Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

18 DECEMBER 2006. - Wet tot wijziging van de artikelen 80, 259quater, 259quinquies, 259nonies, 259decies, 259undecies, 323bis, 340, 341, 346 en 359 van het Gerechtelijk Wetboek, tot herstel in dit Wetboek van artikel 324 en tot wijziging van de artikelen 43 en 43quater van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek.
Art. 2-5, 259novies, 6-13
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
Art. 14-15
HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 16-21



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1935061501 



Uitvoeringsbesluit(en):

2007009211 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek.
Art.2. In artikel 80 van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, wordt tussen het tweede en het derde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende :
  " Bovendien kan de eerste voorzitter van het hof van beroep, indien de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, bij wijze van uitzondering en na het advies van de procureur-generaal te hebben ingewonnen, bij beschikking en overeenkomstig de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken, een of meer toegevoegde rechters aanwijzen om het ambt van jeugdrechter waar te nemen in alle rechtbanken van eerste aanleg van het rechtsgebied van het hof van beroep. De aanwijzing tot voornoemd ambt is geldig voor een termijn van ten hoogste twee jaar, die tweemaal kan worden hernieuwd. Om te kunnen worden aangewezen als jeugdrechter, moet de toegevoegde rechter de opleiding bedoeld in artikel 259sexies, § 1, 1°, derde lid, hebben gevolgd. "

Art.3. In artikel 259quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 17 juli 2000, 21 juni 2001 en 3 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 1 wordt vervangen als volgt :
  " § 1. De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie worden door de Koning aangewezen voor een mandaat van vijf jaar dat niet hernieuwbaar is in hetzelfde rechtscollege of hetzelfde parket.
  De andere korpschefs bedoeld in artikel 58bis, 2°, worden door de Koning aangewezen voor een mandaat van vijf jaar dat onmiddellijk één keer hernieuwbaar is in hetzelfde rechtscollege of hetzelfde parket. ";
  2° § 2, eerste lid, 2°, wordt vervangen als volgt :
  " 2° de korpschef van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waar de kandidaat als magistraat werkzaam is. Voor de magistraten die bij toepassing van artikel 144bis, § 3, eerste en tweede lid, een opdracht krijgen, verstrekt de federale procureur advies indien de betrokkene voltijds voor hem werkt. Zijn de prestaties niet voltijds dan wordt voor het aspect federaal werk, het advies van de federale procureur aan dat van de korpschef toegevoegd. ";
  3° § 2, tweede lid, wordt vervangen als volgt :
  " Ingeval de in het eerste lid, 2°, bedoelde korpschef dezelfde persoon is als de in het eerste lid, 1° bedoelde korpschef, dan wordt het advies verstrekt hetzij door de algemene vergadering wat het Hof van Cassatie betreft, hetzij door de voorzitter van het college van procureurs-generaal wat de federale procureur betreft, hetzij door de korpschef van het onmiddellijk hogere rechtscollege of van het openbaar ministerie bij dat rechtscollege wat de andere gevallen betreft. Zulks geldt ook ingeval de in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde korpschef om enige reden in de onmogelijkheid is om advies te verstrekken of er in zijn hoofde een persoonlijk tegenstrijdig belang bestaat in de zin van artikel 259ter, § 1, vijfde lid. De regels van artikel 259ter, § 1, tweede lid, en § 2, eerste tot derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. ";
  4° in § 3, tweede lid, 3° worden de woorden " zes jaar " vervangen door de woorden " vijf jaar ";
  5° een § 3bis wordt ingevoegd, luidende :
  " § 3bis. Uiterlijk op het einde van de 52e maand van de uitoefening van het mandaat brengt de korpschef bedoeld in § 1, tweede lid, de minister van Justitie ervan op de hoogte of hij al dan niet de verlenging van het mandaat vraagt. Indien hij deze verlenging niet vraagt, valt het mandaat open.
  Om de verlenging te kunnen vragen, moet de korpschef op de einddatum van het eerste mandaat, ten minste vijf jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 383, § 1.
  Indien de betrokkene de verlenging van het mandaat heeft gevraagd, zendt de minister van Justitie uiterlijk 60 dagen voor het verstrijken van het mandaat, het verlengingsdossier dat de stukken bevat bedoeld in artikel 259novies, § 10, veertiende lid, over aan de bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie.
  De benoemings- en aanwijzingscommissie hoort de korpschef.
  De voordracht door de benoemings- en aanwijzingscommissie neemt de vorm aan van een met redenen omklede beslissing tot aanvaarding of weigering van de verlenging van het mandaat van korpschef. Zij wordt uiterlijk 30 dagen voor het verstrijken van het mandaat overgezonden aan de Minister van Justitie.
  De verlenging van het mandaat of het openvallen van het mandaat vindt plaats binnen 30 dagen voor het verstrijken van het mandaat.
  In geval van aanwijzing van een korpschef bedoeld in § 6, derde lid, lopen de in deze paragraaf bedoelde termijnen volgens het tijdschema dat van toepassing zou geweest zijn op zijn voorganger.
  Indien het mandaat van een korpschef niet wordt verlengd, wordt het mandaat, tot de aanwijzing van de opvolger, uitgeoefend door een adjunct-mandaathouder naar orde van dienstanciënniteit of bij ontstentenis van deze door een ander magistraat naar orde van dienstanciënniteit. ";
  6° § 4 wordt vervangen als volgt :
  " § 4. De korpschef die uit hetzelfde rechtscollege of hetzelfde parket afkomstig is, neemt op het einde van het mandaat het ambt waarin hij op het tijdstip van zijn aanwijzing was benoemd weer op of, naar gelang van het geval, het adjunct-mandaat waarin hij was aangewezen.
  De aanwijzing als korpschef in het rechtscollege waaruit de magistraat afkomstig is, schorst het adjunct-mandaat. ";
  7° in § 5, tweede lid, worden de woorden " § 4 " vervangen door de woorden " § 4, eerste lid ";
  8° in § 5, derde lid, vervalt het woord " vast ";
  9° § 5, vierde lid, wordt vervangen als volgt :
  " Bij gebrek aan een verzoek hiertoe aan de Koning, naar gelang van het geval hetzij uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van het mandaat, hetzij binnen de maand voor het einde van het mandaat indien het mandaat niet is verlengd, wordt § 4 toegepast. ";
  10° § 6 wordt vervangen als volgt :
  " § 6. Het openvallen van een mandaat van korpschef leidt tot toepassing van artikel 287.
  Indien het mandaat van eerste voorzitter van het Hof van Cassatie of van procureur-generaal bij het Hof van Cassatie voortijdig openvalt, wordt artikel 287 enkel toegepast voor zover de normale einddatum van het mandaat ten minste twee jaar verwijderd is van het tijdstip waarop het mandaat openvalt. Indien deze termijn korter is dan twee jaar, wordt het mandaat voltooid door de vervanger bedoeld in artikel 319, tweede lid.
  Indien op het tijdstip waarop een mandaat van federale procureur, van eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel, van procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel, van eerste voorzitter van het arbeidshof te Brussel, van voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, van de arbeidsrechtbank te Brussel en van de rechtbank van koophandel te Brussel, van procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel en van arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank te Brussel voortijdig openvalt, de normale einddatum van het mandaat ten minste twee jaar verwijderd is, wordt artikel 287 toegepast.
  Indien op het tijdstip waarop een mandaat bedoeld in het derde lid voortijdig openvalt, de normale einddatum van het mandaat minder dan twee jaar verwijderd is, wordt het mandaat voltooid door de vervanger bedoeld in artikel 319, tweede lid.
  Indien de vervanging bedoeld in het vierde lid in de loop van het eerste mandaat gebeurt, wordt artikel 287 toegepast voor de toekenning van een mandaat voor de hernieuwingsperiode of voor het resterende deel van deze periode.
  In geval van een oproep tot de kandidaten met toepassing van het tweede, derde en vijfde lid, kunnen op straffe van onontvankelijkheid enkel degenen die voldoen aan dezelfde taalvoorwaarden als de korpschef wiens mandaat voortijdig afloopt, zich kandidaat stellen.
  De duur van het mandaat van degene die met toepassing van het tweede, derde of vijfde lid, tot korpschef wordt aangewezen, wordt in afwijking van § 1 beperkt tot de resterende duur van het mandaat dat voortijdig afloopt. Indien de aanwijzing in een mandaat bedoeld in het derde lid evenwel gebeurt in de loop van het eerste mandaat, wordt voor de hernieuwingsperiode § 3bis toegepast. ";
  11° in § 7, tweede lid, vervallen de woorden ", met uitzondering van de bepalingen van § 4 die de wedde en de daaraan verbonden verhogingen en voordelen betreffen ".

Art.4. In artikel 259quinquies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1 wordt het 1° aangevuld als volgt :
  " Om te kunnen worden aangewezen tot voorzitter van het Hof van Cassatie moet de kandidaat op het tijdstip waarop het mandaat daadwerkelijk openvalt bovendien ten minste vijf jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 383, § 1. ";
  2° in § 1 wordt het 2° aangevuld als volgt :
  " Om te kunnen worden aangewezen tot eerste advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie moet de kandidaat op het tijdstip waarop het mandaat daadwerkelijk openvalt bovendien ten minste vijf jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 383, § 1. ";
  3° een § 1bis wordt ingevoegd, luidende :
  " § 1bis. De aanwijzingen in de adjunct-mandaten van voorzitter van het Hof van Cassatie en van eerste advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie gebeuren voor een niet-hernieuwbare termijn van vijf jaar.
  De voorzitter van het Hof van Cassatie en de eerste advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie worden onderworpen aan een evaluatie in de loop van het vijfde jaar van het mandaat.
  Bij het verstrijken van hun mandaat nemen zij het laatste ambt of het laatste adjunct-mandaat waarin zij werden benoemd of aangewezen, weer op. In voorkomend geval verdwijnt het overtal bij het openvallen van een mandaat van dezelfde rang.
  De aanwijzing als voorzitter van het Hof van Cassatie schorst het adjunct-mandaat van afdelingsvoorzitter in het Hof van Cassatie.
  In geval van vervroegde beëindiging van het mandaat wordt de in § 1 bedoelde procedure aangevat met het oog op de aanwijzing van een magistraat van dezelfde taalrol die het lopende mandaat beëindigt. ";
  4° in § 2, eerste lid, wordt het woord " andere " ingevoegd tussen de woorden " De aanwijzingen in de " en het woord " adjunct-mandaten ";
  5° in § 2, tweede lid van de Franse tekst worden de woorden " se libère " geschrapt.

Art.5. Artikel 259novies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 13 maart 2001 en 3 mei 2003, wordt vervangen als volgt :

Art. 259novies. " Artikel 259novies. § 1. De werkende beroepsmagistraten worden onderworpen aan een met redenen omklede schriftelijke evaluatie, hetzij een periodieke evaluatie wanneer het een benoeming betreft, hetzij een evaluatie van het mandaat wanneer het een mandaat van korpschef, een adjunct-mandaat of een bijzonder mandaat betreft.
  De periodieke evaluaties geschieden binnen dertig dagen na het verstrijken van de termijnen bepaald in dit hoofdstuk. Er kan vervroegd worden overgegaan tot een nieuwe evaluatie wanneer zich sedert de laatste evaluatie bijzondere feiten hebben voorgedaan of bijzondere vaststellingen zijn gedaan.
  De periodieke evaluatie kan leiden tot een beoordeling " zeer goed ", " goed ", " voldoende " of " onvoldoende ". De evaluatie van de houders van mandaten kan leiden tot een beoordeling " goed " of " onvoldoende ".
  De evaluatie slaat op de wijze van ambtsuitoefening, met uitsluiting van de inhoud van een rechterlijke beslissing, en geschiedt op grond van criteria die betrekking hebben op de persoonlijkheid en de intellectuele, professionele en organisatorische capaciteiten.
  De evaluatie van de korpschefs heeft tevens betrekking op hun managementcapaciteiten en inzonderheid op het personeelsbeheer en de initiatieven genomen met het oog op de bestrijding van de gerechtelijke achterstand.
  De Koning bepaalt op voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie de evaluatiecriteria en de weging van deze criteria rekening houdend met de eigenheid van de ambten en mandaten, en stelt nadere regels voor de toepassing van deze bepalingen op.
  § 2. Bij de aanvang van de periode waarover de magistraat moet worden geëvalueerd vindt een planningsgesprek plaats tussen de magistraat en zijn beoordelaars of één van hen.
  De plaats en het tijdstip waarop het planningsgesprek zal plaatshebben, worden uiterlijk vijftien dagen vooraf bij ter post aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs ter kennis gebracht van de magistraat.
  Het planningsgesprek strekt ertoe op grond van de concrete functiebeschrijving van de magistraat en rekening houdend met de organisatorische context de doelstellingen voor de komende evaluatieperiode vast te stellen. Die doelstellingen moeten specifiek, meetbaar, aanvaardbaar en realiseerbaar zijn.
  De beoordelaars, of één van hen, bepalen welke beoordeling aan de magistraat zal worden verleend indien hij de vooropgestelde doelstellingen haalt. Gaat het niet om de hoogste beoordeling dan wordt aan de magistraat meegedeeld welke doelstellingen bereikt zouden moeten worden om een betere beoordeling te behalen.
  De magistraat stelt, ten behoeve van zijn beoordelaars of één van hen, een verslag op van het planningsgesprek.
  Dit verslag vermeldt de punten waarover overeenstemming werd bereikt. Voor de punten waarover geen overeenstemming werd bereikt, worden de verschillende standpunten weergegeven.
  Bij gebrek aan overeenstemming wordt het meningsverschil zo nauwkeurig mogelijk omschreven. Indien de beoordelaars, of één van hen, van oordeel zijn dat het verslag geen accurate weergave is van de inhoud van het planningsgesprek, voegen zij hun versie eraan toe. Een afschrift wordt aan de magistraat bezorgd.
  Het origineel van het verslag en, in voorkomend geval, de versie van de beoordelaars worden bewaard in het evaluatiedossier.
  § 3. In de loop van de evaluatieperiode kan tot een functioneringsgesprek worden overgegaan wanneer aanleiding bestaat om de functiebeschrijving of de doelstellingen aan te passen. Dit gebeurt hetzij op initiatief van de beoordelaars, of van één van hen, hetzij op verzoek van de magistraat.
  De plaats en het tijdstip worden in gemeen overleg bepaald.
  Bij gebrek aan consensus vindt het functioneringsgesprek plaats binnen vijftien dagen na het schriftelijk verzoek van één van de partijen dat aan de andere partij bij een ter post aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs ter kennis is gebracht.
  De magistraat stelt, ten behoeve van zijn beoordelaars, of één van hen, een verslag op van het functioneringsgesprek, overeenkomstig de procedure bepaald in § 2, zesde tot achtste lid.
  § 4. De plaats en het tijdstip waarop het evaluatiegesprek plaatsheeft, worden uiterlijk 15 dagen voordien bij een ter post aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs ter kennis gebracht van de magistraat.
  In deze kennisgeving wordt de magistraat verzocht het evaluatiegesprek schriftelijk voor te bereiden en deze voorbereiding uiterlijk drie dagen voor het evaluatiegesprek aan de beoordelaars te bezorgen.
  De beoordelaars stellen vervolgens een ontwerp van voorlopige beoordeling op. Dit ontwerp wordt tijdens het evaluatiegesprek aan de magistraat meegedeeld en met hem besproken. Het kan worden aangepast rekening houdend met het onderhoud.
  § 5. De korpschef of de voorzitter van de algemene vergadering van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank zendt tegen gedagtekend ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs een afschrift van de voorlopige beoordeling aan de betrokkene.
  De betrokkene kan op straffe van verval binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van de voorlopige beoordeling, zijn schriftelijke opmerkingen tegen gedagtekend ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs bezorgen aan de korpschef of de voorzitter van de algemene vergadering van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank, die het origineel bij het evaluatiedossier voegt.
  De voorlopige beoordeling wordt definitief ingeval de magistraat geen schriftelijke opmerkingen formuleert.
  Ingeval de magistraat evenwel schriftelijke opmerkingen met betrekking tot de voorlopige beoordeling formuleert, wordt een definitieve schriftelijke beoordeling opgesteld waarin deze opmerkingen schriftelijk worden beantwoord.
  § 6. Binnen vijftien dagen na de ontvangst van deze opmerkingen, zendt de korpschef of de voorzitter van de algemene vergadering van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank een afschrift van de definitieve beoordeling aan de minister van Justitie en tegen gedagtekend ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs aan de betrokkene.
  § 7. Het evaluatiegesprek wordt gevolgd door een planningsgesprek voor de volgende periode.
  § 8. De evaluatiedossiers berusten bij de korpschef of de voorzitter van de algemene vergadering van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank. Een afschrift van de definitieve beoordelingen berust bij de Minister van Justitie gedurende ten minste tien jaar. De evaluaties zijn vertrouwelijk en kunnen te allen tijde door de geëvalueerde ingekeken worden.
  § 9. De §§ 2 tot 8 zijn niet van toepassing op de korpschefs.
  In de loop van het tweede jaar van uitoefening van het mandaat wordt over de uitvoering van het beheersplan, als bedoeld in artikel 259quater, § 2, derde lid, d, een follow-upgesprek gehouden tussen de korpschef en de leden van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege bedoeld in artikel 259undecies, § 3. Dit gesprek heeft betrekking op de genomen maatregelen op managementsvlak en in voorkomend geval op de aanpassingen die de korpschef na zijn indiensttreding in het beheersplan heeft aangebracht. Er is geen follow-upgesprek voor de korpschef bedoeld in artikel 259quater, § 6, derde lid, noch voor deze bedoeld in het vijfde lid wanneer het mandaat voor een duur van minder dan vijf jaar wordt toegewezen.
  Wordt het mandaat verlengd dan gaat het follow-upgesprek over de invoering van het functioneringsplan dat de korpschef heeft opgesteld tijdens het vijfde jaar van zijn eerste mandaat.
  Het follow-upgesprek heeft plaats op zijn vroegst in de achttiende maand van uitoefening van het mandaat.
  De korpschef stelt een verslag op van dit gesprek. Indien de bevoegde kamer van het evaluatiecollege van oordeel is dat het verslag geen accurate weergave vormt van de inhoud van het follow-upgesprek, voegt zij er haar versie aan toe. Een afschrift wordt aan de magistraat bezorgd. Het origineel van het verslag en, in voorkomend geval, de versie van de beoordelaars worden bewaard in het evaluatiedossier.
  De plaats en het tijdstip waarop de follow-upgesprekken tussen de korpschef en de bevoegde kamer van het genoemde college plaatsvinden, worden door de voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege ter kennis gebracht van de magistraat uiterlijk tien dagen voordien bij een ter post aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs.
  De bevoegde kamer van het evaluatiecollege stelt uiterlijk in de loop van de 24e maand van uitoefening van het mandaat eventuele aanbevelingen op die zijn ingegeven door het follow-upgesprek.
  In voorkomend geval deelt de voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege binnen die termijn aan de betrokkene een afschrift van de aanbevelingen mee tegen gedagtekend ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs.
  Een afschrift van de eventuele aanbevelingen berust gedurende ten minste tien jaar bij de minister van Justitie.
  § 10. De korpschefs worden geëvalueerd in de loop van het vijfde jaar van uitoefening van hun mandaat. Voor de evaluatie van de korpschef bedoeld in artikel 259quater, § 6, derde lid, alsook voor deze bedoeld in het vijfde lid ingeval het mandaat wordt toegewezen voor een duur van minder dan vijf jaar, lopen de in deze paragraaf bedoelde termijnen volgens het tijdschema dat van toepassing zou zijn geweest op de voorganger.
  De evaluatie vangt op zijn vroegst aan in de loop van de vierenvijftigste maand van uitoefening van het mandaat.
  Het verslag van het follow-upgesprek en in voorkomend geval de versie van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege als bedoeld in artikel 259undecies, § 3, het functioneringsverslag opgesteld door de korpschef, de verplichte en facultatieve adviezen en de evaluatiegesprekken tussen de korpschef en de bevoegde kamer van het evaluatiecollege vormen de grondslag van de evaluatie.
  De korpschefs bezorgen het functioneringsverslag in tweevoud aan de bevoegde kamer van het genoemde college in de loop van de vierenvijftigste maand van uitoefening van het mandaat.
  De directeur-generaal van het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie van de federale overheidsdienst Justitie en naar gelang van het geval de algemene vergadering of de korpsvergadering zenden in tweevoud een met de redenen omkleed advies over aan de bevoegde kamer van het genoemde college in de loop van de vierenvijftigste maand van uitoefening van het mandaat.
  Een afschrift van deze adviezen wordt, binnen dezelfde termijnen, bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs of tegen gedagtekend ontvangstbewijs bezorgd aan de betrokken korpschef, respectievelijk door de algemene vergadering of door de korpsvergadering en door de federale overheidsdienst Justitie.
  Niet-verstrekte adviezen worden geacht noch gunstig noch ongunstig te zijn.
  De plaats en het tijdstip waarop de evaluatiegesprekken tussen de korpschefs en de bevoegde kamer van het genoemde college plaatsvinden worden aan de magistraat meegedeeld door de voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege bij een ter post aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs, uiterlijk tien dagen vóór de datum van het gesprek.
  De bevoegde kamer van het evaluatiecollege stelt de voorlopige beoordeling op.
  De voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege zendt tegen gedagtekend ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs een afschrift van de voorlopige beoordeling aan de betrokkene.
  Op straffe van verval kan de betrokkene binnen een termijn van tien dagen te rekenen vanaf de kennisgeving van de voorlopige beoordeling zijn schriftelijke opmerkingen tegen gedagtekend ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs meedelen aan de voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege, die het origineel bij het evaluatiedossier voegt.
  De bevoegde kamer van het evaluatiecollege stelt de definitieve beoordeling op uiterlijk zeventig dagen vóór het einde van het mandaat. De definitieve beoordeling wordt met redenen omkleed.
  De voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege zendt binnen deze termijn een afschrift van de definitieve met redenen omklede beoordeling tegen gedagtekend ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs over aan de betrokkene.
  De voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege bezorgt tegelijkertijd de volgende stukken aan de minister van Justitie :
  - het verslag van het follow-upgesprek opgesteld door de korpschef en in voorkomend geval aangevuld met de versie van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege;
  - het door de korpschef opgestelde functioneringsverslag;
  - de in het vijfde lid bedoelde verplichte adviezen en de door de kamer gevraagde facultatieve adviezen;
  - de definitieve met redenen omklede evaluatiebeoordeling;
  - de documenten waaruit de kennisgeving van de adviezen aan de kandidaat blijkt.
  De evaluatiedossiers berusten bij de voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege. Een afschrift van de definitieve beoordelingen berust bij de minister van Justitie gedurende ten minste tien jaar. De evaluatie is vertrouwelijk en kan te allen tijde door de geëvalueerde ingekeken worden. ".

Art.6. In artikel 259decies, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, worden de woorden " artikel 259nonies, tweede lid " vervangen door de woorden " artikel 259novies, § 1, tweede lid ".

Art.7. In artikel 259undecies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 21 juni 2001 en 3 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 2, eerste lid, wordt het woord " ander " ingevoegd tussen de woorden " een " en " adjunct-mandaat " en worden de woorden " dan het mandaat van voorzitter van het Hof van Cassatie en van eerste advocaat-generaal van het Hof van Cassatie " ingevoegd tussen het woord " adjunct-mandaat " en de woorden " en van een bijzonder mandaat ";
  2° het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende :
  " § 3. Er wordt een evaluatiecollege opgericht samengesteld uit een Nederlandstalige kamer en een Franstalige kamer die respectievelijk belast zijn met de evaluatie van de korpschefs van de Nederlandstalige of Franstalige taalgroep.
  Bij gebrek aan een magistraat in de Franstalige kamer die blijk geeft van kennis van de Duitse taal, wordt een beroep gedaan op een tolk.
  De korpschefs worden geëvalueerd door de bevoegde kamer van het evaluatiecollege samengesteld uit twee korpschefs afkomstig uit de zittende magistratuur of het parket naargelang de geëvalueerde behoort tot de zittende magistratuur of het parket, twee magistraten die lid zijn van de advies- en onderzoekscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie, een magistraat van het Rekenhof en een specialist in het beheer van human resources.
  Elk van de kamers wordt voorgezeten door de korpschef met de meeste anciënniteit.
  De leden van het evaluatiecollege zetelen voor een hernieuwbare periode van vier jaar die begint te lopen de dag van de bekendmaking van de samenstelling van de kamers in het Belgisch Staatsblad. De uittredende leden zetelen tot de installatie van de nieuwe leden.
  De aanwijzingsprocedure wordt gestart uiterlijk acht maanden voor het verstrijken van de mandaten.
  De leden die een evaluatie " onvoldoende " hebben gekregen of die de hoedanigheid hebben verloren op grond waarvan zij als lid van het college werden aangewezen, worden ambtshalve door een plaatsvervanger vervangen. De gepensioneerde leden van de evaluatiecolleges kunnen hun mandaat na hun pensionering beëindigen.
  De leden van de kamers van het evaluatiecollege dienen zich ervan te onthouden advies te verstrekken telkens er een persoonlijk of strijdig belang bestaat. Ze kunnen inzonderheid geen advies verstrekken over bloed- en aanverwanten tot in de vierde graad noch over personen met wie ze een feitelijk gezin vormen.
  De beslissingen van de kamers worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen van de leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van de kamer beslissend.
  Naargelang de korpschefs hun ambt uitoefenen in de zittende magistratuur of het parket, worden zij respectievelijk verkozen door de korpschefs van de zittende magistratuur of het parket onder alle korpschefs van de zittende magistratuur of het parket van dezelfde taalgroep die ten minste vier jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 383, § 1. De stemming is verplicht.
  De magistraten die lid zijn van de Hoge Raad voor de Justitie worden aangewezen door de algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie.
  De raadsheren in het Rekenhof worden aangewezen door de eerste voorzitter van het Rekenhof.
  De specialisten in het beheer van human resources worden aangewezen door de minister van Justitie op voorstel van de minister van Ambtenarenzaken.
  Het secretariaat van de kamers van het evaluatiecollege wordt waargenomen door de griffie van het Hof van Cassatie.
  De nadere regels inzake de verkiezingen, het aantal plaatsvervangers van iedere categorie van leden van het evaluatiecollege en het aan de magistraten van het Rekenhof en de specialisten in human resources toegekende presentiegeld, worden vastgesteld bij koninklijk besluit. "

Art.8. In artikel 323bis, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 juli 2000 en gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het vierde lid worden de woorden " artikel 259nonies, tweede lid " vervangen door de woorden " artikel 259novies, § 1, tweede lid ";
  2° in het zesde lid vervallen de woorden " en uiterlijk zeven jaar na hun aanwijzing als korpschef " en worden de woorden " artikel 259quater, § 4 " vervangen door de woorden " artikel 259quater, § 4 of § 5, derde lid ".

Art.9. Artikel 324 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 22 december 1998, wordt hersteld in de volgende lezing :
  " Art. 324. Na afloop van hun mandaat kunnen de korpschefs bedoelt in artikel 58bis, 2°, door de Minister van Justitie met een bijzondere opdracht binnen of buiten de rechterlijke orde worden belast. "

Art.10. In artikel 340 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 13 maart 2001, 3 mei 2003, 22 december 2003 en 17 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 2 wordt aangevuld als volgt :
  " 7° voor het opstellen van het advies bedoeld in artikel 259novies, § 10, vijfde lid. ";
  2° § 5, eerste lid, wordt aangevuld als volgt :
  " 4° in het geval bedoeld in § 2, 7°, door de magistraat bedoeld in artikel 319, tweede lid. ".

Art.11. In artikel 341, § 2, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998, worden de woorden " 340, § 2, 3°, 4° en 5° " vervangen door de woorden " 340, § 2, 3°, 4°, 5° en 7° ".

Art.12. In artikel 346 van hetzelfde Wetboek, vervangen door de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 21 juni 2001, 3 mei 2003 en 22 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 2 wordt aangevuld als volgt :
  " 4° voor het opstellen van het advies bedoeld in artikel 259novies, § 10, vijfde lid ";
  2° § 3, eerste lid, wordt aangevuld als volgt :
  " 3° in het geval bedoeld in § 2, 4°, door de magistraat bedoeld in artikel 319, tweede lid. "

Art.13. In artikel 359, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 22 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden " en gedurende de daaropvolgende twee jaar of tot op het ogenblik dat hij voor het verstrijken van die termijn in een ander ambt of functie wordt benoemd of aangewezen " worden geschrapt;
  2° de woorden " 259quater, § 6, tweede lid, worden vervangen door de woorden " 259quater, § 6, tweede en derde lid ".

HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
Art.14. In artikel 43, § 4, tweede lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, vervangen bij de wet van 10 oktober 1967 en gewijzigd bij de wet van 22 december 1998 worden de woorden " en de opeenvolgende procureurs des Konings " vervangen door de woorden ", de opeenvolgende procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs ".

Art.15. In artikel 43quater van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 3 januari 1980, 23 september 1985, 6 mei 1997, 22 december 1998 en 27 december 2004, wordt tussen het derde en het vierde lid het volgende lid ingevoegd :
  " De eerste voorzitter en de voorzitter enerzijds, en de procureur-generaal en de eerste advocaat-generaal anderzijds, moeten luidens hun diploma, behoren tot een verschillend taalstelsel. "

HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.16. § 1. De korpschefs van wie het mandaat loopt op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, behouden hun mandaat van 7 jaar.
  Indien het mandaat van korpschef bedoeld in artikel 259quater, § 6, tweede of derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek voortijdig wordt beëindigd, worden de bepalingen van het oude artikel 259quater, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek toegepast.
  § 2. De korpschefs van wie het mandaat van zeven jaar verstrijkt uiterlijk op 31 augustus 2008 worden niet geëvalueerd.
  § 3. De andere korpschefs van wie het mandaat loopt op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, worden daarentegen geëvalueerd overeenkomstig de artikelen 259novies en 259undecies van het Gerechtelijk Wetboek. Niettemin worden het functioneringsverslag en de adviezen van de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie van de federale overheidsdienst Justitie, en naar gelang van het geval, van de algemene vergadering of van de korpsvergadering, overgezonden aan de bevoegde kamer van het evaluatiecollege, zulks uiterlijk op het einde van de achtenzeventigste maand van het mandaat.

Art.17. De voorzitter van het Hof van Cassatie van wie het mandaat loopt op het tijdstip van de inwerkingtreding van artikel 15, blijft in dit ambt aangewezen volgens de regels bepaald in het oude artikel 259quinquies van het Gerechtelijk Wetboek.
  Voor de toepassing van artikel 259quater, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek kan de procureur-generaal van wie het mandaat begint te lopen op 1 april 2007 zijn adjunct-mandaat van eerste advocaat-generaal in overtal weer opnemen volgens de regels die gelden op het tijdstip van zijn aanwijzing in het mandaat van eerste advocaat-generaal.

Art.18. De korpschefs van wie het mandaat loopt op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, genieten, na het verstrijken van hun mandaat gedurende twee jaar of tot op het tijdstip dat zij voor het verstrijken van die termijn in een ander beter bezoldigd ambt worden benoemd of aangewezen, de overeenkomstige wedde van korpschef met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen.
  De in artikel 259quater, § 6, tweede en derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vervanger die in functie is op het tijdstip van de inwerkingtreding van artikel 13, behoudt het verschil tussen zijn wedde en die welke verbonden is aan het mandaat van korpschef dat hij voorlopig uitoefent, gedurende de twee jaar na het einde van de vervanging of tot op het tijdstip dat hij vóór het verstrijken van die termijn in een ander mandaat of ambt wordt benoemd of aangewezen. Hetzelfde geldt voor de in artikel 259quater, § 6, tweede en derde lid, bedoelde korpschefs van wie het mandaat niet wordt hernieuwd en op 1 april 2007 verstrijkt.

Art.19. De mandaten van voorzitter van het Hof van Cassatie en van eerste advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie die ingaan op 1 april 2007 worden verleend voor zeven jaar.
  De titularis ervan wordt geëvalueerd in de loop van het zevende jaar van het mandaat, op de wijze bedoeld in de artikelen 259decies, §§ 2 en 3, en 259undecies, § 1.
  In geval van vervroegde beëindiging van het mandaat, wordt het mandaat voltooid door een magistraat van dezelfde taalrol.

Art.20. Het evaluatiecollege begint zijn werkzaamheden op 1 januari 2008.

Art. 21. Met uitzondering van dit artikel, dat in werking treedt de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, treedt elk artikel van deze wet in werking op de door de Koning te bepalen datum, en uiterlijk op de eerste dag van de twaalfde maand na die waarin deze wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
  (NOTA : Inwerkingtreding van art. 3, 1°, 4° et 10°; 8, 2°; 14; 16; 18 lid 1 vastgesteld op 01-05-2007 door KB 2007-02-27/30, art. 1)
  (NOTE : Inwerkingtreding van art. 15; 17 et 19 vastgesteld op 01-04-2007 door KB 2007-02-27/30, art. 2)
  (NOTE : Inwerkingtreding van art. 1; 2; 3, 2°, 3°, 6° tot 8° en 11°; 4, 5°; 5 waar het de §§ van het Gerechtelijk Wetboek 1 tot 8 invoegt in artikel 259novies ; 6; 7, 2°, waar het een § 3 invoegt in artikel 259undecies van het Gerechtelijk Wetboek; 8, 1°; 9; 13; 18, lid 2, vastgesteld op 02-03-2007 door KB 2007-02-27/30, art. 3)
  Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
  Gegeven te Brussel, 18 december 2006.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Justitie,
  Mevr. L. ONKELINX
  Met 's Lands zegel gezegeld :
  De Minister van Justitie,
  Mevr. L. ONKELINX.