10 AUGUSTUS 2005. - Koninklijk besluit betreffende de arbeidsduur van de werknemers tewerkgesteld aan vervoersactiviteiten van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking ressorteren (PC 126).
Art. 1-9
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werknemers tewerkgesteld aan vervoersactiviteiten van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking ressorteren en op hun werkgevers.
Art.2. Worden beschouwd als werknemers tewerkgesteld aan vervoersactiviteiten : de werklieden, bestuurders en begeleiders van vrachtwagens die in het bezit zijn van een rijbewijs van de categorie C en CE.
Onder vervoersactiviteiten worden verstaan : het transporteren van goederen voor eigen rekening van de onderneming of voor rekening van ondernemingen van dezelfde groep, het laden en lossen van deze goederen, de administratieve handelingen met betrekking tot deze vervoersactiviteiten.
Onder " werkplek " wordt verstaan :
1. de locatie van de onderneming waarvoor de werknemer zijn activiteiten uitoefent en haar nevenvestigingen;
2. het voertuig waarvan de werknemer gebruik maakt;
3. iedere andere plaats waar activiteiten worden verricht die met de vervoersactiviteit verband houden.
Art.3. Als arbeidstijd geldt de periode tussen het begin en het einde van het werk waarin de werknemer op het werk is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn taken uitoefent.
Dit wil zeggen :
1. de tijd die wordt besteed aan alle wegvervoersactiviteiten, met name :
a) rijden;
b) laden en lossen;
c) schoonmaken en technisch onderhoud hetzij door de arbeider, hetzij door een derde;
d) alle andere werkzaamheden om de veiligheid van het voertuig, de lading of de passagiers te verzekeren alsook de werkzaamheden om te voldoen aan de wettelijke of bestuursrechtelijke verplichtingen die direct met het specifieke vervoer verband houden met inbegrip van het toezicht op laden en lossen, afwikkeling van administratieve formaliteiten bij politie, douane, immigratieautoriteiten enz.
2. de perioden waarin de werknemer niet vrij over zijn tijd kan beschikken en op de werkplek moet blijven, gereed om aan het werk te gaan wanneer de duur daarvan niet op voorhand bekend is, bijvoorbeeld de wachttijden bij laden en lossen door derden.
Art.4. Worden voor de bepaling van de arbeidsduur niet als tijd beschouwd gedurende dewelke de werknemer tewerkgesteld aan vervoersactiviteiten ter beschikking staat van de werkgever, de volgende twee categorieën niet-productieve tijden :
1. de beschikbaarheidstijden
Dit zijn de perioden andere dan de pauzes of rusttijden vermeld onder art. 3 b) van de Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen, waarin de werknemer niet op de werkplek hoeft te blijven, doch beschikbaar moet zijn om gevolg te kunnen geven aan eventuele oproepen om de rit aan te vatten of te hervatten of om andere werkzaamheden uit te oefenen, voor zover deze perioden en de verwachte duur van tevoren aan de werknemer worden meegedeeld, hetzij vóór het vertrek, hetzij vóór het daadwerkelijke begin van de beschikbaarheidstijd, bijvoorbeeld de wachttijd en de tijd die niet aan het stuur wordt doorgebracht in een rijdend voertuig, op een veerboot of een trein.
Beschikbaarheidstijd is ook de tijd die de tweede bestuurder of de begeleider doorbrengt op de slaapbank of in de slaapcabine tijdens het rijden.
2. de perioden waarin de werknemer niet vrij over zijn tijd kan beschikken en op de werkplek moet blijven, gereed om aan het werk te gaan wanneer de duur daarvan op voorhand bekend is.
Art.5. Worden eveneens van het begrip arbeidsduur uitgesloten, de volgende werktijdonderbrekingen :
1. de door de EG-reglementering opgelegde verplichte onderbrekingen van de rijtijd;
2. de tijd besteed aan de eetmalen;
3. de tijd waarover de bestuurder of de begeleider zelf mag beschikken;
4. de tijd die de werknemer zichzelf toe-eigent;
5. de dagelijkse rusttijden in de zin van de EG-reglementering.
Art.6. De werknemer die onder arbeidsovereenkomst tewerkgesteld is bij één of meer andere werkgevers dan deze bij wie hij de vervoersactiviteiten uitvoert, zal op diens eenvoudig verzoek schriftelijk de informatie bezorgen van de arbeidstijd gepresteerd bij deze of de andere werkgever(s).
Art.7. Het koninklijk besluit van 14 maart 2003 betreffende de arbeidsduur van de werknemers tewerkgesteld aan vervoersactiviteiten van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking ressorteren, wordt opgeheven.
Art.8. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 9. Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Nice, 10 augustus 2005.
ALBERT
Van Koningswege :
Voor de Minister van Werk, afwezig :
De Minister van Begroting en Overheidsbedrijven,
J. VANDE LANOTTE.