5 APRIL 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1992 tot regeling van de organisatie en de werking van het Participatiefonds.
Art. 1-26
Artikel 1. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 22 december 1992 tot regeling van de organisatie en de werking van het Participatiefonds worden de woorden " Waterloolaan 16 " vervangen door de woorden " de Lignestraat 1 ".
Art.2. Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" Het Participatiefonds heeft als opdrachten deze zoals omschreven in artikel 74, § 1, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen.
Art.3. Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art.4. Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgende lid :
" In het kader van de opdracht zoals bedoeld in artikel 74, § 1, 8°, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen, keurt de raad van bestuur de statuten goed van deze gespecialiseerde filialen. Deze statuten bepalen in het bijzonder de vennootschapsvorm, het maatschappelijke doel, de modaliteiten van het dagelijkse beheer en de handelings- en vertegenwoordigingsbevoegdheden. De handelingen van deze gespecialiseerde filialen worden bestempeld als daden van koophandel. "
Art.5. Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" Art. 10. Het dagelijkse bestuur van het Participatiefonds wordt waargenomen door zijn personeel waarvan het kader wordt georganiseerd door artikel 11, § 4, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. Voormeld personeel staat onder het gezag van zijn directeur-generaal benoemd door de raad van bestuur. "
Art.6. Artikel 13 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art.7. Aan artikel 14 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1 ° in § 1 worden de woorden " en de jaarrekeningen " verwijderd.
2° § 2 wordt opgeheven.
3° het derde lid van § 3 wordt opgeheven.
4° in § 4 worden de woorden " artikel 4 " vervangen door de woorden " artikel 74, § 1, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen;
5° § 5 wordt aangevuld als volgt : " De jaarrekening dient evenwel niet te worden gepubliceerd. "
Art.8. In artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij koninklijk besluit van 26 februari 2002, worden de woorden " artikel 4, 3° " vervangen door de woorden " artikel 74, § 1, 3° van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen ".
Art.9. Aan artikel 16 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij koninklijk besluit van 26 februari 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in §1, tussen de eerste en de tweede gedachtestreep, wordt een gedachtestreep ingevoegd waarvan de tekst luidt als volgt :
" - zelfstandige worden en een onderneming in de vorm van een eenpersoonsvennootschap oprichten of overnemen; "
2° in § 2 wordt het woord " betrekking " vervangen door de woorden " zelfstandige activiteit ".
Art.10. Artikel 17 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art.11. In de derde gedachtestreep van artikel 18 van hetzelfde besluit vervangen door het koninklijk besluit van 17 februari 1997 en gewijzigd door de koninklijke besluiten van 26 februari 2002 en 5 juni 2002, worden de woorden " andere dan het aanvullend krediet " verwijderd.
Art.12. Artikel 20 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij koninklijk besluit van 26 februari 2002, wordt gewijzigd als volgt :
1° § 1 wordt vervangen als volgt :
" § 1. Voor de achtergestelde lening wordt een overeenkomst opgesteld met in het bijzonder vermelding van het bedrag, het doel, de duur, de intrestvoet, de commissielonen, de kosten en lasten, de toekenningsvoorwaarden, het terugbetalingsprogramma, de modaliteiten van terbeschikkingstelling van de fondsen, de voorwaarden en modaliteiten van vervroegde opeisbaarheid. "
2° in de inleidende zin van § 2 worden de woorden " onder meer " tussengevoegd tussen de woorden " zijn " en " geheel ";
3° in § 3 worden de woorden " de begunstigde van de startlening " vervangen door de woorden " de ontlener ".
Art.13. In § 1, tweede lid, van artikel 21 van hetzelfde besluit worden de woorden " deze een terugbetaling eist " vervangen door de woorden " de startlening wordt opgezegd door het Participatiefonds ".
Art.14. Het tweede lid van artikel 22 van hetzelfde besluit, vervangen door het besluit van 26 februari 2002, wordt vervangen als volgt :
" Voor de terugbetaling van het kapitaal verleent het Participatiefonds vrijstellingen van één tot drie jaar, waarvoor het geval per geval de modaliteiten vaststelt. Het maximumbedrag van de lening wordt vastgesteld door de raad van bestuur van het Participatiefonds, zonder dat dit meer mag bedragen dan euro 40.000. "
Art.15. Artikel 24 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij koninklijk besluit van 26 februari 2002, wordt vervangen als volgt :
" De aanvragen voor een lening worden aan het Participatiefonds voorgelegd door middel van een dossier waarvan het Fonds de technische aspecten bepaalt. Het dossier wordt bij het Participatiefonds ingediend hetzij rechtstreeks, hetzij via een instelling waarmee het Participatiefonds een samenwerkingsakkoord heeft gesloten.
De beslissing wordt genomen door het Fonds na onderzoek van het overgemaakte dossier; zij zal inzonderheid gesteund zijn op volgende criteria :
1° eerbaarheid van de aanvrager; het Participatiefonds kan een aanvullend onderzoek voorschrijven;
2° aangebrachte beheers- en beroepsbekwaamheid;
3° technische, economische en financiële waarde van het project waarvoor een beroep wordt gedaan op het Participatiefonds;
4° leefbaarheid van de onderneming en dit op basis van alle financiële informatie beschikbaar in het aanvraagdossier,
5° in voorkomend geval, advies van voormelde begeleidingsorganismen of kredietinstellingen. "
Art.16. Artikel 25 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 26 februari 2002, wordt vervangen als volgt :
" Art. 25. § 1. Indien de begunstigde moeilijkheden ondervindt om zijn verbintenissen die hij heeft aangegaan ten aanzien van het Participatiefonds, na te leven, kan dit laatste de modaliteiten van de startlening herschikken tegen de voorwaarden die het bepaalt.
§ 2. Het Participatiefonds eist niet de terugbetaling van het saldo van de opgezegde startlening wanneer de stopzetting van de zelfstandige activiteit van de begunstigde van de startlening te wijten is aan :
1° faillissement, gerechtelijk akkoord of overlijden van de begunstigde;
2° overmacht of ontbreken van levensvatbaarheid van de zelfstandige activiteit van de begunstigde van de startlening.
In de gevallen zoals voorzien onder 2° dienen deze overmacht of dit ontbreken van levensvatbaarheid volkomen onafhankelijk te zijn van de wil van de begunstigde en te worden nagegaan over een periode waarvan de duur significant is. De begunstigde kan dit bewijzen met alle middelen, minstens door overlegging van de resultatenrekeningen van de onderneming.
Bovendien moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden :
a) in de gevallen zoals voorzien onder 1° en 2° dient de stopzetting plaats te hebben binnen de 5 jaar sinds het begin van de onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen;
b) in de gevallen zoals voorzien onder 2° dienen bovendien de stopzettingsdatum en -reden gemeld te worden aan het Participatiefonds binnen de termijn van 3 maanden te rekenen van de datum waarop de schrapping als zelfstandige effectief is geworden.
§ 3. In afwijking van hetgeen voorafgaat, zal het Participatiefonds toch tot de invordering van het saldo van de startlening overgaan, indien op welk ogenblik ook komt vast te staan dat de begunstigde veroordeeld werd of wordt voor één der inbreuken bepaald in het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen of in geval van manifeste kwade trouw van de begunstigde van de startlening. "
Art.17. In artikel 26 van hetzelfde besluit, worden de woorden " artikel 4, 2° " vervangen door de woorden " artikel 74, § 1, 2°, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen " en de woorden " artikel 4, 4° " vervangen door de woorden " artikel 74, § 1, 4°, van deze wet ".
Art.18. In hetzelfde besluit wordt een artikel 26bis, ingevoegd dat luidt als volgt :
" Art. 26bis. De achtergestelde leningen zijn onder meer geheel of gedeeltelijk bestemd voor :
- materiële investeringen;
- immateriële investeringen;
- financiële investeringen zoals de inkoop van aandelen;
- behoeften van bedrijfskapitaal met inbegrip van deze nodig voor het starten van de activiteit. "
Art.19. In punt 1, tweede gedachtestreep, van artikel 27 van hetzelfde besluit worden tussen de woorden " deze " en " samen " de woorden " hetzij de aandelen in eigen naam over te nemen hetzij " tussengevoegd.
Art.20. Artikel 28 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" Art. 28. Voorzover de totale investering een of meerdere aanvullende kredieten vergt, toegekend door een kredietinstelling, neemt het Participatiefonds een beslissing op basis van het volledige dossier dat betrekking heeft op dit investeringsplan en dat in het bijzonder de identiteit van de kredietinstelling, de rentevoet en de waarborgen bevat. Het Participatiefonds neemt in het bijzonder een beslissing op basis van de voorlegging van de positieve beslissing in het aanvullende krediet, evenals van de toekenningsvoorwaarden en eventuele waarborgen van dit krediet. "
Art.21. Artikel 29 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" Art. 29. Voor de achtergestelde lening wordt een overeenkomst opgesteld met in het bijzonder vermelding van het bedrag, het doel, de duur, de intrestvoet, de commissielonen, de kosten en lasten, de toekenningsvoorwaarden, het terugbetalingsprogramma, de modaliteiten van terbeschikkingstelling van de fondsen, de voorwaarden en modaliteiten van vervroegde opeisbaarheid. Zij kan persoonlijke of zakelijke waarborgen bevatten. "
Art.22. In hetzelfde besluit wordt een artikel 29bis ingevoegd dat luidt als volgt :
" Art. 29bis. Indien de begunstigde moeilijkheden ondervindt om zijn verbintenissen die hij heeft aangegaan ten aanzien van het Participatiefonds, na te leven, kan dit laatste de modaliteiten herschikken tegen de voorwaarden die het bepaalt. "
Art.23. In het tweede lid van artikel 30 van hetzelfde besluit worden de woorden " deze een terugbetaling eist " vervangen door de woorden " de lening wordt opgezegd door het Participatiefonds ".
Art.24. Artikel 33 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" De aanvragen voor een lening worden aan het Participatiefonds voorgelegd door middel van een dossier waarvan het Fonds de technische aspecten bepaalt. Het dossier wordt bij het Participatiefonds ingediend hetzij rechtstreeks, hetzij via een instelling waarmee het Participatiefonds een samenwerkingsakkoord heeft gesloten.
De beslissing wordt genomen door het Fonds na onderzoek van het overgemaakte dossier; zij zal inzonderheid gesteund zijn op volgende criteria :
1° eerbaarheid van de aanvrager, het Participatiefonds kan een aanvullend onderzoek voorschrijven;
2° aangebrachte beheers- en beroepsbekwaamheid;
3° technische, economische en financiële waarde van het project waarvoor een beroep wordt gedaan op het Participatiefonds;
4° leefbaarheid van de onderneming. Indien het gaat om een bestaande onderneming moet de leefbaarheid worden aangetoond door voorlegging van de balans, de exploitatie- en resultatenrekeningen, de aanslagbiljetten van de directe belastingen over de laatste drie jaren en, indien nodig, de met redenen omklede vooruitzichten van de bijkomende resultaten die uit de tegemoetkoming van het Participatiefonds worden verwacht. Indien het een nieuwe onderneming betreft, moet de leefbaarheid ervan worden aangetoond door voorlegging van een financieel en een businessplan. "
Art.25. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 december 2005.
Art. 26. Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Middenstand en Onze Minister van Werk zijn belast, ieder wat hen betreft, met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 5 april 2006.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Financiën,
D. REYNDERS
De Minister van Middenstand,
Mevr. S. LARUELLE
De Minister van Werk,
P. VANVELTHOVEN.