Details





Titel:

10 AUGUSTUS 2005. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 17-08-2005 en tekstbijwerking tot 01-08-2019)



Inhoudstafel:


Art. 1-4, 4bis, 4ter, 5-8, 8bis, 9-10



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2006022584  2006022633  2019203482 



Artikels:

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder :
  1° " wet " : de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen;
  2° " instelling " : de instelling beoogd in artikel 2, b), van de wet;
  3° " Rijksinstituut " : het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen.

Art.2. De aan de wet onderworpen instelling dient zich via elektronische weg in te schrijven volgens de door het Rijksinstituut ter beschikking gestelde procedure.
  Dit Instituut houdt hiertoe een geïnformatiseerd bestand bij van deze instellingen.
  Elke ingeschreven instelling is ertoe gehouden elke verandering in de gegevens die meegedeeld werden bij de inschrijving, binnen de vijftien dagen te kennen te geven aan het Rijksinstituut.
  De instelling die nalaat de verplichting beoogd in het derde lid na te komen, zal de kosten ingevolge deze nalatigheid verschuldigd zijn.

Art.3. De instellingen dienen via elektronische weg elk bijdragejaar een jaarlijkse aangifte bij het Rijksinstituut in te dienen, bij dewelke zij de volgende gegevens meedelen :
  1° de namen, voornamen en het rijksregisternummer van de natuurlijke personen beoogd in artikel 2, c) van de wet die, in de loop van het aan het bijdragejaar voorafgaande jaar, in hun schoot een publiek mandaat hebben uitgeoefend;
  2° de benaming en het ondernemingsnummer van de rechtspersonen beoogd in artikel 2, c) van de wet die, in de loop van het aan het bijdragejaar voorafgaande jaar, in hun schoot een publiek mandaat hebben uitgeoefend;
  3° voor elk van de personen beoogd in 1° en 2° :
  a) het totale bruto bedrag van de gedurende het aan het bijdragejaar voorafgaande jaar toegekende beloningen uit hoofde van de uitoefening van het publiek mandaat;
  b) de periode van uitoefening van het publiek mandaat gedurende het aan het bijdragejaar voorafgaande jaar;
  c) de identiteit en het ondernemingsnummer van de instelling die de publieke mandataris vertegenwoordigt.

Art.4. De bijdrage beoogd in artikel 4 van de wet dient te worden betaald aan het Rijksinstituut. Ze wordt geacht te zijn betaald de dag waarop het bedrag ervan op het credit van de rekening van het Rijksinstituut werd gebracht.
  De instelling kan het feit dat ze geen vervaldagbericht zou hebben ontvangen niet inroepen om zich aan haar wettelijke verplichtingen te onttrekken.

Art. 4bis. <Ingevoegd bij KB 2006-06-13/37, art. 1; Inwerkingtreding : 07-07-2006> Alvorens tot gerechtelijke invordering of tot invordering bij wijze van dwangbevel over te gaan, stuurt het Rijksinstituut, in ieder geval, aan de instelling een laatste herinnering bij ter post aangetekende brief met vermelding van de bedragen waarop de invordering zal slaan.
  Deze herinnering kan worden verstuurd door tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder.
  Deze herinnering vermeldt op straffe van nietigheid dat, indien de instelling niet tot betwisting van de bedragen overgaat of geen uitstel van betaling vraagt en verkrijgt, per bij ter post aangetekende brief binnen de maand van de kennisgeving of de betekening van de herinnering, het Rijksinstituut die bedragen kan invorderen door middel van een dwangbevel.
  Het toestaan van uitstel van betaling door het Rijksinstituut schorst de uitvaardiging van een eventueel dwangbevel alsook de gerechtelijke invordering, en dit in zoverre het tussen het Rijksinstituut en de instelling tot stand gekomen akkoord door deze laatste wordt nageleefd.

Art. 4ter. <Ingevoegd bij KB 2006-06-13/37, art. 2; Inwerkingtreding : 07-07-2006> § 1. Voor de toepassing van artikel 9, § 1bis van de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen kunnen de bijdragen, evenals de verhogingen, verwijlintresten, boetes, tenlasteleggingen en andere aanhorigheden worden ingevorderd bij wijze van dwangbevel door het Rijksinstituut voor zover de instelling de bedragen die haar werden gevorderd niet heeft betwist of geen uitstel van betaling heeft gevraagd en verkregen volgens de in artikel 4bis gestelde voorwaarden en termijn.
  § 2. Het Rijksinstituut gaat over tot invordering bij wijze van dwangbevel volgens de modaliteiten en de procedures voorzien in artikel 47bis van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.

Art.5. De verhoging beoogd in artikel 6 van de wet is ambtshalve en zonder ingebrekestelling verschuldigd.

Art.6. Voor zover de eigenlijke bijdrage in haar totaliteit betaald werd, kan geheel of gedeeltelijk aan de betaling van de verhogingen beoogd in artikel 6 van de wet worden verzaakt :
  1° wanneer de schuldenaar een geval van overmacht kan aantonen;
  2° in andere behartigenswaardige gevallen.
  Om ontvankelijk te zijn, dient de aanvraag tot verzaking aan de betaling van de verhogingen bij het Rijksinstituut te worden ingediend.

Art.7. Het Rijksinstituut kan afzien van de invordering van de bijdragen en aanhorigheden wanneer uit onderzoek blijkt dat de instelling-schuldenaar redelijkerwijze als totaal onvermogend kan worden beschouwd.
  Het Rijksinstituut kan afzien van de invordering van verschuldigde bijdragen en aanhorigheden wanneer het bedrag van een schuldvordering ten aanzien van een instelling die niet meer aan de wet onderworpen is minder dan 500 EUR bedraagt.

Art.8.In geval van afwezigheid van een jaarlijkse aangifte of in geval van een onvolledige of onjuiste jaarlijkse aangifte stelt het Rijksinstituut ambtshalve het bedrag van de verschuldigde bijdrage vast, hetzij op basis van elementen in haar bezit, hetzij na inzameling van alle gegevens die zij hiertoe nuttig acht, bij de instelling, die ertoe gehouden is ze te bezorgen.
  Het aldus vastgestelde bijdragebedrag wordt per aangetekend schrijven aan de instelling kennis gegeven.
  Vooraleer over te gaan tot ambtshalve vaststelling van de verschuldigde bijdrage, verwittigt het Rijksinstituut de betrokken instelling met een aangetekend schrijven dat onder andere de tekst van dit artikel bevat.
  De kost van deze verwittiging, van de inzameling van alle gegevens die het Rijksinstituut nuttig acht en van de kennisgeving van het vastgestelde bijdragebedrag zal aan de betrokken instelling worden aangerekend. Het tarief van deze aanrekeningen wordt jaarlijks bij ministerieel besluit door de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1 vastgesteld.
  Het Rijksinstituut kan aan de inning van deze aanrekening globaal of gedeeltelijk verzaken onder de voorwaarden vermeld in artikel 6.
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 29, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art. 8bis. <Ingevoegd bij KB 2006-06-21/34, art. 2; Inwerkingtreding : 06-07-2006> § 1. De bepalingen van artikel 50ter van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen zijn van toepassing in het kader van de uitvoering van artikel 9bis van de wet.
  § 2. Evenwel is, voor de toepassing van dit artikel, de bevoegde persoon voor het afleveren van het attest bedoeld in artikel 23ter, § 10, van het voornoemd koninklijk besluit nr. 38 de persoon bedoeld in artikel 21, §§ 5 en 6 van hetzelfde koninklijk besluit nr. 38, of elk personeelslid van het Rijksinstituut dat daartoe werd afgevaardigd.

Art.9. Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Art. 10. Onze Minister van Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit.