26 JANUARI 2006. - Koninklijk besluit tot regeling van de samenstelling en de werking van de Deontologische Commissie Bemiddeling zoals bepaald door artikel 554, § 2, van het Wetboek van strafvordering.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Opdracht van de Commissie.
Art. 2-3
HOOFDSTUK III. - Samenstelling van de Commissie.
Art. 4
HOOFDSTUK IV. - Werking van de Commissie.
Art. 5-13
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° " de Minister " : de Minister van Justitie;
2° " de Commissie " : de Deontologische Commissie Bemiddeling;
3° " bemiddeling " : bemiddeling zoals gedefinieerd door artikel 3 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering en artikel 553, § 1, van het Wetboek van strafvordering;
4° " de bemiddelingsdiensten " : de door de Minister van Justitie overeenkomstig artikel 554, § 1, van het Wetboek van strafvordering erkende diensten die bemiddeling aanbieden.
HOOFDSTUK II. - Opdracht van de Commissie.
Art.2. § 1. De Commissie heeft een ondersteunende en adviserende functie ten aanzien van de bemiddelingsdiensten en de Minister inzake deontologische aspecten in het kader van bemiddeling.
§ 2. Hiertoe worden aan de Commissie de volgende opdrachten toebedeeld :
1° het opstellen van een deontologische code;
2° het actualiseren van de deontologische code wanneer dit nodig wordt geacht;
3° het kennis nemen van deontologische knelpunten die zich in de praktijk stellen en het innemen van een standpunt ter zake;
4° het ambtshalve of op verzoek advies geven aan de bemiddelingsdiensten en de Minister inzake deontologische vragen of problemen in individuele dossiers;
5° het kennis nemen en opvolgen van individuele klachten inzake problemen van deontologische aard die worden meegedeeld door personen die van de diensten van een bemiddelingsdienst gebruik hebben gemaakt en hierover advies uitbrengen aan de Minister;
6° het verstrekken van algemene informatie inzake de deontologie aan de bemiddelingsdiensten en aan de Minister;
7° het inhoudelijk opvolgen van de opleidingsprogramma's voor bemiddelaars teneinde toe te zien op de deontologische aspecten die aan bod komen.
§ 3. De met toepassing van het eerste lid door de Commissie gegeven adviezen worden gemotiveerd.
Art.3. De Commissie ziet toe op de toegankelijkheid en de publiciteit van de deontologische code.
HOOFDSTUK III. - Samenstelling van de Commissie.
Art.4. De Minister wijst de leden van de Commissie aan op basis van hun kennis en ervaring inzake de materies die tot de bevoegdheid van de Commissie behoren. De Minister zorgt er voor dat in de Commissie de kennis en ervaring inzake psychosociale, juridische, ethische en bemiddelingsaangelegenheden op evenwichtige wijze vertegenwoordigd zijn.
De leden worden aangesteld voor een duur van drie jaar en het mandaat kan tweemaal hernieuwd worden.
Bij de aanvang van hun mandaat mogen de leden niet ouder zijn dan 65 jaar.
Bij overlijden of ontslag van een lid wordt voor de duur van het resterende mandaat in de vervanging ervan voorzien.
De Minister wijst onder de leden één lid aan als voorzitter en één lid als ondervoorzitter. De voorzitter en de ondervoorzitter moeten van een verschillende taalrol zijn.
HOOFDSTUK IV. - Werking van de Commissie.
Art.5. De Commissie houdt ten minste twee vergaderingen per jaar, op bijeenroeping van de voorzitter. De Commissie kan slechts vergaderen als een meerderheid van de leden aanwezig is. De beslissingen worden bij gewone meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
De Commissie komt samen telkens de voorzitter dit nodig acht of wanneer twee derden van de leden dit vragen.
Art.6. De Commissie stelt haar huishoudelijk reglement op dat in het bijzonder het volgende moet bepalen :
- de wijze van oproeping;
- de wijze van beraadslaging;
- de mogelijkheid tot het horen van deskundigen;
- het vaststellen van een tegensprekelijke procedure voor het behandelen van individuele klachten inzake de deontologische handelwijze van een bemiddelingsdienst;
- het vaststellen van een procedure van verschoning of wraking van een lid indien er feiten of omstandigheden bestaan waardoor de onafhankelijkheid of de onpartijdigheid van het oordeel van een lid van de Commissie in het gedrang komt bij de behandeling van een bepaalde zaak.
Het huishoudelijk reglement wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Minister.
Art.7. De leden van de Commissie en het secretariaat zijn bij de behandeling van individuele dossiers tot geheimhouding verplicht inzake de gegevens die hen in de uitoefening van hun opdracht worden toevertrouwd en die hiermee verband houden.
Art.8. De Commissie stelt jaarlijks een beknopt werkingsverslag op dat uiterlijk voor eind maart aan de Minister wordt overhandigd.
Art.9. De Commissie wordt bijgestaan door een secretariaat, zijnde een rijksambtenaar of indien de noodzaak zich stelt rijksambtenaren, van de Federale Overheidsdienst Justitie en aangewezen door de Minister.
Art.10. Er wordt aan de leden van de Commissie een presentiegeld toegekend, waarvan het bedrag vastgesteld is op 50 EUR per dag van vergadering.
De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van de federale overheidsdiensten, geldt ook voor het presentiegeld bedoeld in het eerste lid. Het wordt aan het spilindexcijfer 113,87 gekoppeld (basis 1996 = 100).
Art.11. De leden van de Commissie hebben recht op de terugbetaling van hun reis- en verblijfskosten, overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van de federale overheidsdiensten.
Voor de toepassing van de bepalingen in het eerste lid, worden de leden die geen ambtenaar zijn, gelijkgesteld met ambtenaren die bekleed zijn met de klasse A3.
Art.12. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 13. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 26 januari 2006.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Justitie,
Mevr. L. ONKELINX.