Details





Titel:

22 DECEMBER 2005. - Koninklijk besluit tot vaststelling van aanvullende maatregelen voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-12-2005 en tekstbijwerking tot 24-04-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Gemeenschappelijke bepalingen voor vers vlees.
Afdeling 1. - Assistentie.
Art. 3
Afdeling 2. - Tegenkeuring.
Art. 4
Afdeling 3. - Stempelinkt.
Art. 5
HOOFDSTUK III. - Vers vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren.
Afdeling 1. - Klieven van karkassen.
Art. 6-7
Afdeling 2. - Aanvullend laboratoriumonderzoek.
Art. 8
Afdeling 3. - In observatiestelling.
Art. 9
Afdeling 4. - Specifieke risico's.
Art. 10-11
Afdeling 5. - Gezondheids- en andere merken.
Art. 12
Afdeling 6. [1 - Visuele post-mortemkeuring]1
Art. 12/1
HOOFDSTUK IV. - Vers vlees van gekweekt wild en vrij wild.
Art. 13
HOOFDSTUK V. - Levende tweekleppige weekdieren.
Art. 14
HOOFDSTUK VI. - Visserijproducten.
Art. 15-17
HOOFDSTUK VII. - Strafbepalingen.
Art. 18-19
HOOFDSTUK VIII. - Opheffings- en slotbepalingen.
Art. 20-22
BIJLAGEN.
Art. N1-N6



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1970092102  1974021404  1983013002  2001022304  2002022949 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities.
Artikel 1. Dit besluit zorgt voor de aanvulling dan wel de uitwerking van de bepalingen van verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong.

Art.2. § 1. Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder :
  1° het Agentschap : het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;
  2° de Minister : de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort;
  3° gortig vlees : niet door cysticercus geïnfesteerd vers vlees, afkomstig van dieren die niet volledig door cysticercus geïnfesteerd zijn.
  § 2. Zijn eveneens van toepassing de definities bedoeld in de bovenvermelde verordening (EG) nr. 854/2004 van 29 april 2004.

HOOFDSTUK II. - Gemeenschappelijke bepalingen voor vers vlees.
Afdeling 1. - Assistentie.
Art.3. De aard en de wijze van uitvoering van de specifieke taken in verband met het bemonsteren en het testen van dieren die, onder de verantwoordelijkheid en het toezicht van de officiële dierenarts, door het slachthuispersoneel mogen worden uitgevoerd, evenals de nadere regels voor de opleiding van het slachthuispersoneel zijn opgenomen in bijlage I.

Afdeling 2. - Tegenkeuring.
Art.4.Indien de eigenaar van het dier zich na afloop van de postmortemkeuring niet kan verenigen met de beslissing van de officiële dierenarts, beschikt hij over een termijn van vierentwintig uren om verzet aan te tekenen. In dat geval doet hij, op eigen kosten, tot een tegenkeuring overgaan door een dierenarts naar zijn keuze die voldoet aan de vakbekwaamheidseisen van een officiële dierenarts. In geval van tegenstrijdigheid zet de tweede dierenarts schriftelijk zijn zienswijze uiteen en maakt deze over aan het hoofd van de provinciale controle-eenheid van het Agentschap of zijn gemachtigde. Diens beslissing is niet voor beroep vatbaar.
  [1 In de gevallen bedoeld in artikel 8, § 1/1 is het eerste lid niet van toepassing.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-12-14/11, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 30-01-2011>

Afdeling 3. - Stempelinkt.
Art.5. Als kleurstof voor de stempelinkt voor het rechtstreeks aanbrengen van het gezondheidsmerk of elk ander vereist merkteken op vlees mag alleen gebruik worden gemaakt van E155 bruin H.T.

HOOFDSTUK III. - Vers vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren.
Afdeling 1. - Klieven van karkassen.
Art.6. Onverminderd de bevoegdheid van de officiële dierenarts om te allen tijde de klieving te eisen, mogen de karkassen van runderen voor de postmortemkeuring worden aangeboden zonder in tweeën gesneden te zijn voor zover aan alle hierna bepaalde voorwaarden wordt voldaan :
  1° de runderen zijn meer dan zes maanden oud en niet meer dan acht maanden oud;
  2° de runderen worden in groep ter slachting aangeboden;
  3° de runderen zijn afkomstig van een officieel tuberculosevrij bedrijf;

Art.7. Onverminderd de bevoegdheid van de officiële dierenarts om te allen tijde de klieving te eisen, mogen runderen van meer dan zes maanden oud en niet meer dan twaalf maanden oud, en varkens van meer dan vier weken oud en niet meer dan twaalf maanden oud, in de volgende gevallen voor postmortemkeuring worden aangeboden zonder in tweeën gesneden te zijn :
  1° een slachting van een dier waarvan het vlees bestemd is voor het exclusief gebruik door het gezin van de eigenaar;
  2° een slachting uitgevoerd voor rekening van een exploitant van een levensmiddelenbedrijf die het gehele karkas aan het spit zal bereiden met het oog op de exclusieve levering aan de eindverbruiker.

Afdeling 2. - Aanvullend laboratoriumonderzoek.
Art.8.§ 1. In de volgende gevallen dienen bij als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren steeds de hierna bepaalde laboratoriumonderzoeken uitgevoerd te worden :
  1° bij een (noodslachting buiten het slachthuis) : een bacteriologisch onderzoek en een onderzoek voor het opsporen van stoffen met kiemgroeiremmende werking; <KB 2007-06-14/51, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 17-07-2007>
  2° onverminderd bijlage I, sectie II, hoofdstuk III, punt 4 van bovenvermelde verordening (EG) nr. 854/2004 van 29 april 2004, indien bij de antemortemkeuring of bij de postmortemkeuring symptomen of letsels worden vastgesteld die kunnen wijzen op een aandoening die nadelig kan zijn voor de volksgezondheid of op een behandeling : een bacteriologisch onderzoek en een onderzoek voor het opsporen van stoffen met kiemgroeiremmende werking;
  3° [4 ...]4
  4° bij geslachte dieren waarvan bij het identificatie- of vervoerdocument een attest is gevoegd als bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 8 september 1997 betreffende maatregelen inzake de verhandeling van landbouwdieren, ten aanzien van bepaalde stoffen of residu's daarvan met farmacologische werking : een laboratoriumonderzoek gericht op het opsporen van residuen van farmacologisch werkzame substanties of van hun metabolieten. De precieze aard van de uit te voeren onderzoeken blijkt uit de aard van de toegediende stoffen.
  § 1/1. [2 In afwijking van artikel 6, 1bis, van verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën wordt met toepassing van de beschikking 2009/719/EG tot machtiging van bepaalde lidstaten om hun jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien, in zover de runderen geboren zijn in één van de lidstaten van de EU vermeld in bijlage [5 van Beschikking 2009/719/EG]5, een snelle test op boviene spongiforme encefalopathie uitgevoerd bij de keuring van :
   1° [3 ...]3
   2° alle runderen ouder dan achtenveertig maanden
   a) die een noodslachting buiten het slachthuis hebben ondergaan;
   b) waarvan wordt vermoed :
   - dat ze lijden aan een ziekte die besmettelijk is voor mens of dier dan wel dat de aanwezige verschijnselen of de algemene gezondheidstoestand van het dier het uitbreken van een dergelijke ziekte doen vrezen, of
   - dat ze verschijnselen vertonen van een ziekte of storing van de algemene gezondheidstoestand, waardoor het vlees ongeschikt kan worden voor menselijke consumptie,
   met uitzondering van dieren zonder klinische ziekteverschijnselen die in het kader van een dierziekte-uitroeiingscampagne zijn geslacht.]2
  § 2. De officiële dierenarts mag evenwel niet tot een van de in § 1 bedoelde laboratoriumonderzoeken besluiten, wanneer het louter organoleptisch onderzoek reeds tot de ongeschiktverklaring van het vlees geleid heeft.
  § 3. In de gevallen bedoeld in § 1, 3° en 4°, wordt het laboratoriumonderzoek uitgevoerd op één geslacht dier per 10 of fractie van 10 ter slachting aangeboden dieren uit eenzelfde veebeslag van herkomst waarvan de slachtingsaangifte gelijktijdig is gedaan.
  Onverminderd de toepassing van § 1, 1° en 2°, wordt dit onderzoek steeds op alle ter slachting aangeboden dieren uitgevoerd in de volgende gevallen :
  1° bij een (noodslachting buiten het slachthuis); <KB 2007-06-14/51, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 17-07-2007>
  2° bij slachting van dieren overeenkomstig artikel 5, § 2, van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking;
  3° bij slachting van dieren op bevel op grond van artikel 5 van het koninklijk besluit van 8 september 1997 betreffende maatregelen inzake de verhandeling van landbouwdieren, ten aanzien van bepaalde stoffen of residu's daarvan met farmacologische werking.
  § 4. De monsters nodig voor de in § 1 bedoelde laboratoriumonderzoeken, worden door de officiële dierenarts verpakt en verzegeld en toegezonden aan het erkend laboratorium. In voorkomend geval kunnen de monsters door de officiële dierenarts rechtstreeks worden overhandigd aan de verantwoordelijke van het erkend laboratorium of aan diens afgevaardigde.
  [1 § 5. De monsters nodig voor de snelle testen op boviene spongiforme encefalopathie, worden door de keurder ter beschikking gesteld van de exploitant van het slachthuis die ze overhandigt aan de afgevaardigde van het erkend laboratorium dat de ophaling verzekert.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-12-14/11, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 30-01-2011>
  (2)<KB 2011-06-29/04, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (3)<KB 2012-12-18/13, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  (4)<KB 2013-02-27/04, art. 16,1°, 008; Inwerkingtreding : 04-04-2013>
  (5)<KB 2020-12-03/14, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2020>

Afdeling 3. - In observatiestelling.
Art.9. Het (vlees van dieren waarbij een noodslachting buiten het slachthuis is uitgevoerd) mag slechts geschikt voor menselijke consumptie worden verklaard indien het na de kennisname van de resultaten van de laboratoriumonderzoeken door de officiële dierenarts, nog voor de humane consumptie geschikt bevonden wordt. <KB 2007-06-14/51, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 17-07-2007>

Afdeling 4. - Specifieke risico's.
Art.10.[1 Vlees afkomstig van runderen wordt ongeschikt verklaard voor menselijke consumptie wanneer deze runderen niet overeenkomstig de bepalingen van artikel 6, 1bis van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën of van artikel 8, § 1/1 zijn onderworpen aan een snelle test op boviene spongiforme encefalopathie of wanneer bij de uitgevoerde test geen negatief resultaat is bekomen.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-12-14/11, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 30-01-2011>

Art.11. § 1. Door cysticercus geïnfesteerd vlees moet ongeschikt voor menselijke consumptie worden verklaard.
  Wanneer het dier echter niet volledig door cysticercus geïnfesteerd is, mogen niet-geïnfesteerde delen overeenkomstig bijlage I, sectie IV, hoofdstuk IX, B, 2 van bovenvermelde verordening (EG) nr. 854/2004 van 29 april 2004, geschikt voor menselijke consumptie worden verklaard na een koudebehandeling die bestaat uit een bevriezing gedurende 10 dagen bij een maximumtemperatuur van - 18 °C.
  § 2. Gortig vlees dat bestemd is om aan een koudebehandeling te worden onderworpen, mag slechts vanuit een slachthuis worden vervoerd hetzij rechtstreeks naar een inrichting die beschikt over passende installaties om gortig vlees in te vriezen, hetzij naar een uitsnijderij waar het voorafgaandelijk aan de koudebehandeling wordt uitgebeend en versneden. Het uitgebeend en versneden vlees moet vanuit de uitsnijderij rechtstreeks worden verzonden naar een inrichting die beschikt over passende installaties om gortig vlees in te vriezen, tenzij de behandeling in de uitsnijderij zelf wordt uitgevoerd.
  Het gortig vlees moet vanaf het vertrek uit het slachthuis van verzending tot het moment van het beëindigen van de koudebehandeling vergezeld gaan van het document waarvan het model is opgenomen in bijlage II.
  § 3. Indien het gortig vlees voorafgaandelijk aan de bevriezing wordt uitgebeend en versneden in een uitsnijderij, dient dit te gebeuren onder de voorwaarden vastgelegd in bijlage III.
  De beenderen, het vet en de andere eetbare bijproducten afkomstig van het uitbenen of de versnijding van gortig vlees die geen behandeling door bevriezing ondergaan, moeten ongeschikt verklaard worden voor de menselijke consumptie en worden onder toezicht van de officiële dierenarts gedenatureerd.
  § 4. Het bevriezen van gortig vlees mag alleen plaatsvinden in inrichtingen die voldoen aan de inrichtings- en exploitatievoorwaarden bedoeld in bijlage IV.
  § 5. Na de bevriezing mag het merk " te bevriezen vlees ", bedoeld in punt II, 4 van bijlage V, van het vlees verwijderd worden en wordt het vlees in elk geval voorzien van het identificatiemerk van de inrichting waar de koudebehandeling heeft plaatsgevonden.

Afdeling 5. - Gezondheids- en andere merken.
Art.12. § 1. De tot besluit van de officiële controle aangebrachte merken moeten overeenstemmen met het in de bovenvermelde verordening (EG) nr. 854/2004 van 29 april 2004 voorziene model.
  In de gevallen voorzien in bijlage V, dienen de merken overeen te stemmen met het model voorzien in deze bijlage.
  § 2. Voor de gevallen bedoeld in bijlage V, dienen de individuele slachtafvallen bovendien door of onder de verantwoordelijkheid van de officiële dierenarts te worden gemerkt met het model voorzien in deze bijlage.

Afdeling 6. [1 - Visuele post-mortemkeuring]1   ----------   (1)
Art. 12/1. [1 In toepassing van verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor bepaalde producten die onder verordening (EG) nr. 853/2004 vallen en voor de organisatie van officiële controles overeenkomstig de verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004, tot afwijking van verordening (EG) nr. 852/2004 en tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004, mag de post-mortemkeuringsprocedure voor runderen die niet ouder zijn dan acht maanden beperkt worden tot een visueel onderzoek met beperkte palpatie mits voldaan wordt aan de voorwaarden vermeld in bijlage VIter, punt 3, b), c) en d) van deze verordening.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2014-02-07/17, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2014>

HOOFDSTUK IV. - Vers vlees van gekweekt wild en vrij wild.
Art.13. De tot besluit van de officiële controle aangebrachte merken moeten overeenstemmen met het in de bovenvermelde verordening (EG) nr. 854/2004 van 29 april 2004 voorziene model.
  In de gevallen voorzien in bijlage V dienen de merken overeen te stemmen met het model voorzien in deze bijlage.

HOOFDSTUK V. - Levende tweekleppige weekdieren.
Art.14. De productie- en heruitzettingsgebieden voor levende tweekleppige weekdieren bedoeld in bijlage II van de bovenvermelde verordening (EG) nr. 854/2004 van 29 april 2004 worden geclassificeerd, geopend en gesloten door het Agentschap.

HOOFDSTUK VI. - Visserijproducten.
Art.15.[1 Elke partij uit zee aangevoerde visserijproducten moet vóór de eerste verkoop in een afslag [2 of op een door het Agentschap aanvaarde plaats]2 worden aangeboden teneinde de visserijproducten aan een officiële controle te kunnen onderwerpen.
   In afwijking op het eerste lid, kunnen visserijproducten in kleine hoeveelheden door een kustvisser rechtstreeks worden verkocht aan de consument in een plaats die door het Agentschap wordt aanvaard.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/17, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2014>
  (2)<KB 2024-04-14/04, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 04-05-2024>

Art.16.[1 § 1. [2 Uit zee aangevoerde visserijproducten die in een afslag of op een door het Agentschap aanvaarde plaats worden aangeboden voor eerste verkoop, worden daar door een dierenarts aan een officiële controle onderworpen in overeenstemming met de hoofdstukken II en III van bijlage III bij de bovenvermelde verordening (EG) nr. 854/2004 van 29 april 2004.]2
   § 2. In de afslagen [2 of door het Agentschap aanvaarde plaatsen]2 waar per dag dat er aanvoer van visserijproducten plaatsvindt gemiddeld meer dan 10.000 kg visserijproducten worden aangevoerd, wordt op elke aanvoerdag een officiële controle van de visserijproducten uitgevoerd.
   Bij elke officiële controle worden ten minste 10.000 kg visserijproducten gecontroleerd, tenzij de totale hoeveelheid aangevoerde visserijproducten minder dan 10.000 kg bedraagt in welk geval alle visserijproducten worden gecontroleerd.
   In de andere afslagen [2 of door het Agentschap aanvaarde plaatsen]2 worden de officiële controles van de visserijproducten uitgevoerd met een gemiddelde jaarlijkse frequentie van één officiële controle per drie aanvoerdagen.
   Bij elke officiële controle worden alle aanwezige visserijproducten gecontroleerd.
   § 3. De officiële controle van de visserijproducten als bedoeld in § 2 omvat minstens een organoleptisch onderzoek van de visserijproducten ter controle van de naleving van de versheidsnormen en de regelgeving inzake de aanwezigheid van parasieten alsook een controle op de aanwezigheid van giftige visserijproducten.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/17, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2014>
  (2)<KB 2024-04-14/04, art. 7, 012; Inwerkingtreding : 04-05-2024>

Art.17. § 1. Wanneer visserijproducten via een officiële controle ongeschikt worden verklaard voor menselijke consumptie door de persoon door het Agentschap belast met controle, deelt deze de reden van zijn beslissing mee aan de eigenaar van de visserijproducten.
  § 2. Indien de eigenaar van de visserijproducten zich niet met de beslissing van de persoon door het Agentschap belast met controle kan verenigen, beschikt hij over een termijn van twaalf uur om verzet aan te tekenen. In dit geval doet hij op eigen kosten een tegenonderzoek uitvoeren door een dierenarts van zijn keuze.
  § 3. Indien de bevindingen van de persoon door het Agentschap belast met controle en van de dierenarts die het tegenonderzoek heeft uitgevoerd niet dezelfde zijn, geeft deze laatste schriftelijk zijn met redenen omkleed advies en vraagt dringend de tussenkomst van het hoofd van de bevoegde provinciale controle-eenheid van het Agentschap of zijn afgevaardigde. Diens beslissing is niet vatbaar voor beroep.
  § 4. De definitief voor menselijke consumptie ongeschikt verklaarde visserijproducten worden gedenatureerd op kosten van de eigenaar van de visserijproducten. De Minister kan de regels inzake de denaturatie bepalen.

HOOFDSTUK VII. - Strafbepalingen.
Art.18. Worden schadelijk verklaard :
  1° het gespecificeerd risicomateriaal bedoeld in verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën en verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten;
  2° de producten van dierlijke oorsprong die in overtreding zijn met de bepalingen van bovenvermelde verordening (EG) nr. 854/2004 van 29 april 2004 en/of de bepalingen van dit besluit.

Art.19. De inbreuken op de bepalingen van dit besluit worden opgespoord en vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen.
  De inbreuken op de bepalingen van dit besluit worden, naargelang het geval, bestraft overeenkomstig de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel en de wet van 15 april 1965 betreffende de keuring van en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild, en tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel.

HOOFDSTUK VIII. - Opheffings- en slotbepalingen.
Art.20. Worden opgeheven :
  1° het koninklijk besluit van 21 september 1970 betreffende de keuring van en de handel in vlees van gevogelte, gewijzigd bij de wet van 14 juli 1994 en de koninklijke besluiten van 8 oktober 1971, 28 oktober 1972, 7 augustus 1973, 11 oktober 1974, 20 maart 1978, 29 maart 1979, 4 september 1981, 4 november 1981, 6 december 1983, 1 maart 1985, 4 april 1986, 4 juli 1986, 9 december 1987, 25 januari 1989, 25 september 1992, 30 december 1992, 25 februari 1994, 4 juli 1996, de wet van 14 juli 1994 en 23 oktober 2000;
  2° het koninklijk besluit van 14 februari 1974 betreffende de bevriezing van gortig vlees van varkens, schapen en runderen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 oktober 1998;
  3° het koninklijk besluit van 7 december 1982 houdende afwijking inzake ophaling van bepaalde organen die ongeschikt werden verklaard voor de menselijke consumptie, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Executieve van 23 juni 1993;
  4° het koninklijk besluit van 16 mei 2001 waarbij sommige producten van dierlijke oorsprong die een risico inhouden ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën schadelijk worden verklaard, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 maart 2002;
  5° het ministerieel besluit van 18 november 2002 betreffende het merken van vlees van sommige varkens, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 5 juni 2003.

Art.21. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2006.

Art.22. Onze Minister bevoegd voor de Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1.Bijlage I. - Specifieke taken van het slachthuispersoneel bij de opsporing van Trichinella in vlees van daarvoor gevoelige diersoorten.
  I. Aard en wijze van de uitvoering van het onderzoek op de aanwezigheid van trichinen.
  1. Het onderzoek op de aanwezigheid van trichinen omvat :
  - het nemen van vleesmonsters
  - het uitvoeren van een laboratoriumonderzoek.
  2. De voor het onderzoek benodigde vleesmonsters moeten onmiddellijk na het slachten worden genomen en onverwijld worden onderzocht in het laboratorium.
  II. Opleiding voor het onderzoek op de aanwezigheid van trichinen.
  1. Opleiding voor het nemen van vleesmonsters.
  Het slachthuispersoneel dat in aanmerking komt voor het nemen van vleesmonsters heeft een praktische opleiding genoten onder toezicht van de officiële dierenarts. Deze praktische opleiding vindt plaats in het slachthuis en omvat de methode van monsterneming en de identificatie van de monsters.
  2. Opleiding voor het uitvoeren van het laboratoriumonderzoek.
  Slachthuispersoneel kan enkel met het uitvoeren van het laboratoriumonderzoek worden belast indien het een opleiding heeft genoten in :
  a) de parasitologie inzonderheid betreffende Trichinella, en
  b) de specifieke laboratoriumtechnieken voor het opsporen van Trichinella.
  Om toegelaten te worden tot de opleiding voor het uitvoeren van het laboratoriumonderzoek dient het betrokken personeelslid over een diploma te beschikken van tenminste het niveau hoger middelbaar onderwijs.
  Deze opleiding wordt verzorgd door de officiële dierenarts, in samenwerking met het nationaal referentielaboratorium.

Art. N2. Bijlage II. - DOCUMENT VOOR HET VERVOER EN DE BEVRIEZING VAN GORTIG VLEES.
  (Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 30-12-2005, p. 57441-57442).

Art. N3. Bijlage III.
  Het uitbenen, de versnijding en de verpakking van gortig vlees mag enkel worden uitgevoerd onder het toezicht en in aanwezigheid van een officiële dierenarts. Na deze bewerkingen, worden de verpakkingen door de officiële dierenarts verzegeld en door de exploitant voorzien van het merk " te bevriezen vlees ", waarvan het model is beschreven in bijlage V, punt II, 4, waarbij het woord " slachthuis " wordt vervangen door het woord " uitsnijderij " en de plaatsnaam door het erkenningsnummer van de uitsnijderij.
  Tijdens het uitbenen, de versnijding, de verpakking en het merken, zal de officiële dierenarts :
  a) nagaan of op het uit te benen en te versnijden gortig vlees het merk " te bevriezen vlees " van het slachthuis van oorsprong is aangebracht, evenals het verzegeld etiket waarop een reproductie van dit keurmerk en een volgnummer staan vermeld. Tevens dient hij na te gaan of het document voor het vervoer en de bevriezing van gortig vlees is bijgevoegd;
  b) erop toezien dat het uitgebeende en versneden gortig vlees niet door ander vlees kan worden vervangen. Daarom moet hij :
  - permanent aanwezig zijn tijdens alle bewerkingen;
  - voorschrijven dat de bewerkingen worden uitgevoerd op een ander ogenblik dan het uitsnijden van ander vlees of voorschrijven dat een plaats uitsluitend voor deze bewerkingen wordt voorbehouden;
  - nagaan of de verpakkingen van de uitgebeende of versneden delen de volgende vermeldingen dragen : het nettogewicht, de aard en het aantal stuks, het volgnummer van het document voor het vervoer en de bevriezing van gortig vlees. Deze vermeldingen dienen voor te komen op etiketten die zo zijn aangebracht dat ze worden vernietigd bij het openen van de verpakking;
  - nagaan of het merk " te bevriezen vlees " van de uitsnijderij onuitwisbaar op iedere verpakking werd aangebracht;
  - controleren of het nettogewicht dat op de verpakkingen staat vermeld overeenstemt met de documenten en met het werkelijke gewicht dat bij het wegen werd gemeten;
  c) onmiddellijk na de verpakking van het vlees op elke afzonderlijke verpakking de onder punt b), derde streepje bedoelde etiketten verzegelend aanbrengen;
  d) zo de verpakkingen in van traliewerk voorziene containers zijn geplaatst of samengebracht zijn op paletten die in dezelfde mate de onschendbaarheid waarborgen, mag het verzegelend etiket op elke afzonderlijke verpakking worden vervangen door één enkel verzegelend etiket waarop de volgende aanduidingen staan vermeld : de stempel " te bevriezen vlees " van de uitsnijderij, het nettogewicht, de aard en het aantal individuele verpakkingen, het volgnummer van het document voor het vervoer en de bevriezing van gortig vlees.
  Na het uitbenen, de versnijding en de verpakking, wordt het vlees rechtstreeks onder dekking van het document voor het vervoer en de bevriezing van gortig vlees, bedoeld in bijlage II, vervoerd naar de inrichting waar de koudebehandeling van het gortig vlees zal plaatsvinden.

Art. N4. Bijlage IV. - Inrichtings- en exploitatievoorwaarden van de inrichtingen voor de koudebehandeling van gortig vlees.
  1. De inrichtingen moeten uitgerust zijn met vriesinstallaties waaronder minstens :
  a) een lokaal waar de temperatuurvoorwaarden, kunnen worden gewaarborgd. De technische installatie en de energievoorziening van de koelkamer moeten dermate zijn dat de vereiste temperatuur binnen de kortst mogelijke termijn kan worden bekomen en in alle delen van de koelkamer evenals in het vlees kan worden gehandhaafd;
  b) in het onder punt a) beoogde lokaal, een gesloten en afsluitbare voorbehouden cel waar het gortig vlees gescheiden kan worden opgeslagen en gecontroleerd, tenzij het volledige lokaal aan deze voorwaarden voldoet;
  c) een registreerthermometer of -telethermometer waardoor de in punt a) beoogde temperatuur constant kan worden geverifieerd. De temperatuur mag niet worden gemeten in de nabijheid van een koude luchtstroom. De meetapparaten moeten achter slot worden bewaard.
  2. Daarnaast moet de exploitant voldoen aan de volgende vereisten:
  a) een procedure verzekeren voor de ontvangst van gortig vlees zodat dit vlees onmiddellijk kan worden geregistreerd en opgeslagen;
  b) tijdig de officiële dierenarts belast met de controle op de inrichting verwittigen van de dag en het uur waarop de ontvangstverrichtingen, de bevriezing en het einde van de behandeling door bevriezing van het gortig vlees, worden voorzien;
  c) een register van het gortig vlees bijhouden. Voor iedere verrichting moeten de dag en het uur van het binnenbrengen in de koelkamer worden genoteerd. Het register wordt, op vraag van de officiële dierenarts, aan hem voorgelegd en wordt gedurende ten minste drie jaar, te rekenen vanaf het binnenbrengen van het gortig vlees, bewaard;
  d) op de registreerbanden van de in punt 1, c) bedoelde thermometers de overeenstemmende nummers van het register van het gortig vlees aanduiden, deze bewaren en ter beschikking houden van de officiële dierenarts gedurende ten minste drie jaar te rekenen vanaf het binnenbrengen van het gortig vlees.

Art. N5. Bijlage V. - Gevallen waarin vlees een ander merk krijgt dan het gezondheidsmerk voorzien in bovenvermelde verordening (EG) Nr. 854/2004 van 29 april 2004 en beschrijving van de modellen van de te gebruiken merken.
  I. Merken op vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren, vrij wild en gekweekt wild.
   [2 Voor menselijke consumptie geschikt bevonden vlees - met uitzondering van voor menselijke consumptie geschikt bevonden varkensvlees afkomstig uit beschermingsgebieden of toezichtsgebieden zoals bepaald in hoofdstuk VI van het koninklijk besluit van 19 maart 2004 betreffende de bestrijding van Afrikaanse varkenspest, alsook voor menselijke consumptie geschikt bevonden varkensvlees dat onderworpen is aan beperkingen inzake handel en verkoop op basis van de regelgeving ter bestrijding van de Afrikaanse varkenspest - dat afkomstig is van een grondgebied of een deel van een grondgebied dat niet voldoet aan alle veterinairrechtelijke voorschriften, zoals vermeld in het koninklijk besluit van 13 mei 2005 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong :]2
   B3 vorm : ovaal met twee rechte lijnen die loodrecht op elkaar staan, schuin door het gezondheidsmerk lopen, elkaar in het midden ervan kruisen en zodanig zijn aangebracht dat de aanduidingen leesbaar blijven
   B3 diameter : 6,5 cm lang en 4,5 cm hoog
   B3 letters : 0,8 cm hoog
   B3 cijfers :1 cm hoog
   B3 aanduidingen :
   - in het bovenste deel : BELGIE of BE
   - in het midden : het erkenningsnummer van het slachthuis
   - in het onderste gedeelte : de initialen EG
   - gegevens aan de hand waarvan de officiële dierenarts die het vlees heeft gekeurd, kan worden geïdentificeerd.
  II. Merken op vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren.
  1. (...) <KB 2007-06-14/51, art. 4, 1°, 002; Inwerkingtreding : 17-07-2007>
  2. [1 ...]1
  3. Vlees van in een slachthuis geslacht als landbouwhuisdier gehouden hoefdier, bestemd voor het exclusief gebruik door het gezin van de aangever en geschikt bevonden voor de menselijke consumptie :
  B3 vorm : ruit
  B3 zijde : 6 cm
  B3 letters : 0,5 cm hoog
  B3 aanduidingen :
  - slachthuis
  - lokaliteit.
  4. Gortig vlees dat voor menselijke consumptie geschikt wordt bevonden op voorwaarde dat het wordt onderworpen aan de reglementaire bevriezing :
  B3 vorm : vierkant
  B3 zijde : 5,5 cm
  B3 letters : 0,7 cm hoog
  B3 aanduidingen :
  - slachthuis
  - te bevriezen vlees
  - lokaliteit.
  5. In een slachthuis voor de menselijke consumptie ongeschikt bevonden of verklaard vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren.
  B3 vorm : parallellogram
  B3 zijden : 5,5 x 4 cm
  B3 letters : 0,7 cm hoog
  B3 aanduidingen :
  - lokaliteit
  - afgekeurd.
  III. Merken op vlees van vrij wild.
  In een wildbewerkingsinrichting die grenst aan een detailhandelszaak, waarvan het vlees uitsluitend mag worden aangewend voor de bevoorrading van de detailhandel van de exploitant en tot de rechtstreekse verkoop aan de eindverbruiker, dient het vlees van vrij wild dat na de keuring voor de menselijke consumptie geschikt werd verklaard, te worden gemerkt met het gezondheidsmerk voor grof vrij wild dat bestaat uit een rechthoek waarvan de lengte het dubbele bedraagt van de breedte. De lengte dient als basis voor de verdeling in twee vakken met daarin volgende gegevens :
  1° centraal in het linkervak, ter grootte van een derde van de rechthoek, de hoofdletter D;
  2° centraal in het rechtervak, het erkenningsnummer van de wildbewerkingsinrichting die grenst aan een detailhandelszaak.
  Ingeval dit gezondheidsmerk wordt gebruikt voor het rechtstreeks merken van vlees van grof vrij wild dan moeten de zijden van de rechthoek 6 cm en 3 cm bedragen waarbij de letter D 2 cm hoog, 1,5 cm breed en 2 mm dik moet zijn, terwijl de andere tekens minstens 1 cm hoog moeten zijn.
  [2 IV. Merken op varkensvlees afkomstig uit beschermingsgebieden of toezichtsgebieden zoals bepaald in hoofdstuk VI van het koninklijk besluit van 19 maart 2004 betreffende de bestrijding van Afrikaanse varkenspest, alsook voor menselijke consumptie geschikt bevonden varkensvlees onderworpen aan beperkingen inzake handel en verkoop op basis van de regelgeving ter bestrijding van de Afrikaanse varkenspest.
   Voor menselijke consumptie geschikt bevonden varkensvlees afkomstig uit beschermingsgebieden of toezichtsgebieden zoals bepaald in hoofdstuk VI van het koninklijk besluit van 19 maart 2004 betreffende de bestrijding van Afrikaanse varkenspest, alsook voor menselijke consumptie geschikt bevonden varkensvlees onderworpen aan beperkingen inzake handel en verkoop op basis van de regelgeving ter bestrijding van de Afrikaanse varkenspest :
   * vorm : rond met horizontale lijnen tussen de tekstvelden;
   * diameter : 6,5 cm;
   * letters : 0,8 cm hoog;
   * cijfers : 1 cm hoog;
   * aanduidingen :
   - in het bovenste tekstveld : BELGIE of BE;
   - in het tweede tekstveld : het erkenningsnummer van het slachthuis;
   - in het derde tekstveld : de initialen EG;
   - in het vierde tekstveld : gegevens aan de hand waarvan de officiële dierenarts die het vlees heeft gekeurd, kan worden geïdentificeerd;
   - in het onderste tekstveld : AVP.]2
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/17, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
  (2)<KB 2019-12-05/16, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 16-01-2020>

Art. N6.
  <Opgeheven bij KB 2020-12-03/14, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2020>