Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

21 JUNI 2004. - Wet tot omzetting van het besluit van de raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 02-08-2004 en tekstbijwerking tot 24-05-2019)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Aanwijzingen.
Art. 2-6
HOOFDSTUK III. - Relatie tussen Eurojust en het openbaar ministerie.
Art. 7-10, 10/1, 11
HOOFDSTUK IV. - Wijzigings- en overgangsbepalingen.
Art. 12-13



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1808121650 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

HOOFDSTUK II. - Aanwijzingen.
Art.2.[1 Het Belgisch bureau bij Eurojust is samengesteld uit een Belgisch lid, een adjunct van het Belgische lid en een medewerker van het Belgische lid. Zij worden aangewezen overeenkomstig de artikelen 309ter en 309sexies van het Gerechtelijk Wetboek.
   De nationale correspondenten van België bij Eurojust worden aangewezen overeenkomstig artikel 309quater van hetzelfde Wetboek.
   Het Belgische lid van het gemeenschappelijk controleorgaan bedoeld in artikel 23 van het besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken, wordt aangewezen overeenkomstig artikel 309quinquies van hetzelfde Wetboek.]1
  ----------
  (1)<W 2016-02-05/11, art. 213, 003; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art.3.
  <Opgeheven bij W 2016-02-05/11, art. 214, 003; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art.4.
  <Opgeheven bij W 2016-02-05/11, art. 214, 003; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art.5.
  <Opgeheven bij W 2016-02-05/11, art. 214, 003; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art.6.
  <Opgeheven bij W 2016-02-05/11, art. 214, 003; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

HOOFDSTUK III. - Relatie tussen Eurojust en het openbaar ministerie.
Art.7.§ 1. Eurojust kan in het kader van de in de artikelen 3 en 4 van het besluit van de Raad [1 2002/187/JBZ]1 van 28 februari 2002 [1 zoals gewijzigd bij het besluit van de Raad 2009/426/JBZ van 16 december 2008,]1 vastgestelde doelstellingen en bevoegdheden, hetzij handelend als college, hetzij door toedoen van het Belgische lid, aan de federale procureur een verzoek richten dat ertoe strekt:
  1° een onderzoek of vervolging in te stellen naar bepaalde feiten;
  2° te aanvaarden dat de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat beter geplaatst is om een onderzoek of vervolging in te stellen naar bepaalde feiten;
  3° het optreden van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten te coördineren;
  4° overeenkomstig de toepasselijke samenwerkingsregelingen een gemeenschappelijk onderzoeksteam in te stellen;
  5° alle gegevens te verstrekken die Eurojust nodig heeft om zijn taken te verrichten.
  [1 § 1/1. Eurojust enkel handelend door toedoen van het Belgische lid bij Eurojust, kan in het kader van de in de artikelen 3 en 4 van het besluit van de Raad 2002/187/JBZ van 28 februari 2002, zoals gewijzigd bij het besluit van de Raad 2009/426/JBZ van 16 december 2008, vastgestelde doelstellingen en bevoegdheden, aan de federale procureur een verzoek richten dat ertoe strekt :
   1° bijzondere opsporingsmethoden toe te passen;
   2° alle andere voor de opsporing of de vervolging gerechtvaardigde maatregelen te treffen.
   § 1/2. Eurojust kan in het kader van de in de artikelen 3 en 4 van het besluit van de Raad 2002/187/JBZ van 28 februari 2002, zoals gewijzigd bij het besluit van de Raad 2009/426/JBZ van 16 december 2008, vastgestelde doelstellingen en bevoegdheden, handelend als college, aan de federale procureur een niet-bindend advies richten wanneer :
   1° het Belgische lid bij Eurojust en ten minste een ander nationaal lid het niet eens kunnen worden over de oplossing van een jurisdictiegeschil met betrekking tot het instellen van een onderzoek of vervolging;
   2° de federale procureur het advies van Eurojust vraagt wegens herhaalde moeilijkheden of weigeringen van een andere lidstaat om verzoeken en beslissingen inzake justitiële samenwerking uit te voeren, voor zover deze moeilijkheden niet kunnen worden opgelost door onderlinge afspraak tussen de bevoegde nationale autoriteiten of door het optreden van de betrokken nationale leden.]1
  § 2. [1 Ingeval de federale procureur een in §§ 1 tot 1/2 bedoeld verzoek of advies van Eurojust ontvangt, doet hij dit verzoek of advies ofwel toekomen aan de procureur des Konings indien de zaak bij hem reeds aanhangig is gemaakt of, in de gevallen bedoeld in de artikelen 479 en volgende van het Wetboek van strafvordering, aan de reeds geadieerde procureur-generaal, ofwel behandelt hij het verzoek of het advies zelf indien het reeds bij hem aanhangig is gemaakt.]1
  Ingeval geen ander lid van het Belgische openbaar ministerie dan het Belgische lid bij Eurojust vooraf in de zaak is opgetreden, beslist de federale procureur wie het verzoek [1 of het advies]1 behandelt, hetzij de procureur des Konings of in de gevallen bedoeld in artikel 479 en volgende van het Wetboek van strafvordering de procureur generaal, hetzij hijzelf. Behoudens dringende en noodzakelijke omstandigheden wordt de beslissing genomen na overleg met respectievelijk de procureur des Konings of met de procureur-generaal. De beslissing is niet vatbaar voor beroep.
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/23, art. 73, 002; Inwerkingtreding : 24-05-2014>

Art.8.§ 1. [1 Ingeval Eurojust een in artikel 7 bedoeld verzoek of advies formuleert, stelt het Belgische lid bij Eurojust, de procureur-generaal die bevoegd is voor de internationale betrekkingen daarvan zo snel mogelijk in kennis.]1
   § 2. [1 De beslissing om geen gevolg te geven aan het in artikel 7 bedoelde verzoek of advies van Eurojust wordt met redenen omkleed en zo snel mogelijk aan het Belgische lid bij Eurojust ter kennis gebracht door de procureur des Konings, de procureur-generaal of de federale procureur die het verzoek of het advies behandelt.]1
   § 3. [1 De federale procureur stelt de minister van Justitie in kennis van elke weigering om gevolg te geven aan een verzoek of advies van Eurojust als bedoeld in artikel 7, §§ 1 en 1/2.]1
  [1 § 3/1. Ingeval het verzoek uitgaat van Eurojust handelend als college, kan de tenuitvoerlegging ervan enkel worden geweigerd als zij wezenlijke nationale belangen kan schaden of het goede verloop van lopende onderzoeken of de veiligheid van een persoon kan aantasten.]1
  § 4. Behoudens dringende en noodzakelijke omstandigheden wordt de beslissing om een in artikel 7 [1 , § 1 en § 1/1,]1 bedoeld verzoek van Eurojust al dan niet ten uitvoer te leggen, genomen na overleg tussen de federale procureur en de procureur des Konings of, in de gevallen bedoeld in de artikelen 479 en volgende van het Wetboek van strafvordering, tussen de federale procureur en de procureur-generaal.
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/23, art. 74, 002; Inwerkingtreding : 24-05-2014>

Art.9.§ 1. Onverminderd artikel 28, § 3, van het besluit van de Raad van 28 februari 2002, oefent het Belgische lid bij Eurojust zijn ambt uit onder het gezag van de procureur-generaal die bevoegd is voor de internationale samenwerking.
  § 2. [1 ...]1
  ----------
  (1)<W 2019-05-05/10, art. 145, 004; Inwerkingtreding : 03-06-2019>

Art.10.[1 § 1. Het Belgische lid bij Eurojust zendt de federale procureur alle informatie over die belangrijk is voor opsporingen of vervolgingen die het openbaar ministerie in België instelt.
   § 2. Bovendien zendt het Belgische lid bij Eurojust alle noodzakelijke informatie aan de federale procureur op diens verzoek.]1
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/23, art. 75, 002; Inwerkingtreding : 24-05-2014>

Art. 10/1.[1 § 1. De federale procureur stelt het Belgische lid bij Eurojust in kennis van alle informatie noodzakelijk voor de uitvoering van diens taken.   § 2. Onverminderd andere bestaande informatieverplichtingen en overeenkomstig de tussen hen gemaakte afspraken, stelt de federale procureur het Belgische lid bij Eurojust in kennis van de volgende gegevens :   1° het instellen en de resultaten van een gemeenschappelijk onderzoeksteam, overeenkomstig hoofdstuk III van de wet van 9 december 2004 betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90 van het Wetboek van strafvordering;   2° elke zaak waarbij ten minste drie lidstaten betrokken zijn en waarin een verzoek of een besluit inzake justitiële samenwerking aan ten minste twee lidstaten is toegezonden, wanneer :   a) het feit strafbaar wordt gesteld met een vrijheidsbenemende straf of maatregel met een maximum van ten minste vijf jaar en betrekking heeft op een van de strafbare feiten bedoeld in de volgende artikelen :   - de artikelen 433quinquies tot 433octies van het Strafwetboek;   - de artikelen 379, 380, 381 en 383bis van hetzelfde Wetboek;   - artikel 2bis van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen;   - de artikelen 10 tot 12 van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van en de bestrijding van illegale handel in wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik of voor ordehandhaving dienstig materieel en daaraan verbonden technologie;   - de artikelen 246 tot 250 van het Strafwetboek;   - de artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen;   - artikel 162 van het Strafwetboek;   - artikel 505 van hetzelfde Wetboek;   - de artikelen 210bis, 504quater, 550bis en 550ter van hetzelfde Wetboek; of   b) er concrete aanwijzingen bestaan over de betrokkenheid van een criminele organisatie zoals bepaald bij de artikelen 324bis en 324ter van hetzelfde Wetboek; of   c) er aanwijzingen bestaan van een ernstige grensoverschrijdende dimensie of van ernstige gevolgen op het niveau van de Europese Unie of dat andere dan de rechtstreeks betrokken lidstaten kunnen geraakt worden.   3° bevoegdheidsgeschillen die zijn ontstaan of kunnen ontstaan op de bevoegdheidsdomeinen van Eurojust bedoeld in artikel 4 van het besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken;   4° gecontroleerde af- en doorleveringen als bedoeld in de artikelen 5, 6 en 8 van het koninklijk besluit van 9 april 2003 betreffende de politionele onderzoekstechnieken waarbij ten minste drie staten betrokken zijn, waaronder ten minste twee lidstaten;   5° herhaalde moeilijkheden of weigeringen om verzoeken en beslissingen inzake justitiële samenwerking van een andere lidstaat uit te voeren;   6° relevante informatie aangaande de procedures en veroordelingen met betrekking tot strafbare feiten van terroristische aard overeenkomstig artikel 2 van het besluit 2005/671/JBZ van de Raad van 20 september 2005 betreffenden formatie-uitwisseling en samenwerking in verband met strafbare feiten van terroristische aard.   § 3. Als uitzondering op de §§ 1 en 2, is de federale procureur niet verplicht in een specifieke zaak informatie te verstrekken als :   1° wezenlijke nationale veiligheidsbelangen daardoor worden geschaad, of   2° de veiligheid van een persoon daardoor in gevaar wordt gebracht.   § 4. Indien de informatie wezenlijke nationale veiligheidsbelangen kan schaden of het welslagen van lopende onderzoeken of de veiligheid van een persoon in gevaar kan brengen, kan de federale procureur beslissen deze aan het Belgische lid bij Eurojust over te zenden met het verbod deze zonder zijn toestemming te verspreiden.   § 5. De nadere regels van deze informatieuitwisseling worden bepaald in een gemeenschappelijke omzendbrief van de minister van Justitie en van het College van procureurs-generaal.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/23, art. 76, 002; Inwerkingtreding : onbepaald >

Art.11. § 1. De federale procureur kan op eigen initiatief of op verzoek van de procureur des Konings, van de arbeidsauditeur of van de procureur-generaal om het optreden van Eurojust verzoeken als dit gepast lijkt.
  § 2. Ingeval dit noodzakelijk blijkt, vraagt de federale procureur in voorkomend geval op initiatief van de bevoegde procureur des Konings of procureur-generaal, aan Eurojust de persoonsgegevens die zijn behandeld door Eurojust en die door België zijn overgezonden of ingediend, te verbeteren of te verwijderen.
  Eenieder die zijn recht op toegang tot de op hem betrekking hebbende persoonsgegevens die opgeslagen zijn bij Eurojust, wenst uit te oefenen of deze gegevens wenst te laten controleren krachtens artikel 20. van het besluit van de Raad van 28 februari 2002, kan daartoe kosteloos een verzoek indienen bij de federale procureur, die zich onverwijld tot Eurojust wendt.

HOOFDSTUK IV. - Wijzigings- en overgangsbepalingen.
Art.12. In artikel 593 van het Wetboek van strafvordering worden de woorden " onder wie het Belgische lid bij Eurojust, " ingevoegd tussen de woorden " De magistraten van het openbaar ministerie, " en de woorden " de onderzoeksrechters ".

Art. 13. Behalve de aanwijzing van de nationaal correspondent, gelden de aanwijzingen die vóór de inwerkingtreding van deze wet verricht zijn voor een verlengbare termijn van vijf jaar te rekenen van 6 maart 2002 en zijn ze hernieuwbaar.