unie, met uitzondering van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk. ".

Art.41. In titel II, hoofdstuk V, van dezelfde wet wordt een artikel 61/7 ingevoegd, luidende :
  " Art. 61/7. - § 1. Wanneer een vreemdeling die houder is van een geldige EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene, afgegeven door een andere lidstaat van de Europese Unie op grond van de richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, een aanvraag voor een machtiging tot een verblijf van meer dan drie maanden indient, moet deze worden ingewilligd, voorzover geen enkele reden van openbare orde of nationale veiligheid zich ertegen verzet, de vreemdeling niet is getroffen door een van de ziekten die de volksgezondheid bedreigen vermeld in de bijlage bij deze wet, en hij een van de volgende voorwaarden vervult :
  1° een activiteit als werknemer of als zelfstandige uitoefenen in België;
  2° een studie of een beroepsopleiding volgen in België;
  3° met andere doeleinden naar België komen.
  Het bewijs van de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 1°, is geleverd indien hij bewijst dat hij gemachtigd is om in België te werken of dat hij vrijgesteld is van deze machtiging en dat hij, al naar het geval, een arbeidsovereenkomst, een voorstel voor een arbeidscontract of de documenten die zijn vereist om een activiteit als zelfstandige uit te oefenen bezit, en op grond van deze activiteit stabiele, regelmatige en toereikende inkomsten ontvangt of kan ontvangen om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden en om te voorkomen dat ze ten laste vallen van de overheden.
  Het bewijs van de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 2°, is geleverd indien hij voldoet aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 58 tot 60.
  Het bewijs van de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 3°, is geleverd indien hij bewijst dat hij beschikt over stabiele, regelmatige en toereikende inkomsten om zichzelf en zijn familieleden te onderhouden en om te voorkomen dat zij ten laste vallen van de overheden, en indien hij bewijst dat hij beschikt over een ziektekostenverzekering die de risico's in België dekt.
  De regels bedoeld in het eerste lid, zijn niet van toepassing als de langdurig ingezetene in het Rijk wenst te verblijven als gedetacheerd werknemer van een dienstverstrekker gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie in het kader van een grensoverschrijdende dienstverlening of als verlener van grensoverschrijdende diensten.
  § 2. De aanvraag voor de machtiging tot verblijf wordt ingediend op de wijze bepaald bij de artikelen 9 of 9bis.
  Indien de machtiging door de vreemdeling wordt aangevraagd bij de burgemeester van de plaats waar hij verblijft, overhandigt de laatstgenoemde hem, behalve indien hij weigert om de aanvraag in overweging te nemen, een bewijs van ontvangst van de aanvraag en zendt hij deze onverwijld over aan de minister of aan diens gemachtigde.
  § 3. De beslissing over de aanvraag voor de machtiging tot verblijf moet zo snel mogelijk en ten laatste vier maanden na de indiening van de aanvraag worden genomen, indien die in het buitenland wordt ingediend, of na de datum van de overhandiging van het bewijs van ontvangst van de aanvraag, in het in § 2, laatste lid, bedoelde geval.
  Wanneer de vereiste documenten niet zijn voorgelegd of in uitzonderlijke gevallen die verband houden met de complexiteit van het onderzoek van de aanvraag en bij een met redenen omklede beslissing die ter kennis van de aanvrager wordt gebracht, kan de minister of zijn gemachtigde deze termijn één keer met drie maanden verlengen.
  Als na afloop van de termijn van vier maanden volgend op de indiening van de aanvraag, eventueel verlengd overeenkomstig het tweede lid, geen enkele beslissing is genomen, moet de machtiging tot verblijf worden afgegeven wanneer de documenten vermeld in § 1 zijn voorgelegd.
  § 4. De bepalingen van artikel 13, § 1, eerste lid en vijfde lid, en § 2, zijn van toepassing op de machtiging tot verblijf bedoeld in § 1.
  Het inschrijven van de in § 1 bedoelde vreemdeling in het vreemdelingenregister en het afgeven van de verblijfstitel die als bewijs van inschrijving geldt worden gedaan overeenkomstig artikel 12.
  § 5. De minister of zijn gemachtigde deelt de beslissing tot machtiging tot verblijf mee aan de bevoegde overheid van de lidstaat van de Europese Unie die aan de vreemdeling een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene heeft afgegeven op grond van bovenvermelde richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie.
  § 6. De machtiging tot verblijf van de in § 1, eerste lid, 1° en 3° bedoelde vreemdeling wordt onbeperkt na een periode van vijf jaar volgend op de afgifte van de verblijfstitel. ".

Art.42. In titel II, hoofdstuk IV, van dezelfde wet wordt een artikel 61/8 ingevoegd, luidende :
  " Art. 61/8. - Wanneer de minister of zijn gemachtigde, overeenkomstig artikel 13, § 2bis, aan een vreemdeling die krachtens artikel 61/7 tot een verblijf van beperkte tijd in het Rijk is gemachtigd het bevel geeft om het grondgebied te verlaten, deelt hij dit mee aan de lidstaat van de Europese Unie die aan de vreemdeling een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene heeft afgegeven op grond van bovenvermelde richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie. ".

Art.43. In titel II, hoofdstuk V, van dezelfde wet wordt een artikel 61/9 ingevoegd, luidende :
  " Art. 61/9. - Wanneer een vreemdeling die tot het verblijf werd gemachtigd op grond van artikel 61/7, § 1, de openbare orde of de nationale veiligheid ernstig heeft geschaad, kan de minister zijn terugwijzing krachtens artikel 20, eerste lid, vergezeld doen gaan van een beslissing tot verwijdering van het grondgebied van de Europese Unie, in akkoord met de overheid van de lidstaat van de Europese Unie die aan de vreemdeling een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene heeft afgegeven op grond van bovenvermelde richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie. ".

Art.44. Artikel 74/8 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1996 en gewijzigd bij de wet van 15 september 2006, wordt aangevuld als volgt :
  " § 5. Een vreemdeling, bedoeld in § 1, kan onderworpen worden aan een veiligheidsfouillering om er zich van te vergewissen dat hij geen wapen of enig voorwerp draagt dat gevaarlijk is voor de fysieke integriteit van hemzelf of van derden of voor de openbare orde, in elk van de volgende gevallen :
  1° bij aankomst van de vreemdeling in een plaats bedoeld in § 1;
  2° nadat de vreemdeling bezoek heeft ontvangen;
  3° voorafgaand aan de overbrenging van de vreemdeling.
  Bij zijn aankomst in een plaats, bedoeld in § 1, kan de bezoeker van een vreemdeling, bedoeld in § 1, eveneens onderworpen worden aan deze veiligheidsfouillering.
  De veiligheidsfouillering gebeurt door het betasten van het lichaam en de kleding van de gefouilleerde, alsook door de controle van zijn bagage. Zij mag niet langer duren dan de daartoe noodzakelijk tijd. Zij wordt uitgevoerd door een gemachtigde van de minister van hetzelfde geslacht als de gefouilleerde.
  § 6. De gemachtigde van de minister kan dwang gebruiken ten aanzien van de vreemdeling, bedoeld in § 1, en in het kader van zijn overbrenging, bedoeld in § 3.
  Dit gebruik van dwang is onderworpen aan de voorwaarden bepaald bij artikel 37 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.
  De Koning bepaalt de regels voor de opleiding in het kader van het gebruik van dwang door de gemachtigde van de minister. ".

Art.45. In artikel 79 van dezelfde wet, gewijzigd door de wetten van 14 juli 1987, 6 mei 1993, 15 juli 1996 en 26 juni 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid, 2°, wordt de verwijzing naar artikel 41bis geschrapt en worden de woorden ", in de artikelen 42, § 2, 42quinquies, § 5," worden ingevoegd tussen de woorden "voorzien in die artikelen" en de woorden "of in artikel 2";
  2° in het tweede lid wordt de verwijzing naar de artikelen "5, 12, 17 of 41bis" vervangen door de verwijzing naar de artikelen "5, 12, 17, 41bis, 42, § 2 of 42quinquies, § 5".

Art.46. De bijlage bij dezelfde wet wordt vervangen door de bijlage die bij deze wet is gevoegd.

HOOFDSTUK III. - Overgangsbepaling.
Art.47. Vanaf de inwerkingtreding van deze wet zijn alle bepalingen van deze wet van toepassing op de burgers van de Unie, hun familieleden en familieleden van Belgen met dien verstande dat :
  1° de verblijfsvergunningen van de burgers van de Unie geldig blijven tot aan het verstrijken van de geldigheidsduur ervan;
  2° de burgers van de Unie en hun familieleden alsook de familieleden van Belgische onderdanen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet in het bezit zijn van een verblijfskaart van onderdaan van een lidstaat der Europese Gemeenschappen of van een identiteitskaart voor vreemdeling, waarbij hun verblijfsrecht werd vastgesteld, vanaf dat ogenblik van rechtswege geacht worden te genieten van een recht op verblijf overeenkomstig artikel 42 van de wet van 15 december 1980;
  3° er onder voorbehoud van schijnhuwelijk, rechtsmisbruik of een andere vorm van fraude die van doorslaggevend belang geweest is voor de erkenning van het verblijfsrecht, slechts een einde gesteld kan worden aan het verblijf van de burgers van de Unie en hun familieleden die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet, beschikken over een verblijfskaart van onderdaan van een lidstaat van de Europese Gemeenschappen of een identiteitskaart voor vreemdeling, waarbij hun verblijfsrecht werd vastgesteld, conform het door deze wet gewijzigd artikel 45 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
  4° de vreemdeling die op het ogenblik van de inwerkingtreding van artikel 21 van deze wet, met toepassing van de criteria bepaald in de omzendbrief van 30 september 1997 betreffende het verlenen van een verblijfsmachtiging op basis van samenwoonst in het kader van een duurzame relatie, gemachtigd wordt tot een verblijf voor beperkte duur in de hoedanigheid van partner van een burger van de Unie of van een Belgische onderdaan, vanaf dat moment van rechtswege geacht wordt te genieten van een recht op verblijf op grond van artikel 42 van de wet van 15 december 1980.
  Voordat er drie jaren verstreken zijn sedert de afgifte van de eerste verblijfstitel aan de betrokken vreemdeling, kan de minister of zijn gemachtigde een einde stellen aan diens verblijf, al naargelang het geval op grond van artikel 42ter of 42quater van dezelfde wet, met inbegrip van het geval waarbij het samenlevingscontract wordt opgezegd.
  Na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn, geniet de betrokken partner van de burger van de Unie of van de Belgische onderdaan een duurzaam recht op verblijf conform de voorwaarden bedoeld in artikel 42quinquies van dezelfde wet.

HOOFDSTUK IV. - Inwerkingtreding.
Art.48. Met uitzondering van dit artikel, treedt deze wet in werking op de door de Koning te bepalen data en uiterlijk op de eerste dag van de dertiende maand na die waarin zij is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
  Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
  Gegeven te Brussel, 25 april 2007.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Vice-Eerste-Minister en Minister van Binnenlandse Zaken,
  P. DEWAEL
  Met 's Lands Zegel gezegeld :
  De Minister van Justitie,
  Mevr. L. ONKELINX

BIJLAGE.
Art. N.
  Ziekten die de volksgezondheid kunnen bedreigen :
  1. tot quarantaine aanleiding gevende ziekten vermeld in het internationaal gezondheidsreglement nr. 2 van 25 mei 1951 van de Wereld Gezondheids Organisatie;
  2. tuberculose van de luchtwegen, in een actief stadium of met ontwikkelingstendensen;
  3. andere besmettelijke door infectie of parasieten veroorzaakte ziekten, voorzover zij in België onder beschermende bepalingen ten aanzien van de inwoners vallen.