21 DECEMBER 2006. - Koninklijk besluit houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 28-12-2006 en tekstbijwerking tot 30-11-2021)
TITEL I. - Bepalingen die van toepassing zijn op alle beroepen voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-3, 3bis, 4-9
HOOFDSTUK I/1. [1 - Pro deo, de wijze van inning van het rolrecht en van de geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep]1
Art. 9/1, 9/2
Art. 9/2bis TOEKOMSTIG RECHT
Art. 9/3
HOOFDSTUK II. - De voorafgaande maatregelen, de terechtzitting en de verwijzing naar de algemene vergadering.
Afdeling 1. - De voorafgaande maatregelen.
Art. 10-11
Afdeling 2. - De terechtzitting.
Art. 12-14
Afdeling 3. - De verwijzing naar de.
Art. 15
HOOFDSTUK III. - De arresten.
Afdeling 1. - De inhoud van het arrest.
Art. 16
Afdeling 2. - Betekening en uitvoering van de arresten.
Art. 17-18
Afdeling 3. - De publicatie van arresten.
Art. 19-22
HOOFDSTUK IV. - De tussengeschillen.
Afdeling 1. - Inschrijving wegens valsheid.
Art. 23
Afdeling 2. - De hervatting van het rechtsgeding.
Art. 24
Afdeling 3. - De afstand van het geding.
Art. 25
Afdeling 4. - De verknochtheid.
Art. 26
Afdeling 5. - De wraking.
Art. 27-30
TITEL II. - Specifieke bepalingen voor de beroepen tot nietigverklaring, tot schorsing en tot het bevelen van voorlopige maatregelen.
HOOFDSTUK I. - Het beroep tot nietigverklaring.
Art. 31
HOOFDSTUK II. - De vordering tot schorsing.
Afdeling 1. - De procedure.
Art. 32-35
Afdeling 2. - De gezamenlijke behandeling van de vordering tot schorsing en het beroep tot nietigverklaring.
Art. 36
Afdeling 3. - De afzonderlijke behandeling van de vordering tot schorsing.
Art. 37-42
Afdeling 4. - Bijzondere regels bij een vordering tot schorsing wegens uiterst dringende noodzakelijkheid.
Art. 43
HOOFDSTUK III. - Vorderingen tot het bevelen van voorlopige maatregelen.
Art. 44-48
HOOFDSTUK IV. - De opheffing of intrekking van de schorsing en van de andere voorlopige maatregelen.
Art. 49-50
TITEL III. - Slotbepalingen.
Art. 51-53
TITEL I. - Bepalingen die van toepassing zijn op alle beroepen voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° de wet van 15 december 1980 : de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
2° de Raad : de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen zoals bedoeld in artikel 39/1 van de wet van 15 december 1980;
3° de voorzitter : de voorzitter van de bevoegde kamer of de door deze aangewezen rechter.
Art.2. § 1. Dit besluit is van toepassing op de beroepen bedoeld in artikel 39/2 van de wet van 15 december 1980.
§ 2. Dit besluit mag verkort worden geciteerd als " Procedurereglement Raad voor Vreemdelingenbetwistingen " of " PR RvV ".
Art.3.§ 1. [3 Alle processtukken worden door de partijen aan de Raad toegezonden via aangetekende zending of via het informaticasysteem van justitie als beschreven in de artikelen 2 tot 5 van het Koninklijk besluit van 16 juni 2016 houdende elektronische communicatie overeenkomstig artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek.
In afwijking van het eerste lid, kan de verzoekende partij in geval van uiterst dringende noodzakelijkheid bedoeld in de artikelen 39/82, 39/84 en 39/85 van de wet van 15 december 1980, haar vordering tot schorsing of haar vordering tot het opleggen van voorlopige maatregelen enkel indienen:
1° via het informaticasysteem van justitie als beschreven in de artikelen 2 tot 5 van het Koninklijk besluit van 16 juni 2016 houdende elektronische communicatie overeenkomstig artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek;
2° of per bode bij de griffie, tegen ontvangstbewijs op de dagen en uren waarop de griffie toegankelijk moet zijn voor het publiek.
Naast de verzendingsmogelijkheden als voorzien in het eerste lid, kan de verwerende partij het administratief dossier en haar nota met opmerkingen ook per bode bezorgen aan de griffie, tegen ontvangstbewijs of via een gedeelde server.
In het geval voorzien in artikel 39/69, § 2, van de wet van 15 december 1980, kan de directeur van de strafinrichting of van de plaats waar de verzoeker wordt vastgehouden, of zijn gemachtigde, het ontvangen verzoekschrift overmaken aan de Raad via het informaticasysteem van justitie als beschreven in de artikelen 2 tot 5 van het Koninklijk besluit van 16 juni 2016 houdende elektronische communicatie overeenkomstig artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek of aan de griffie per bode tegen ontvangstbewijs.]3
§ 2. [3 Indien gebruik wordt gemaakt van een verzending via het informaticasysteem van justitie als beschreven in de artikelen 2 tot 5 van het Koninklijk besluit van 16 juni 2016 houdende elektronische communicatie overeenkomstig artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek, worden de procedurestukken verzonden in het formaat `Portable Document Format Archivable (.pdf/A)' of in het formaat `OpenDocument Texte (.odt)'.]3
§ 3. [3 ...]3
----------
(1)<KB 2011-01-24/04, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 10-01-2011>
(2)<KB 2014-01-26/01, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
(3)<KB 2021-11-21/05, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art.3bis. [1 De Raad kan de processtukken, alsook de betekeningen, kennisgevingen en oproepingen als bedoeld in artikel 39/57-1 van de wet van 15 december 1980 tevens verzenden via het informaticasysteem van Justitie als beschreven in de artikelen 2 tot 5 van het Koninklijk besluit van 16 juni 2016 houdende elektronische communicatie overeenkomstig artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2021-11-21/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art.4. § 1. [1 ...]1
§ 2. [1 ...]1
§ 3. De datum van het postmerk of, bij verzending bij fax, de datum die het toestel van de Raad vermeldt op de fax, heeft bewijskracht zowel voor de verzending als voor de ontvangst of voor de weigering.
----------
(1)<KB 2011-01-24/04, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 10-01-2011>
Art.5. Zo een partij overlijdt, en behoudens hervatting van rechtsgeding, worden alle mededelingen en betekeningen uitgaande van de Raad geldig aan de rechthebbenden gedaan aan de gekozen woonplaats van de overledene, gezamenlijk en zonder vermelding van namen en hoedanigheden.
Art.6.Bij iedere nota, verzoek tot tussenkomst, schriftelijk verslag of replieknota bedoeld in respectievelijk de artikelen 39/72, §§ 1 en 2, en [1 39/76, § 1]1 van de wet van 15 december 1980, alsook bij ieder processtuk bedoeld in dit besluit [1 ...]1 worden vier afschriften gevoegd.
De neerlegging van bijkomende afschriften kan bevolen worden door de Voorzitter.
[1 Bij de procedurestukken die via het informaticasysteem van justitie als beschreven in de artikelen 2 tot 5 van het Koninklijk besluit van 16 juni 2016 houdende elektronische communicatie overeenkomstig artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek worden ingediend, moeten geen afschriften worden gevoegd.]1
----------
(1)<KB 2021-11-21/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art.7. De tot de Raad gerichte processtukken bevatten een inventaris van de stavingsstukken en het administratieve dossier wordt toegezonden met een inventaris van de stukken die het bevat.
Art.8. De stukken waarvan de partijen willen gebruik maken worden in originele vorm of onder vorm van een kopie voorgelegd en dienen, indien zij in een andere taal dan deze van de rechtspleging werden opgesteld, vergezeld te zijn van een voor eensluidend verklaarde vertaling.
Bij gebreke aan een dergelijke vertaling, is de Raad niet verplicht deze documenten in overweging te nemen.
Art.9. Indien met toepassing van artikel 57/23bis, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 de vertegenwoordiger in België van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen of diens gemachtigde, een schriftelijk advies verstrekt aan de Raad dat betrekking heeft op een asielverzoek waarvan het beroep aanhangig is bij de Raad, dan wordt dit met vermelding van de datum van ontvangst, bij het rechtsplegingsdossier gevoegd van het betrokken beroep. De partijen ontvangen hiervan een kopie.
HOOFDSTUK I/1. [1 - Pro deo, de wijze van inning van het rolrecht en van de geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep]1
----------
(1)
Art. 9/1. [1 Iedere partij in een procedure voor de Raad kan het voordeel van het pro deo vragen bij haar verzoekschrift.
Het voordeel van het pro deo wordt toegekend aan :
1° iedere persoon die bijstand ontvangt van een openbaar centrum dat maatschappelijke hulp verstrekt op overlegging van een attest van dit centrum;
2° iedere persoon die opgesloten, gevangen gehouden of vastgehouden wordt op een bepaalde plaats in het Rijk, op overlegging van een attest van de inrichting waarin hij van zijn vrijheid is beroofd;
3° iedere minderjarige op overlegging van een identiteitsbewijs of van enig ander document dat zijn staat bewijst;
4° iedere persoon die juridische tweedelijnsbijstand ontvangt in de zin van artikel 508/1 van het Gerechtelijk Wetboek, op overlegging van een attest waaruit blijkt dat deze juridische bijstand hem werd toegekend;
5° iedere andere persoon die over onvoldoende financiële middelen beschikt om het rolrecht te voldoen op overlegging van bewijskrachtige documenten die bewijzen dat zijn inkomsten ontoereikend zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-16/01, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
Art. 9/2.[1 De betaling bedoeld in artikel 39/68-1, § 5, eerste lid, geschiedt uitsluitend rechtsgeldig door de storting op een rekening bij de Raad die wordt meegedeeld in de in artikel 39/68-1 van de wet van 15 december 1980 bedoelde beschikking. Bij deze storting dient verplichtend het refertenummer dat wordt opgegeven in deze beschikking vermeld te worden. Enkel stortingen in euro met vermelding van het refertenummer zijn geldig.
De tussenkomende partij betaalt op de wijze bepaald in het eerste lid, het op grond van artikel 39/68-1, § 1, derde lid, van de wet van 15 december 1980 verschuldigde rolrecht binnen een termijn van acht dagen, die ingaat op de dag van kennisgeving van de in artikel 39/68-1, § 3 van de wet van 15 december 1980 bedoelde beschikking]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-16/01, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
Art.9/2bis TOEKOMSTIG RECHT. [1 De betaling bedoeld in artikel 39/68-1bis, § 4, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, geschiedt uitsluitend rechtsgeldig door de storting op een rekening bij de Raad die wordt meegedeeld in de in artikel 39/68-1bis, § 3, eerste lid, van dezelfde wet bedoelde beschikking. Bij deze storting dient verplichtend het refertenummer dat wordt opgegeven in deze beschikking vermeld te worden. Enkel stortingen in euro met vermelding van het refertenummer zijn geldig."
De bepaling ingevoegd door het vorige lid kan door de Koning worden opgeheven, aangevuld, gewijzigd of vervangen.]1 ----------
(1)<Ingevoegd W 2017-04-26/05, art. 8, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art. 9/3. De geldboete, bedoeld bij artikel 39/73-1 van de wet van 15 december 1980, wordt geïnd door de aangestelden van de administratie der Registratie en Domeinen overeenkomstig de bepalingen van het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek die op het beslag en de tenuitvoerlegging betrekking hebben.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-16/01, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
HOOFDSTUK II. - De voorafgaande maatregelen, de terechtzitting en de verwijzing naar de algemene vergadering.
Afdeling 1. - De voorafgaande maatregelen.
Art.10. Indien met toepassing van artikel 39/69, § 1, derde lid, van de wet van 15 december 1980, de zaak niet op de rol wordt geplaatst, dan noteert de griffie de ontvangst in een daartoe voorzien register [1 ...]1. [1 ...]1
[1 ...]1
----------
(1)<KB 2011-03-16/01, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
Art.11. De eerste voorzitter wijst de zaak aan de bevoegde kamer toe.
De voorzitter van de bevoegde kamer verdeelt de zaken tussen de rechters die er deel van uitmaken.
Afdeling 2. - De terechtzitting.
Art.12. De aanwezigen wonen de zitting bij eerbiedig en in stilte; hetgeen de voorzitter met het oog op de handhaving van de orde beveelt, wordt stipt en terstond uitgevoerd.
Hetzelfde voorschrift wordt nageleefd in de plaatsen waar de leden van de Raad de functies van hun ambt waarnemen.
Art.13. De persoonlijk ter terechtzitting verschijnende verzoeker die niet wordt bijgestaan door een advocaat of die toelichting verstrekt op verzoek van de voorzitter, geeft zijn mondelinge opmerkingen ter terechtzitting in de taal van de rechtspleging dan wel in de taal die hij heeft vermeld in het verzoekschrift overeenkomstig artikel 39/69, § 1, tweede lid, 5°, van de wet van 15 december 1980.
De griffie roept een tolk op indien de vreemdeling, overeenkomstig artikel 39/69 § 1, tweede lid, 5° van de wet van 15 december 1980, in zijn verzoekschrift aangeduid heeft dat hij zijn opmerkingen zal laten kennen in een andere taal dan deze van de rechtspleging.
De kosten voor het tolken zijn ten laste van de Staat.
Art.14. De voorzitter brengt verslag uit over de zaak.
De partijen dragen hun opmerkingen mondeling voor.
De voorzitter ondervraagt de partijen indien dit noodzakelijk is.
Aan het einde van de debatten, verklaart de voorzitter de debatten voor gesloten en neemt de zaak in beraad.
Afdeling 3. - De verwijzing naar de.
Art.15. Wanneer met toepassing van artikel 39/12 van de wet van 15 december 1980 de algemene vergadering wordt bijeengeroepen, dan bepaalt de eerste voorzitter, bij beschikking de dag en het uur van de terechtzitting waarop het beroep zal worden behandeld.
De griffie handelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 39/75 van de wet van 15 december 1980 en de bepalingen van dit besluit.
HOOFDSTUK III. - De arresten.
Afdeling 1. - De inhoud van het arrest.
Art.16. Het arrest bevat de gronden en het beschikkend gedeelte en vermeldt :
1° de namen, de gekozen woonplaats van partijen en, in voorkomend geval, de naam en de hoedanigheid van de persoon die deze vertegenwoordigt of bijstaat;
2° de bepalingen op het gebruik der talen, die zijn toegepast;
3° de oproeping van partijen en van hun advocaten, alsmede hun eventuele aanwezigheid op de terechtzitting;
4° de uitspraak in openbare terechtzitting, de datum daarvan en de naam van het lid of de leden van de Raad die er over hebben beraadslaagd.
Afdeling 2. - Betekening en uitvoering van de arresten.
Art.17. De arresten worden door de griffie aan de partijen betekend.
De arresten die de uitdrukkelijke of vermoedelijke afstand bekrachtigen of die de afwezigheid van het vereiste belang vaststellen in toepassing van de artikelen 25, 38 en 39, alsook de arresten waarin besloten wordt dat er geen uitspraak meer gedaan moet worden, zijn het voorwerp van een toezending bij gewone brief van een ongezegeld afschrift.
Art.18. De arresten zijn van rechtswege uitvoerbaar. De Koning verzekert hun uitvoering. De griffie brengt op de uitgiften, na het beschikkend gedeelte, en naar gelang van het geval, een der hiernavolgende uitvoeringsformulieren aan :
" De ministers en de administratieve overheden, wat hen aangaat, zijn gehouden te zorgen voor de uitvoering van dit arrest. De daartoe aangezochte gerechtsdeurwaarders zijn gehouden hiertoe hun medewerking te verlenen wat betreft de dwangmiddelen van gemeen recht. "
" Les ministres et autorités administratives, en ce qui les concerne, sont tenus de pourvoir à l'exécution du présent arrêt. Les huissiers de justice à ce requis ont à y concourir en ce qui concerne les voies de droit commun. "
" Die Minister und die Verwaltungsbehörden haben, was sie anbetrifft, für die Vollstreckung dieses Beschlusses zu sorgen. Die dazu angeforderten Gerichtsvollzieher haben betreffs der gemeinrechtlichen Zwangsmittel ihren Beistand zu leisten. "
De uitgiften worden afgegeven door de hoofdgriffier of de door hem aangewezen griffier, die ze tekent en ze met het zegel van de Raad bekleedt.
Afdeling 3. - De publicatie van arresten.
Art.19. De arresten zijn steeds te raadplegen op de griffie.
Behoudens de betekeningen gedaan bij toepassing van de bepalingen van dit besluit, geeft de aflevering door de griffie van een uitgifte, van een afschrift of van een uittreksel, hetzij getekend of niet, aanleiding tot de betaling van een recht van 0,5 euro per bladzijde, te berekenen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 273 en 274 van het Wetboek der registratie-, griffie- en hypotheekrechten.
Het recht wordt gekweten op de wijze bepaald in de artikelen 6 en 7 van het koninklijk besluit van 13 december 1968 betreffende de uitvoering van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en het houden van de registers in de griffies der hoven en rechtbanken.
Art.20. De arresten worden onder voorbehoud van depersonalisatie gepubliceerd behoudens een andersluidende beslissing van de eerste voorzitter van de Raad of een door hem aangewezen rechter.
De arresten worden niet gepubliceerd wanneer zij geen belang hebben voor de rechtspraak of het juridisch onderzoek of wanneer hun publicatie de openbare orde of de veiligheid van personen in het gedrang kan brengen.
De eerste voorzitter waakt er over dat het geheel van de voor de rechtspraktijk relevante rechtspraak op gedepersonaliseerde wijze ter beschikking staat op het in artikel 21 bedoelde informatienetwerk dat toegankelijk is voor het publiek.
Art.21. De eerste voorzitter houdt rekening met de recente technologische ontwikkelingen bij het bepalen van het informatienetwerk dat toegankelijk is voor het publiek waardoor dit kennis zal kunnen nemen van de arresten.
Art.22. De arresten worden gepubliceerd in de taal of talen waarin zij worden uitgesproken. Ook de eventuele vertaling ervan wordt gepubliceerd.
HOOFDSTUK IV. - De tussengeschillen.
Afdeling 1. - Inschrijving wegens valsheid.
Art.23. Zo een partij een overgelegd stuk van valsheid beticht, wordt de partij die het stuk heeft overgelegd door de rechter, of door de kamer bij dewelke de zaak aanhangig is, verzocht zonder verwijl te verklaren of zij volhardt in haar bedoeling er gebruik van te maken.
Zo de partij op deze vraag niet ingaat, of zo zij verklaart dat zij van het stuk geen gebruik wenst te maken, wordt het verworpen.
Zo zij verklaart dat zij er gebruik wil van maken, oordeelt de rechter of de kamer bij de welke de zaak aanhangig is zonder verwijl.
Wanneer de rechter of de kamer bij de welke de zaak aanhangig is, oordeelt dat het van valsheid beticht stuk geen invloed heeft op haar eindbeslissing, wordt er geen rekening mee gehouden.
Indien de rechter of de kamer bij de welke de zaak aanhangig is,van oordeel is dat het stuk van wezenlijk belang is voor de beslissing, dan oordeelt de voorzitter over de bewijskracht van het stuk.
Afdeling 2. - De hervatting van het rechtsgeding.
Art.24. In de gevallen waarin grond bestaat tot hervatting van het rechtsgeding, geschiedt zulks door de rechtsopvolger door middel van een verzoekschrift dat een uiteenzetting van de redenen van hervatting bevat en dat voor het overige voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 39/69, § 1, eerste lid, en tweede lid, 1s°, tot en met 3° en 5° tot en met de 7°.
De griffie zendt een kopie van die verzoekschrift naar de tegenpartij.
Afdeling 3. - De afstand van het geding.
Art.25. Wanneer uitdrukkelijk wordt afgezien van het beroep, doet de kamer bij dewelke de zaak aanhangig is, zonder verwijl over de afstand uitspraak en dit onverminderd de toepassing van artikel 39/73 van de wet van 15 december 1980.
Afdeling 4. - De verknochtheid.
Art.26. Zo er grond toe bestaat bij eenzelfde arrest uitspraak te doen over verscheidene zaken die bij verschillende kamers aanhangig zijn, kan de eerste voorzitter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de partijen, bij beschikking de kamer aanwijzen die van de zaken zal kennis nemen. Deze beschikking wordt door de griffie aan de partijen betekend.
Geldt het zaken die bij dezelfde kamer aanhangig zijn, kan de samenvoeging er van door de voorzitter van deze kamer bevolen worden.
Afdeling 5. - De wraking.
Art.27. Ieder lid van de Raad bedoeld in artikel 39/4 van de wet van 15 december 1980 dat weet dat hem een grond van wraking treft, moet de kamer verwittigen; zij beslist of hij zich al dan niet moet onthouden.
Art.28. Hij die wil wraken moet het doen zodra hij van de wrakingsgrond kennis heeft gekregen.
Art.29. De wraking wordt bij gemotiveerd verzoekschrift gevraagd.
Art.30. Nadat de wrakende partij en het gewraakte lid zijn gehoord, wordt zonder verwijl over de wraking uitspraak gedaan.
TITEL II. - Specifieke bepalingen voor de beroepen tot nietigverklaring, tot schorsing en tot het bevelen van voorlopige maatregelen.
HOOFDSTUK I. - Het beroep tot nietigverklaring.
Art.31. Indien het een beroep tot nietigverklaring betreft tegen een beslissing bedoeld in artikel 39/79 van de wet van 15 december 1980, geeft de griffie onmiddellijk, na ontvangst van het beroep dat op de rol werd ingeschreven, kennis ervan aan de minister van Binnenlandse zaken of zijn gemachtigde.
HOOFDSTUK II. - De vordering tot schorsing.
Afdeling 1. - De procedure.
Art.32. Het enig verzoekschrift bedoeld in artikel 39/82, § 3, van de wet van 15 december 1980 bevat :
1° de vermeldingen die met toepassing van artikel 39/78 van de wet van 15 december 1980 vervat moeten zijn in het verzoekschrift tot nietigverklaring;
2° een uiteenzetting van de feiten die kunnen aantonen dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing de verzoekende partij een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen.
Art.33. De griffie zendt onverwijld een afschrift van de vordering tot schorsing aan de verwerende partij.
Art.34. De verwerende partij bezorgt de griffie binnen acht dagen na kennisgeving van de vordering tot schorsing het administratief dossier, waarbij ze een nota met opmerkingen kan voegen.
Een te laat ingediende nota met opmerkingen wordt uit de debatten geweerd.
Art.35. Zodra het administratief dossier is binnengekomen of, indien er geen werd ontvangen, bij het verstrijken van de in artikel 34 bepaalde termijn, bepaalt de voorzitter bij beschikking en binnen korte tijd de dag van de terechtzitting waarop de vordering tot schorsing wordt behandeld.
De griffie geeft onverwijld kennis van de beschikking waarbij de rechtsdag wordt bepaald aan de partijen.
Bij de kennisgeving aan de partijen wordt de nota met opmerkingen gevoegd als daarvan nog geen kennis is gegeven. Tevens wordt vermeld of een administratief dossier is neergelegd.
Afdeling 2. - De gezamenlijke behandeling van de vordering tot schorsing en het beroep tot nietigverklaring.
Art.36. De vordering tot schorsing als het beroep tot nietigverklaring worden samen behandeld indien blijkt dat de vordering tot nietigverklaring slechts korte debatten vereist.
Beide vorderingen worden behandeld volgens de procedure die geldt voor de behandeling van het beroep tot nietigverklaring.
Indien na de debatten de voorzitter van oordeel is dat de zaak slechts korte debatten vereist, wordt in dit geval de zaak definitief beslecht.
Afdeling 3. - De afzonderlijke behandeling van de vordering tot schorsing.
Art.37. Indien artikel 36 niet kan worden toegepast, dan wordt de vordering tot schorsing los van het beroep tot nietigverklaring behandeld.
Art.38. Het arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot schorsing wordt onverwijld ter kennis gebracht van de partijen.
Bij de kennisgeving van het arrest maakt de griffie melding van de gevolgen die door artikel 39/82, § 5 en 6, van de wet van 15 december 1980 aan de afwezigheid van een aanvraag tot voortzetting van de procedure binnen de voorgeschreven termijn worden verbonden.
Art.39. § 1. Wanneer naar aanleiding van een arrest waarbij een schorsing is bevolen, de verwerende partij niet binnen de in artikel 39/82, § 5, van de wet van 15 december 1980 gestelde termijn bij een ter post aangetekende brief of per bode tegen ontvangstbewijs een verzoek tot voortzetting van de procedure indient, stelt de griffie de partijen ervan in kennis dat de Raad uitspraak zal doen over de nietigverklaring van de handeling waarvan de schorsing is bevolen. Na de kennisgeving beschikken de partijen over een termijn van acht dagen waarbinnen ze kunnen vragen om te worden gehoord.
Als geen van de partijen vraagt te worden gehoord, kan de voorzitter de handeling vernietigen, zonder dat ze daarbij aanwezig zijn.
Als een partij vraagt te worden gehoord, roept de voorzitter de partijen op om spoedig te verschijnen.
§ 2. Wanneer naar aanleiding van een arrest waarbij een vordering tot schorsing is afgewezen, de verzoekende partij niet binnen de in artikel 39/82 § 6, van de wet van 15 december 1980 gestelde termijn bij een ter post aangetekende brief een verzoek tot voortzetting van de procedure indient, stelt de griffie haar ervan in kennis dat de Raad de afstand van het geding zal uitspreken, tenzij ze binnen een termijn van vijftien dagen vraagt te worden gehoord.
Als ze niet vraagt te worden gehoord, spreekt de voorzitter de afstand van het geding uit.
Als ze vraagt te worden gehoord, roept de voorzitter de partijen bijeen om spoedig te verschijnen voordat de voorzitter uitspraak doet over de afstand van het geding.
Indien verscheidene verzoekende partijen eenzelfde vordering tot schorsing en eenzelfde beroep tot nietigverklaring hebben ingesteld en als slechts sommigen onder hen een verzoek tot voortzetting van de procedure hebben ingediend, worden de anderen geacht afstand te doen van het geding en wordt in het arrest over het beroep tot nietigverklaring ook uitspraak gedaan over de afstand van het geding door degenen die geen verzoek tot voortzetting van de procedure hebben ingediend.
Art.40.[1 Indien de schorsing van de tenuitvoerlegging is bevolen dan kan de verwerende partij de voortzetting van de procedure vragen binnen de acht dagen na de kennisgeving van het arrest.
Indien de verwerende partij tijdig de voortzetting van de procedure heeft gevraagd, dan wordt de verzoekende partij hiervan op de hoogte gesteld door de griffie en verloopt de procedure overeenkomstig de artikelen 39/73 tot en met 39/75 en 39/81 van de wet van 15 december 1980.
In dat geval gebeurt de beoordeling van de zaak op basis van de reeds ingediende procedurestukken onverminderd de toepassing van artikel 39/60 van de wet van 15 december 1980.]1
----------
(1)<KB 2011-01-24/04, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2011>
Art.41.[1 Indien de schorsing van de tenuitvoerlegging niet is bevolen dan kan de verzoekende partij de voortzetting van de procedure vragen binnen de acht dagen na de kennisgeving van het arrest.
Indien de verzoekende partij tijdig de voortzetting van de procedure heeft gevraagd en desgevallend het verschuldigde rolrecht heeft betaald, dan wordt de verwerende partij hiervan op de hoogte gesteld door de griffie en verloopt de procedure overeenkomstig de artikelen 39/73 tot en met 39/75 en 39/81 van de wet van 15 december 1980.
In dat geval gebeurt de beoordeling van de zaak op basis van de reeds ingediende procedurestukken onverminderd de toepassing van artikel 39/60 van de wet van 15 december 1980.]1
----------
(1)<KB 2011-01-24/04, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2011>
Art.42. Wanneer de schorsing wordt bevolen wegens machtsafwending, beveelt het arrest de verwijzing van de zaak naar de algemene vergadering.
Afdeling 4. - Bijzondere regels bij een vordering tot schorsing wegens uiterst dringende noodzakelijkheid.
Art.43. § 1. Als de uiterst dringende noodzakelijkheid wordt aangevoerd, dan bevat de vordering tot schorsing bedoeld in artikel 32 de in artikel 32 bepaalde gegevens alsook een uiteenzetting van de feiten die de uiterst dringende noodzakelijkheid rechtvaardigen.
In het opschrift van het verzoekschrift dient te worden vermeld dat het een vordering tot schorsing wegens uiterst dringende noodzakelijkheid betreft. Is aan deze pleegvorm niet voldaan, dan wordt dit verzoekschrift geacht enkel een beroep tot nietigverklaring te bevatten.
De vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid moet een afschrift van de bestreden akte bevatten en vergezeld zijn van zes afschriften ervan.
De vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid die niet vergezeld is van de bestreden akte wordt tot aan de ontvangst ervan voorlopig niet op de rol geplaatst. Bij verzuim brengt de griffier dit onverwijld ter kennis van de verzoeker op het in de vordering aangegeven fax- of telefoonnummer.
Ongeacht of een vordering tot uiterst dringende noodzakelijkheid afzonderlijk dan wel in één en dezelfde akte is gesteld met het beroep tot nietigverklaring, verloopt de procedure overeenkomstig de §§ 2 en 3.
§ 2. De voorzitter kan de partijen, bij beschikking eventueel te zijnen huize oproepen op het door hem bepaalde uur, zelfs op de feestdagen en van dag tot dag of van uur tot uur.
In de kennisgeving van de beschikking wordt in voorkomend geval vermeld of het administratief dossier werd neergelegd.
Indien de verwerende partij het administratief dossier niet van te voren heeft overgezonden, overhandigt ze het ter terechtzitting aan de voorzitter, die de terechtzitting schorst om aan de partijen de gelegenheid te geven er inzage van te nemen.
De Raad kan de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het arrest bevelen.
De procedure verloopt voor het overige overeenkomstig de artikelen 38 tot 42.
§ 3. Indien de schorsing bij voorraad is bevolen zonder dat de partijen of sommige van hen zijn gehoord, dan roept de voorzitter ze op om binnen drie dagen voor de bevoegde kamer te verschijnen.
HOOFDSTUK III. - Vorderingen tot het bevelen van voorlopige maatregelen.
Art.44. Zolang de vordering tot schorsing aanhangig is, kan bij een afzonderlijk verzoekschrift een vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen worden ingediend.
De vordering wordt ondertekend door de partij of door een advocaat die voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 39/56 van de wet van 15 december 1980. De vordering wordt gedagtekend en bevat :
1° de naam, nationaliteit, de gekozen woonplaats van de verzoekende partij en het kenmerk van haar dossier bij de verwerende partij zoals vermeld op de bestreden beslissing;
2° de vermelding van de beslissing waarvan de schorsing wordt gevorderd;
3° de beschrijving van de gevorderde voorlopige maatregelen;
4° een uiteenzetting van de feiten die aantonen dat de voorlopige maatregelen noodzakelijk zijn om de belangen van de partij die ze vordert, veilig te stellen;
5° in voorkomend geval, een uiteenzetting van de feiten die de uiterst dringende noodzakelijkheid rechtvaardigen.
In het opschrift van het verzoekschrift dient te worden vermeld dat het een vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen bij uiterst dringende noodzakelijkheid betreft. Is aan deze pleegvorm niet voldaan, dan wordt deze vordering afgedaan overeenkomstig artikel 46.
De vordering wordt slechts onderzocht als er zes eensluidend verklaarde afschriften zijn bijgevoegd.
Art.45. De griffie zendt onverwijld een afschrift van de vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen aan de andere partijen.
Art.46. § 1. Elke partij kan binnen acht dagen na de kennisgeving van het verzoekschrift aan de griffie een aanvullend dossier en een aanvullende nota met opmerkingen over de gevorderde voorlopige maatregelen zenden.
Een te laat ingediende aanvullende nota wordt uit de debatten geweerd.
§ 2. Zodra de aanvullende nota met opmerkingen of het aanvullend dossier is ingekomen of, indien er geen is ingekomen, zodra de in § 1 bepaalde termijn van acht dagen verstreken is, bepaalt de voorzitter vervolgens bij beschikking en binnen korte tijd de dag van de terechtzitting waarop de vordering tot het bevelen van de voorlopige maatregelen wordt behandeld.
De griffie geeft onverwijld kennis van de beschikking waarbij de rechtsdag wordt bepaald aan de partijen. Bij de kennisgeving wordt de aanvullende nota met opmerkingen gevoegd zo er een is ingediend.
Art.47. In het belang van een goede rechtsbedeling kan de voorzitter beslissen dat de vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen samen met de vordering tot schorsing wordt behandeld en afgedaan.
Art.48. Indien de indiener van een vordering tot schorsing ook uiterst dringende voorlopige maatregelen vordert, is artikel 44, eerste en tweede lid, van toepassing op zijn verzoek. Artikel 46 is er niet op van toepassing.
Voor het overige verloopt de procedure overeenkomstig artikel 43, §§ 2 en 3.
HOOFDSTUK IV. - De opheffing of intrekking van de schorsing en van de andere voorlopige maatregelen.
Art.49. Met het oog op de toepassing van artikel 39/82, § 3, vijfde lid, van de wet van 15 december 1980 stelt de griffie de partijen ervan in kennis dat de schorsing en in voorkomend geval, de voorlopige maatregelen worden opgeheven omdat na het verstrijken van de normale beroepstermijn van 30 dagen geen enkel verzoekschrift tot nietigverklaring is ingediend waarin de middelen worden aangevoerd die ze gerechtvaardigd hadden, tenzij een van de partijen vraagt om te worden gehoord.
Als een partij binnen een termijn van acht dagen vraagt te worden gehoord, dan roept de voorzitter de partijen op om spoedig te verschijnen. De Raad doet uitspraak over de opheffing van de schorsing en, in voorkomend geval, van de voorlopige maatregelen.
Als geen enkele partij vraagt te worden gehoord, stelt de kamer de opheffing van de schorsing en, in voorkomend geval, van de voorlopige maatregelen bij arrest vast.
In de in het eerste lid bedoelde kennisgeving van de griffie wordt melding gemaakt van artikel 39/82, § 3, vijfde lid, van de wet van 15 december 1980 en van dit artikel.
Art.50. § 1. De in artikel 39/82, § 2, tweede lid, en artikel 39/84, vierde lid, van de wet van 15 december 1980 bedoelde vordering tot intrekking of tot wijziging van het arrest dat de schorsing of voorlopige maatregelen beveelt, wordt ingesteld door middel van een verzoekschrift ondertekend door een van de partijen of door een advocaat die voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 39/59 van de wet van 15 december 1980.
§ 2. Het verzoekschrift wordt gedagtekend en bevat :
1° de opgave van het arrest waarvan de intrekking of de wijziging wordt gevorderd;
2° een uiteenzetting van de feiten en de motieven die de intrekking of de wijziging rechtvaardigen.
§ 3. De griffie zendt onverwijld een afschrift van het verzoekschrift aan de andere partijen.
§ 4. Iedere partij kan binnen acht dagen na de kennisgeving van het verzoekschrift, aan de griffie een aanvullend dossier en een nota met opmerkingen overzenden.
De griffie zendt een exemplaar van de nota aan de andere partijen.
Een te laat ingediende nota met opmerkingen wordt uit de debatten geweerd.
§ 5. De voorzitter bepaalt bij beschikking de dag van de terechtzitting waarop de vordering tot intrekking of tot wijziging door de Raad wordt behandeld.
De griffie geeft kennis van de beschikking waarbij de rechtsdag wordt bepaald aan de partijen.
TITEL III. - Slotbepalingen.
Art.51. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de beroepen bij de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen ingediend vanaf 1 december 2006 alsook op de reeds ingediende beroepen waarvoor op voormelde datum, nog geen dag der terechtzitting werd bepaald.
Art.52. Dit besluit treedt in werking op de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 53.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.