10 AUGUSTUS 2005. - Koninklijk besluit betreffende de arbeidsduur van de werklieden wegvervoerders die ressorteren onder het Paritair Comité voor de houtnijverheid (PC 125).
Art. 1-8
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werklieden wegvervoerders van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de houtnijverheid ressorteren en op hun werkgevers.
Art.2. Wordt beschouwd als werkman wegvervoerder, de werknemer die houder is van een rijbewijs type C of CE, die de functie uitoefent van bestuurder van een voertuig met een gewicht gelijk aan of hoger dan 3,5 ton en die bij het uitoefenen van deze functie gewoonlijk geconfronteerd wordt met het probleem van de onproductieve tijden opgesomd in artikel 4 van dit koninklijk besluit.
Onder vervoersactiviteiten wordt verstaan: het transporteren van goederen voor eigen rekening van de onderneming of voor rekening van ondernemingen van dezelfde groep, het laden en lossen van deze goederen, alsook de administratieve handelingen met betrekking tot deze vervoersactiviteiten.
Onder werkplek wordt verstaan :
1. de locatie van de hoofdvestiging van de onderneming waarvoor de werkman wegvervoerder zijn taken uitvoert en haar nevenvestigingen;
2. het voertuig waarvan de werkman wegvervoerder gebruik maakt voor de uitoefening van zijn taken;
3. iedere andere plaats waar activiteiten worden verricht die met de vervoersactiviteit verband houden.
Art.3. § 1. Onder arbeidstijd wordt verstaan de periode tussen het begin en het einde van het werk, waarin de werkman wegvervoerder op zijn werkplek is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn taken en activiteiten uitoefent. Dit wil zeggen :
1. de tijd die wordt besteed aan alle wegvervoersactiviteiten, met name :
a) rijden;
b) laden en lossen;
c) schoonmaken en technisch onderhoud uitgevoerd hetzij door de werkman wegvervoerder zelf, hetzij door een derde;
d) alle andere werkzaamheden om de veiligheid van het voertuig, de lading of de passagiers te verzekeren alsook de werkzaamheden om te voldoen aan de wettelijke of bestuursrechtelijke verplichtingen die direct met het specifieke vervoer verband houden met inbegrip van het toezicht op laden en lossen, afwikkeling van administratieve formaliteiten bij politie, douane, immigratiediensten, enz.
2. de perioden waarin de werknemer niet vrij over zijn tijd kan beschikken en op zijn werkplek moet blijven, gereed om zijn gewone taak aan te vatten, en wanneer de duur daarvan niet op voorhand bekend is. Het gaat hierbij in het bijzonder over de wachttijden bij laden en lossen door derden.
§ 2. Worden niet als arbeidstijd beschouwd :
a) de verplichte onderbrekingen van de rijtijd voorzien door de EEG-Verordening nr. 3820/85 van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer;
b) de dagelijkse rusttijden in de zin van de EEG-Verordening;
c) de tijd besteed aan de eetmalen;
d) de tijd waarover de werkman wegvervoerder vrij kan beschikken;
e) de tijd die de werknemer zichzelf toe-eigent;
f) de beschikbaarheidstijd bedoeld in artikel 4.
Art.4. Onder beschikbaarheidstijd wordt verstaan :
a) de perioden andere dan de pauzes of rusttijden gedurende dewelke de werknemer niet op zijn werkplek hoeft te blijven, doch beschikbaar moet zijn om gevolg te kunnen geven aan eventuele oproepen om de rit aan te vatten of te hervatten of om andere werkzaamheden uit te oefenen. Als beschikbaarheidstijd worden met name aangemerkt de perioden waarin de werkman wegvervoerder een per veerboot of per trein vervoerd voertuig begeleidt, alsmede de wachttijden aan grenzen en tengevolge van rijverboden. De perioden en hun verwachte duur moeten de werkman wegvervoerder van tevoren bekend zijn, hetzij vóór het vertrek of net vóór het daadwerkelijk begin van de beschikbaarheidstijd.
b) de tijd door de begeleider of tweede bestuurder gedurende de rit doorgebracht naast de bestuurder of in een slaapcabine.
Art.5. Om de arbeidsduur te bepalen wordt de arbeidstijd gepresteerd bij verschillende werkgevers opgeteld. De werkgever richt een schriftelijk verzoek aan de werknemer teneinde een schriftelijk overzicht te bekomen van de arbeidstijd gepresteerd bij andere werkgevers.
Art.6. Het koninklijk besluit van 10 augustus 2001 betreffende de arbeidsduur van de werklieden wegvervoerders in het paritair comité voor de houtbewerking, wordt opgeheven.
Art.7. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 8. Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Nice, 10 augustus 2005.
ALBERT
Van Koningswege :
Voor de Minister van Werk, afwezig :
De Minister van Begroting en Overheidsbedrijven,
J. VANDE LANOTTE.