Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

15 JULI 2005. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de erkenning en financiering van de invoegbedrijven. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-07-2005 en tekstbijwerking tot 29-01-2015)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen en definities.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied.
Art. 2-3
HOOFDSTUK III. - Erkenning.
Art. 4-9
HOOFDSTUK IV. - Verbintenissen.
Art. 10
HOOFDSTUK V. - Subsidiëring.
Art. 11-14
HOOFDSTUK VI. - Procedure.
Art. 15-25
HOOFDSTUK VII. - Informatiedoorstroming.
Art. 26-27
HOOFDSTUK VIII. - Toezicht en naleving.
Art. 28-32
HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen.
Art. 33-34
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2007036897  2008035343  2011036082  2014036540  2014202938  2015035092 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen en definities.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie;
  2° [4 de administratie: het Departement Werk en Sociale Economie van het Vlaams Ministerie van Werk en Sociale Economie;]4
  3° invoegwerknemer :
  a) persoon met hoogstens een diploma hoger secundair onderwijs bij wie de trajectmatige begeleidingsactie uitwijst dat hij niet dadelijk toeleidbaar is naar de reguliere arbeidsmarkt en die de dag voor zijn aanwerving beantwoordt aan een van de volgende kenmerken :
  1) hij is jonger dan 50 jaar en minstens twaalf maanden inactief;
  2) hij is 50 jaar of ouder en minstens zes maanden inactief;
  3) hij is minstens zes maanden leefloongerechtigde of gerechtigde op financieel maatschappelijke hulp;
  b) persoon die minstens zes maanden inactief is en behoort tot de doelgroep van de arbeidsgehandicapten;
  c) de deeltijds werkzoekende leerling van het deeltijds beroepssecundair onderwijs zoals geregeld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende inrichting van het deeltijds beroepssecundair onderwijs, zoals laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 maart 2004.
  Onder inactiviteit wordt begrepen : noch in loondienst, noch op zelfstandige basis hebben gewerkt, noch als cursist een individuele beroepsopleiding hebben gevolgd.
  De minister bepaalt de periodes die met een periode van inactiviteit worden gelijkgesteld;
  [1 De periode van inactiviteit kan worden verlengd met een periode van maximaal zes maanden IBO-cursist in het invoegbedrijf of met een periode van maximaal twee maanden tewerkstelling in het invoegbedrijf als uitzendkracht.
   Onder IBO wordt begrepen de individuele beroepsleiding in een onderneming krachtens artikelen 120 tot en met 129 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1988.
   Onder een tewerkstelling als uitzendkracht wordt begrepen de tewerkstelling krachtens de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van het inlenend bedrijf.]1
  4° arbeidsgehandicapten :
  a) de werkzoekenden met een erkenning als persoon met een handicap bij het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap die recht hebben op bijstand inzake tewerkstelling;
  b) de werkzoekende ex-leerlingen van het buitengewoon secundair onderwijs;
  c) de werkzoekenden die, na attestering door een arts, bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding geregistreerd zijn met een gedeeltelijke of een zeer beperkte geschiktheid;
  5° [5 micro-, kleine, middelgrote en grote ondernemingen: ondernemingen vermeld in de verordening (EU) nr. 651/2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard en gedefinieerd in de aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen;]5
  6° maatschappelijk verantwoord ondernemen, hierna MVO te noemen : ondernemen waarbij men in een permanente dialoog met iedereen die invloed uitoefent of ondervindt van de onderneming (stakeholders) gaat streven naar een maximale toegevoegde waarde én voor de onderneming én voor haar werknemers én voor de maatschappij én voor het milieu;
  7° totale loonkosten : het loon plus de sociale bijdragen.
  Onder loon wordt begrepen :
  a) het loon in geld waarop de invoegwerknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft, met uitzondering van de vergoedingen wegens beëindiging van de overeenkomst;
  b) het vakantiegeld dat toegekend wordt door of ter uitvoering van de op 28 juni 1971 gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers of door de collectieve arbeidsovereenkomsten die gesloten worden in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard zijn bij koninklijk besluit;
  c) de financiële bijdrage van de werkgever in de vervoerskosten van de werknemers zoals vastgelegd in het van toepassing zijnde paritair comité of bij ontstentenis hiervan de bijdrage zoals bepaald in cao nr. 19ter.
  Onder sociale bijdragen wordt begrepen : het geheel van de sociale zekerheidsbijdragen, zowel de gewone als de bijzondere bijdragen, die door de werkgever is verschuldigd als gevolg van de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de invoegwerknemer;
  8° trajectbegeleiding : geheel van acties, georganiseerd door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding of door de door deze dienst erkende derden waarbij de werkzoekende volgens een stappenplan door een trajectbegeleider naar een duurzame tewerkstelling wordt begeleid;
  9° monitoringsysteem : het systematisch volgen via indicatoren van de economische leefbaarheid, de invulling van het concept MVO en de begeleiding en ondersteuning van de invoegwerknemers met als doel de werking van concrete initiatieven en de efficiëntie van de maatregel in zijn geheel zowel op korte als op lange termijn te volgen, te evalueren en bij te sturen;
  10° RESOC : het Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité, vermeld in artikel 18 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités;
  11° [3 ...]3
  12° adviescommissie : een door een vertegenwoordiger van de minister voorgezeten adviesorgaan dat samengesteld is uit stemgerechtigde en niet-stemgerechtigde leden, en dat op verzoek van de administratie ten aanzien van de minister een advies verstrekt over de aanvragen tot erkenning als invoegbedrijf.
  Stemgerechtigde leden zijn een vertegenwoordiger van de minister, een vertegenwoordiger van de Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid, een vertegenwoordiger van de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begroting, drie vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgeversorganisaties en drie vertegenwoordigers van de meest representatieve werknemersorganisaties.
  Niet-stemgerechtigde leden zijn een vertegenwoordiger van VOMEC, [3 ...]3, een vertegenwoordiger van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, een vertegenwoordiger van de administratie, [2 ...]2 en [3 een vertegenwoordiger van het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie]3;
  In de adviescommissie wordt een consensus nagestreefd. Bij ontstentenis hiervan wordt een meerderheids- en minderheidsstandpunt meegedeeld;
  13° VOMEC : een door de minister erkend overlegplatform voor de sociale economie en de " meerwaarden " economie;
  14° [3 de sociaalrechtelijke inspecteurs : de beëdigde ambtenaren van de afdeling Inspectie Werk en Sociale Economie van het Departement Werk en Sociale Economie.]3
  ----------
  (1)<BVR 2007-10-19/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
  (2)<BVR 2007-10-19/35, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  (3)<BVR 2011-11-18/14, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (4)<BVR 2014-06-20/29, art. 63, 005; Inwerkingtreding : 30-10-2014>
  (5)<BVR 2014-12-19/99, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 08-02-2015>

HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied.
Art.2. Dit besluit is van toepassing op ondernemingen die de vorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen.

Art.3.[1 ...]1
  Dit besluit is [1 niet]1 van toepassing op ondernemingen, vermeld in artikel 2, die erkend zijn of worden in het kader van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van de buurtdiensten en -banen.
  ----------
  (1)<BVR 2014-12-19/99, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 08-02-2015>

HOOFDSTUK III. - Erkenning.
Art.4.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.5. Om erkend te worden als invoegbedrijf :
  1° is de plaats van tewerkstelling waar de invoegwerknemers doorlopend en recurrent activiteiten uitvoeren, gevestigd op het grondgebied van het Vlaamse Gewest. Enkel de activiteiten die goederen produceren of diensten verlenen op het grondgebied van het Vlaamse Gewest kunnen het voorwerp zijn van de subsidies, vermeld in hoofdstuk V van dit besluit;
  2° voldoet de onderneming aan de criteria inzake financiële rentabiliteit. Als de onderneming economisch afhankelijk is van slechts één bedrijf, al dan niet een moederbedrijf, dan moet ook dat laatste bedrijf financieel rendabel zijn;
  3° zal de onderneming de nodige tijd en middelen besteden aan de begeleiding en opleiding van de invoegwerknemers;
  4° zal de onderneming in haar bedrijfsvoering de principes inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen, op basis van een door haarzelf uitgetekend en bij de erkenning gevaloriseerd groeipad, incorporeren in de bedrijfsstrategie;
  5° is de onderneming bereid het medezeggenschap van de werknemers te bevorderen in de onderneming door de bestaande overlegorganen te respecteren en - bij ontstentenis - de nodige initiatieven te nemen om de medezeggenschap van werknemers te bevorderen.

Art.6. Om erkend te worden als invoegbedrijf zullen reeds bestaande bedrijven, de leden van een economisch samenwerkingsverband, evenals de aandeelhouders die minstens 25 % van de aandelen van de nieuwe vennootschap bezitten, aantonen dat :
  1° de tewerkstelling van de invoegwerknemers bijkomend is in verhouding tot het aantal eigen personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, tewerkgesteld in het bedrijf of de bedrijven in kwestie in de vier kwartalen die voorafgaan aan de aanvraag. Het aantal eigen personeelsleden wordt vastgesteld door het gemiddelde te nemen over die vier kwartalen; eigen personeelsleden zijn de personeelsleden met wie een arbeidsovereenkomst werd gesloten;
  2° er geen achterstallige belastingen verschuldigd zijn, noch achterstallige bijdragen, die worden geïnd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of door een Fonds voor Bestaanszekerheid of voor rekening van dat fonds.
  De sommen waarvoor een afbetalingsplan bestaat dat behoorlijk in acht wordt genomen, worden niet als achterstallen beschouwd;
  3° ze niet in overtreding zijn met wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende de uitoefening van hun activiteit;
  4° ze de collectieve overeenkomsten naleven die gesloten zijn binnen de bevoegde paritaire comités.

Art.7.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.8. § 1. De indienstneming van de eerste invoegwerknemer moet plaatsvinden binnen een periode van zes maanden vanaf de betekening van de erkenningsbeslissing [1 met uitzondering van de gevallen waarin voorafgaand aan de tewerkstelling een IBO wordt gevolgd]1.
  De indienstneming van het totale aantal toegekende voltijds equivalente invoegwerknemers, moet plaatsvinden binnen een periode van vier jaar vanaf de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer.
  De indienstneming van de invoegwerknemers die toegekend zijn door een beslissing tot uitbreiding van het aantal invoegwerknemers moet plaatsvinden binnen een periode van zes maanden vanaf de betekening van de uitbreidingsbeslissing.
  Voor de invoegwerknemers die niet binnen de vastgelegde aanwervingstermijn in dienst werden genomen, vervalt het recht op de toegekende premie.
  § 2. Een uit dienst getreden invoegwerknemer kan, met behoud van de toegekende premie, worden vervangen als die vervanging plaatsvindt binnen de zes maanden te rekenen vanaf de dag van de uitdiensttreding van de te vervangen invoegwerknemer.
  Als de invoegwerknemer niet binnen de vervangingstermijn in dienst werd genomen, vervalt het recht op de toegekende premie.
  ----------
  (1)<BVR 2007-10-19/35, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Art.9. Als een erkende onderneming niet meer voldoet aan de erkenningscriteria van dit besluit kan de minister de erkenning intrekken of schorsen.

HOOFDSTUK IV. - Verbintenissen.
Art.10. Met behoud van de toepassing van artikelen 5 en 6 van dit besluit moet de onderneming om erkend te worden en te blijven als invoegbedrijf de volgende verbintenissen onderschrijven en naleven :
  1° de invoegwerknemers met arbeidsovereenkomsten van onbepaalde duur in dienst nemen;
  2° de invoegwerknemers de in de sector vigerende lonen uitbetalen; als er twijfel bestaat over de toepassing van het correcte paritair comité moet dadelijk het advies van de bevoegde instantie worden ingewonnen;
  3° de wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende de uitoefening van haar activiteit niet overtreden;
  4° in geen geval middelen hanteren die marktverstorend zijn op het vlak van prijszetting;
  5° gedurende minstens twee jaar na de laatste uitbetaling van de loonpremie voor een invoegwerknemer het aantal voltijds equivalente invoegwerknemers handhaven met uitzondering van de gevallen, vermeld in artikel 25;
  6° als het aantal tewerkgestelde invoegwerknemers verminderd wordt, de administratie en de trajectbegeleider van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding hiervan op de hoogte brengen en aan de ontslagen invoegwerknemers het recht bieden om een beroep te doen op een erkend outplacementbureau;
  7° jaarlijks de jaarrekening en werkgelegenheidscijfers bezorgen aan de administratie, evenals een inhoudelijke rapportering waaruit blijkt dat de onderneming :
  a) de erkenningscriteria, vermeld in artikel 5 en 6 van dit besluit, nakomt;
  b) de beginselen van het maatschappelijk verantwoord ondernemen incorporeert en het betreffende actieplan naleeft;
  c) voldoende inspanningen levert voor de begeleiding en de opleiding van de invoegwerknemers;
  8° op verzoek van de administratie de nodige gegevens bezorgen om een monitoringsysteem uit te bouwen;
  9° elke wijziging van de erkenningscriteria, vermeld in artikelen 5 en 6, aan de voorafgaande goedkeuring van de minister onderwerpen.

HOOFDSTUK V. - Subsidiëring.
Art.11.§ 1. Binnen het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegbedrijven per voltijds equivalente invoegwerknemer aanspraak maken op een degressieve en in de tijd beperkte loonpremie van maximaal 50 % van het in de erkenningsbeslissing vastgestelde refertebedrag.
  § 2. De vaststelling van het refertebedrag per voltijds equivalente invoegwerknemer varieert naar gelang van de hoogte van de totale loonkosten. Een overzicht van de overeenstemmende refertebedragen per loonkost wordt als bijlage bij dit besluit gevoegd.
  § 3. Als referentiebasis voor de totale loonkosten wordt de laagste loonschaal per functiecategorie voor de leeftijd 21 jaar of bij afwezigheid van functiecategorieën de laagste loonschaal voor de leeftijd 21 jaar genomen, vastgesteld bij algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in het bevoegde paritair comité.
  Die referentiebasis en de corresponderende premie worden gehandhaafd gedurende de volledige periode van de uitbetaling van de premie.
  Bij ontstentenis van een specifieke collectieve arbeidsovereenkomst zowel op bedrijfsniveau als op sectorniveau worden de loonsvoorwaarden gevolgd zoals bepaald in cao nr. 43, afgesloten op 2 mei 1988 in de Nationale Arbeidsraad.
  § 4. Voor de vaststelling van het refertebedrag wordt uitgegaan van de van toepassing zijnde loonschalen op de datum van de aanvraag tot toekenning van een aantal invoegwerknemers.
  Bij een uitbreiding, vermeld in artikel 7, § 2, tweede lid, wordt uitgegaan van de van toepassing zijnde loonschaal op de datum van de beslissing van de minister die betrekking heeft op deze bijkomende aanwerving.
  § 5. Bij deeltijdse tewerkstelling wordt de toegekende premie pro rata verrekend.
  § 6. Een invoegwerknemer heeft alleen recht op een premie voor de werkelijk verrichte en daarmee gelijkgestelde arbeidsprestaties.
  § 7. [1 Er is geen cumulatie mogelijk van steun, verleend in het kader van dit besluit, met andere steun ongeacht de bron, de vorm en het doel van de steun met betrekking tot de zelfde subsidiabele activiteiten, als die cumulatie er toe zou leiden dat de maximale drempels, vermeld in de verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, overschreden zouden worden.]1
  ----------
  (1)<BVR 2014-12-19/99, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 08-02-2015>

Art.12. § 1. De subsidiëring van maximaal 50 % wordt als volgt gespreid :
  1° eerste jaar van de tewerkstelling 35 % van het refertebedrag;
  2° tweede jaar van de tewerkstelling 15 % van het refertebedrag.
  § 2. Per voltijds equivalente invoegwerknemer neemt de subsidieperiode een aanvang op het ogenblik van de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer-titularis. Die periode wordt wel verlengd met de termijn die verlopen is tussen de uitdiensttreding van de titularis en de indiensttreding van de definitieve vervanger.
  § 3. Als een invoegwerknemer vóór het einde van de subsidieperiode van twee jaar, bepaald in § 1 van dit artikel, vervangen wordt door een andere invoegwerknemer is de subsidie alleen verschuldigd voor de nog te lopen periode, behalve als tijdens de eerste vier erkenningsjaren de invoegwerknemer vertrekt om één van de volgende redenen :
  1° pensionering;
  2° vrijwillig vertrek;
  3° ontslag om een bepaalde reden aanvaard door de minister na advies van de vakbondsdelegatie, indien aanwezig, en na advies van de adviescommissie;
  4° permanente arbeidsongeschiktheid waardoor hij definitief verhinderd wordt het overeengekomen werk te hervatten.
  Vanaf het vijfde jaar van de erkenning als invoegbedrijf is in alle gevallen de subsidie enkel verschuldigd voor de nog resterende subsidieperiode.

Art.13.Binnen het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegbedrijven, als het micro- of kleine ondernemingen zijn als vermeld in artikel 1, 5°, per voltijds equivalente invoegwerknemer aanspraak maken op een aanvullende loonpremie van maximaal 15 % van het in de erkenningsbeslissing vastgestelde refertebedrag voor een periode van twee jaar.
  Binnen het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegbedrijven, indien het een middelgrote ondernemingen betreft vermeld in artikel 1, 5°, per voltijds equivalente invoegwerknemer aanspraak maken op een loonpremie van maximaal 7,5 % van het in de erkenningsbeslissing vastgestelde refertebedrag voor een periode van twee jaar.
  Per voltijds equivalente invoegwerknemer neemt de subsidieperiode een aanvang op het ogenblik van de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer-titularis. Die periode wordt wel verlengd met de termijn die verlopen is tussen de uitdiensttreding van de titularis en de indiensttreding van de definitieve vervanger.
  Als een invoegwerknemer vóór het einde van de subsidieperiode van twee jaar, vermeld in het eerste en tweede lid, vervangen wordt door een andere invoegwerknemer, is de subsidie alleen verschuldigd voor de nog te lopen periode.
  [1 Er is geen cumulatie mogelijk van steun, verleend in het kader van dit besluit, met andere steun ongeacht de bron, de vorm en het doel van de steun met betrekking tot de zelfde subsidiabele activiteiten, als die cumulatie er toe zou leiden dat de maximale drempels voorzien in de verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, overschreden zouden worden.]1
  ----------
  (1)<BVR 2014-12-19/99, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 08-02-2015>

Art.14. De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding betaalt de loonpremies.

HOOFDSTUK VI. - Procedure.
Art.15.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.16.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.17.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.18.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.19.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.20.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.21.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.22.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.23. De onderneming vult bij de aanwerving van iedere invoegwerknemer een door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding ter beschikking gesteld inlichtingenblad in en bezorgt dat aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding. Telkens als zich een wijziging in de verstrekte gegevens voordoet, moet de werkgever dadelijk een vervangend inlichtingenblad bezorgen.

Art.24. De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding stelt maandelijks het bedrag vast en stort dat voor de tiende van de lopende kalendermaand. Dat bedrag wordt berekend op basis van de effectieve tewerkstelling binnen het kader van de toegekende premies voor de maand in kwestie.

Art.25.[1 De werkgever kan het aantal tewerkgestelde invoegnemers verminderen als dat noodzakelijk is voor de economische leefbaarheid van de onderneming. De werkgever motiveert zijn voornemen tot vermindering en deelt het met een aangetekende brief aan de administratie mee.
   De administratie onderzoekt die motieven tot vermindering van de werkgever en bezorgt daarover een advies aan de minister binnen een termijn van veertien dagen.
   De minister deelt zijn toestemming of weigering met betrekking tot de vermindering mee aan de werkgever en aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding binnen een termijn van dertig dagen.]1
  ----------
  (1)<BVR 2011-11-18/14, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2012>

HOOFDSTUK VII. - Informatiedoorstroming.
Art.26.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

Art.27.
  <Opgeheven bij BVR 2014-04-04/59, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 09-06-2014>

HOOFDSTUK VIII. - Toezicht en naleving.
Art.28. De sociaalrechtelijke inspecteurs zijn belast met het toezicht op de bij dit besluit erkende invoegbedrijven en op de naleving van de erkenningscriteria en de verbintenissen vermeld in artikelen 5, 6 en 10.
  Bij dringende en dwingende omstandigheden kunnen de sociaalrechtelijke inspecteurs als voorlopig bewarende maatregel beslissen niet-ingenomen arbeidsplaatsen binnen een invoegbedrijf niet meer te laten opvullen. Die maatregel wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van de minister, van het RESOC en van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding en blijft gelden tot op de datum waarop de minister over de grond van de bewarende maatregel een beslissing neemt en beslist de erkenning al dan niet in te trekken of te schorsen.

Art.29. De minister kan, als de verbintenis, vermeld in artikel 10, 5°, van dit besluit niet wordt nageleefd, de betaling van een geldsom die gelijk is aan 6 200 euro per verminderde tewerkgestelde invoegwerknemer vorderen, met uitzondering van de gevallen zoals bepaald in artikel 25.

Art.30. § 1. De minister kan op basis van een verslag van de sociaalrechtelijke inspecteurs of op basis van het advies van de adviescommissie de premietoekenning stopzetten als :
  1° de onderneming de erkenningscriteria, vermeld in artikel 5 en 6, eenzijdig wijzigt of niet naleeft;
  2° de onderneming de verbintenissen, vermeld in hoofdstuk IV, niet naleeft;
  3° vastgesteld werd dat de onderneming zware of herhaalde overtredingen heeft gepleegd tegen de regelen van de arbeids- en sociale wetgeving;
  4° de onderneming nalaat aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding tijdig de nodige gegevens mee te delen, vermeld in artikel 23.
  De minister kan in die gevallen tot terugvordering overgaan vanaf de dag waarop de arbeidsplaats werd gesubsidieerd of de overtreding is vastgesteld.

Art.31. De minister betekent de beslissing tot stopzetting van de premietoekenning aan de werkgever. Hij deelt die beslissing mee aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, aan het RESOC en aan de leden van de adviescommissie.

Art.32. Onrechtmatig verkregen premies worden ingevorderd of ingehouden op de later aan de werkgever verschuldigde bedragen. Zo nodig laat de administrateur-generaal van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding de dossiers van de weerspannige debiteurs overzenden aan het Bestuur van de BTW en van de Registratie en Domeinen.
  De door het hierboven genoemde bestuur in te stellen vervolgingen verlopen overeenkomstig artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1949, zoals bij het decreet van 23 december 1986 toepasbaar gesteld voor het Vlaamse Gewest. De aldus ingevorderde bedragen worden na aftrek van de eventuele kosten aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding terugbetaald.

HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen.
Art.33.[1 Deze regelgeving valt onder de toepassing van verordening (EU) nr. 651/2014 van de Europese Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.]1
  ----------
  (1)<BVR 2014-12-19/99, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 08-02-2015>

Art.34. De Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE.
Art. N. Het refertebedrag wordt als volgt vastgesteld :


<table border="0">voor total loonkosten tussen :8 500 - 9 499 euro : refertebedrag 8 500 euro 9 500 - 10 499 euro : refertebedrag 9 500 euro 10 500 - 11 499 euro : refertebedrag 10 500 euro 11 500 - 12 499 euro : refertebedrag 11 500 euro 12 500 - 13 499 euro : refertebedrag 12 500 euro 13 500 - 14 499 euro : refertebedrag 13 500 euro 14 500 - 15 499 euro : refertebedrag 14 500 euro 15 500 - 16 499 euro : refertebedrag 15 500 euro 16 500 - 16 499 euro : refertebedrag 16 500 euro 17 500 - 18 499 euro : refertebedrag 17 500 euro 18 500 - 19 499 euro : refertebedrag 18 500 euro 19 500 - 20 499 euro : refertebedrag 19 500 euro 20 500 - 21 499 euro : refertebedrag 20 500 euro 21 500 - 22 499 euro : refertebedrag 21 500 euro 22 500 - 23 499 euro : refertebedrag 22 500 euro 23 500 - 24 499 euro : refertebedrag 23 500 euro 24 500 - 25 499 euro : refertebedrag 24 500 euro 25 500 - 26 499 euro : refertebedrag 25 500 euro 26 500 - 27 499 euro : refertebedrag 26 500 euro 27 500 - 28 499 euro : refertebedrag 27 500 euro 28 500 - 29 499 euro : refertebedrag 28 500 euro 29 500 - 30 499 euro : refertebedrag 29 500 euro 30 500 - 31 499 euro : refertebedrag 30 500 euro 31 500 - 32 499 euro : refertebedrag 31 500 euro 32 500 - 33 499 euro : refertebedrag 32 500 euro 33 500 - 34 499 euro : refertebedrag 33 500 euro 34 500 - 35 499 euro : refertebedrag 34 500 euro 35 500 - 36 499 euro : refertebedrag 35 500 euro