29 MAART 2004. - Wet betreffende de samenwerking met het Internationaal [Strafhof] en de internationale straftribunalen. <W2018-07-11/02, art. 14, 005; Inwerkingtreding : 28-07-2018> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-04-2004 en tekstbijwerking tot 21-12-2022)
TITEL I. - Voorafgaande bepaling.
Art. 1
TITEL II. - Samenwerking met het Internationaal [1 Strafhof]1.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 2-4
HOOFDSTUK II. - Algemene beginselen tot regeling van de gerechtelijke samenwerking tussen België en het Hof.
Art. 5-7
HOOFDSTUK III. - Betrekkingen tussen het Hof en België.
Art. 8-10
HOOFDSTUK IV. - Aanhouding, overbrenging, doorvoer en overdracht van personen aan het Hof.
Afdeling I. - Verzoek tot aanhouding en overdracht.
Art. 11-13
Afdeling II. - Verzoek tot voorlopige aanhouding.
Art. 14-15
Afdeling III. - [1 Verzoek tot voorlopige invrijheidstelling.]1
Art. 16
Afdeling IV. [1 - Overdracht van de aangehouden persoon.]1
Art. 17-18
Afdeling V. [1 - Specialiteitsbeginsel.]1
Art. 19
Afdeling VI. [1 (vroegere afdeling IV wordt de nieuwe afdeling VI)]1 - Doorvoer.
Art. 20
HOOFDSTUK IVbis. [1 - Voorlopige invrijheidstelling en dagvaarding tot verschijning]1
Art. 20bis, 20ter
HOOFDSTUK V. - Andere vormen van samenwerking.
Afdeling I. - Beginselen.
Art. 21-22
Afdeling II. - Vorm en inhoud van het verzoek om bijstand.
Art. 23
Afdeling III. - Tenuitvoerlegging van het verzoek om bijstand.
Art. 24-25
Afdeling IV. - Specifieke regels eigen aan de tenuitvoerlegging van bepaalde verzoeken om bijstand.
Art. 26-28
Afdeling V. - Opschorting van de tenuitvoerlegging en weigering van het verzoek om bijstand in bepaalde specifieke gevallen.
Art. 29-31
Afdeling VI. - Tenuitvoerlegging op Belgisch grondgebied, door de aanklager, van handelingen bedoeld in artikel 99, § 4, van het Statuut.
Art. 32
HOOFDSTUK VI. - Tenuitvoerlegging van door het Hof gewezen beslissingen.
Art. 33-40
HOOFDSTUK VII. - Misdrijven tegen de rechtsbedeling van het Internationaal [1 Strafhof]1.
Art. 41
HOOFDSTUK VIII. - Procedure van voordracht van kandidaten voor het ambt van rechter bij het Internationaal [1 Strafhof]1.
Art. 42
TITEL III. - Samenwerking met het Internationaal Tribunaal voor voormalig Joegoslavië en het Internationaal Tribunaal voor Rwanda.
HOOFDSTUK I. - Algemeen.
Art. 43-46
HOOFDSTUK II. - Onttrekking van zaken aan de Belgische gerechten.
Art. 47-49
HOOFDSTUK III. - Wederzijdse rechtshulp.
Art. 50-52
HOOFDSTUK IV. - Aanhouding en overbrenging.
Art. 53-54
HOOFDSTUK V. - Tenuitvoerlegging van de straffen.
Art. 55, 55bis
TITEL IV. - Opheffings- en overgangsbepalingen.
Art. 56-57
TITEL V. - Samenwerking met het Speciaal Tribunaal voor Sierra Leone. <ingevoegd bij W 2006-07-01/60, art. 2; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
HOOFDSTUK I. - Algemeen. <ingevoegd bij W 2006-07-01/60, art. 3; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
Art. 58-61
HOOFDSTUK II. - Wederzijdse rechtshulp. <ingevoegd bij W 2006-07-01/60, art. 8; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
Art. 62-63
HOOFDSTUK III. [1 - Strafuitvoering]1
Art. 63bis, 63ter
TITEL VI. - Samenwerking met de bijzondere kamers belast met de vervolging van de misdaden gepleegd onder het regime van democratisch Kampuchea. <ingevoegd bij W 2006-07-01/65, art. 2; Inwerkingtreding : 12-08-2006>
HOOFDSTUK I. - Algemeen. <ingevoegd bij W 2006-07-01/65, art. 3; Inwerkingtreding : 12-08-2006>
Art. 64-67
HOOFDSTUK II. - Wederzijdse rechtshulp. <ingevoegd bij W 2006-07-01/65, art. 8; Inwerkingtreding : 12-08-2006>
Art. 68-69
HOOFDSTUK III. [1 - Strafuitvoering]1
Art. 69bis
TITEL VIbis. [1 - Samenwerking met het Speciaal Tribunaal voor Libanon]1
HOOFDSTUK I. [1 - Algemeen]1
Art. 70-73
HOOFDSTUK II. [1 - Wederzijdse rechtshulp]1
Art. 74-75
HOOFDSTUK III. [1 - Aanhouding en overbrenging]1
Art. 76-77
HOOFDSTUK IV. [1 - Strafuitvoering]1
Art. 78-79
TITEL VIter. [1 - Samenwerking met de Gespecialiseerde Kamers voor Kosovo.]1
HOOFDSTUK I. [1 - Algemeen.]1
Art. 80-83
HOOFDSTUK II. [1 - Wederzijdse rechtshulp.]1
Art. 84-85
HOOFDSTUK III. [1 - Aanhouding en overbrenging.]1
Art. 86-87
HOOFDSTUK IV. [1 - Voorlopige invrijheidstelling.]1
Art. 88
HOOFDSTUK V. [1 - Strafuitvoering.]1
Art. 89-90
TITEL VIquater. [1 - Samenwerking met de internationale Onderzoeksmechanismen]1
HOOFDSTUK I. [1 - Algemeen]1
Art. 91-94
HOOFDSTUK II. [1 - Wederzijdse rechtshulp]1
Art. 95-96
TITEL VIquinquies. [1 - Samenwerking met de Onderzoeksteams]1
HOOFDSTUK I. [1 - Algemeen]1
Art. 97-100
HOOFDSTUK II. [1 - Wederzijdse rechtshulp]1
Art. 101-102
TITEL VII. (- Inwerkingtreding.) <W 2006-07-01/60, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 07-08-2006> <W 2006-07-01/65, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 12-08-2006>
Art. 103
TITEL I. - Voorafgaande bepaling.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
TITEL II. - Samenwerking met het Internationaal [1 Strafhof]1.
----------
(1)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.2.Voor de toepassing van Titel II van deze wet wordt verstaan onder :
- " België " : het Koninkrijk België;
- " het Hof " : het Internationaal [2 Strafhof]2 en de organen ervan, in de zin van artikel 34 van het Statuut, te weten het voorzitterschap van het Hof, de Afdeling beroep, de Afdeling berechting en de Afdeling vooronderzoek, de diensten van de aanklager en de griffie;
- " het Statuut " : het Statuut van Rome inzake het Internationaal [2 Strafhof]2 van 17 juli 1998;
- " de centrale autoriteit " : de autoriteit bevoegd voor de samenwerking tussen België en het Internationaal [2 Strafhof]2, te weten [1 , binnen de Federale Overheidsdienst Justitie, de dienst internationaal humanitair recht, aangewezen bij het koninklijk besluit van 17 september 2005 houdende oprichting van een dienst internationaal humanitair recht]1;
- " het Reglement voor de proces- en bewijsvoering " : het Reglement voor de proces- en bewijsvoering bedoeld in artikel 51 van het Statuut;
[1 -"het Openbaar ministerie" : de federale procureur;]1
- " de aanklager " : de diensten van de aanklager van het Internationaal [2 Strafhof]2 in de zin van artikel 42 van het Statuut;
- " de griffie " : de griffie van het Internationaal [2 Strafhof]2 in de zin van artikel 43 van het Statuut.
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
(2)<W 2018-07-11/02, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.3. Overeenkomstig artikel 86 van het Statuut werkt België ten volle samen met het Hof in het kader van het onderzoek naar en de vervolging van de misdaden die tot zijn bevoegdheid behoren.
Art.4. De samenwerking met het Hof is geregeld in de bepalingen van het Statuut, die van het Reglement voor de proces- en bewijsvoering, alsmede in titel II van deze wet.
HOOFDSTUK II. - Algemene beginselen tot regeling van de gerechtelijke samenwerking tussen België en het Hof.
Art.5.[1 De centrale autoriteit is bevoegd om de verzoeken uitgaande van het Hof in ontvangst te nemen, om de verzoeken om samenwerking uitgaande van de bevoegde Belgische autoriteiten over te zenden aan het Hof en om, overeenkomstig artikel 10 van deze wet, elke informatie van gerechtelijke aard die onder de bevoegdheid van het Hof zou kunnen vallen, over te zenden aan het Hof. Zij staat in voor de opvolging ervan.]1
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
Art.6. De verzoeken van het Hof worden aan de centrale autoriteit gericht door elk communicatiemiddel dat een geschrift nalaat. Zij moeten worden opgesteld in een van de officiële talen van België of, zoniet, vergezeld gaan van een voor eensluidend verklaarde vertaling in een van deze talen.
Art.7.De [1 bevoegde]1 Belgische [1 ...]1 autoriteiten kunnen om de medewerking van het Hof verzoeken. De verzoeken worden overgezonden door toedoen van de centrale autoriteit. De Belgische autoriteiten moeten de voorwaarden in acht nemen waarvan het Hof de tenuitvoerlegging van het verzoek afhankelijk stelt. Indien de stukken tot staving niet zijn opgesteld in een van de werktalen van het Hof overeenkomstig artikel 50 van het Statuut, moeten zij vergezeld gaan van een vertaling in een van deze talen.
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
HOOFDSTUK III. - Betrekkingen tussen het Hof en België.
Art.8. § 1. Overeenkomstig artikel 14 van het Statuut kan de Minister van Justitie, bij een beslissing vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een situatie waarin een of meer misdaden waarover het Hof rechtsmacht heeft, lijken te zijn gepleegd, verwijzen naar het Hof, waarbij de aanklager wordt verzocht de situatie te onderzoeken teneinde vast te stellen of een of meer geïdentificeerde personen in staat van beschuldiging moeten worden gesteld wegens het plegen van deze misdaden.
In dat geval vermeldt België voorzover mogelijk de relevante omstandigheden van de zaak, en legt alle bewijsstukken over waarover het beschikt.
§ 2. Onverminderd de toepassing van artikel 47 van deze wet en overeenkomstig artikel 14 van het Statuut, kan de minister van Justitie, op grond van een beslissing vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de feiten die betrekking hebben op de misdrijven bedoeld in boek II, Titel Ibis, van het Strafwetboek en die bij de gerechtelijke autoriteiten aanhangig zijn gemaakt, ter kennis brengen van het Hof.
Zodra de aanklager is overgegaan tot de kennisgeving bedoeld in artikel 18, § 1, van het Statuut, betreffende de feiten die de Minister van Justitie ter kennis heeft gebracht van het Hof, spreekt het Hof van Cassatie, op vordering van de procureur-generaal, de onttrekking uit aan het Belgische rechtscollege waarbij dezelfde feiten aanhangig zijn gemaakt.
Ingeval het Hof, op verzoek van de Minister van Justitie, na de onttrekking van de zaak aan het Belgische rechtscollege, laat weten dat de aanklager van het Hof heeft beslist geen akte van inbeschuldigingstelling op te stellen, dat het Hof die akte niet heeft bevestigd, dat het Hof zich onbevoegd heeft verklaard of de zaak onontvankelijk heeft verklaard, zijn de Belgische gerechten opnieuw bevoegd.
Art.9. Ingeval de rechtsmacht van het Hof in werking wordt gesteld overeenkomstig artikel 13 van het Statuut, kan de centrale autoriteit na overleg met het openbaar ministerie de Belgische rechtsmacht laten gelden overeenkomstig artikel 18 van het Statuut of, in voorkomend geval, de rechtsmacht van het Hof of de ontvankelijkheid van een zaak betwisten overeenkomstig artikel 19 van het Statuut.
Art.10. De centrale autoriteit kan op eigen initiatief aan het Hof het bewijsmateriaal en de gegevens overzenden die een Belgische autoriteit heeft verzameld, indien dit bewijsmateriaal of deze gegevens voor het Hof van belang kunnen zijn. Ingeval het bewijsmateriaal en de gegevens die de centrale autoriteit aan het Hof heeft overgezonden niet afkomstig zijn van het openbaar ministerie, stelt de centrale autoriteit het openbaar ministerie vooraf in kennis van de overzending van dit bewijsmateriaal of van deze gegevens aan het Hof.
HOOFDSTUK IV. - Aanhouding, overbrenging, doorvoer en overdracht van personen aan het Hof.
Afdeling I. - Verzoek tot aanhouding en overdracht.
Art.11. Overeenkomstig artikel 89 van het Statuut, legt België de verzoeken tot aanhouding en overdracht ten uitvoer die uitgaan van het Hof.
Art.12. Ingeval België ten aanzien van eenzelfde persoon van het Hof een verzoek tot aanhouding en overdracht ontvangt en van een andere Staat een verzoek tot uitlevering of van overdracht, stelt de centrale autoriteit het Hof en de verzoekende Staat daarvan in kennis en past het artikel 90 van het Statuut toe.
Art.13.§ 1. Het verzoek tot aanhouding en overdracht uitgaande van het Hof ten aanzien van een persoon die zich op het Belgische grondgebied bevindt, gebeurt overeenkomstig artikel 91, § 1, van het Statuut schriftelijk, uitgezonderd in spoedeisende gevallen zoals geregeld door hetzelfde artikel van het Statuut.
Het verzoek wordt uitvoerbaar verklaard door de raadkamer van de verblijfplaats van de betrokken persoon of van de plaats waar hij is aangetroffen.
§ 2. De raadkamer onderzoekt of er geen dwaling betreffende de persoon bestaat en of de stukken tot staving bedoeld in artikel 91 van het Statuut zijn overgelegd.
§ 3. Binnen vierentwintig uur te rekenen van de beschikking van de raadkamer houdende weigering het verzoek tot aanhouding en overdracht van het Hof uitvoerbaar te verklaren, kan het openbaar ministerie tegen deze beslissing hoger beroep instellen bij de kamer van inbeschuldigingstelling. Deze laatste doet uitspraak binnen acht dagen, na het openbaar ministerie te hebben gehoord. Het arrest is uitvoerbaar.
§ 4. Binnen vierentwintig uur te rekenen van de vrijheidsbeneming worden de beslissing die het verzoek tot aanhouding en overdracht uitvoerbaar verklaart en de bijgevoegde officiële stukken aan de [1 aangehouden persoon]1 betekend. Deze beschikt over een termijn van vierentwintig uur te rekenen van de betekening om beroep in te stellen bij de kamer van inbeschuldigingstelling. Het beroep wordt ingesteld door middel van een verklaring bij de correctionele griffie of van een verklaring van de [1 aangehouden persoon]1 aan de directeur van het huis van arrest of aan zijn vertegenwoordiger.
[1 De kamer van inbeschuldigingstelling hoort het openbaar ministerie, de aangehouden persoon en zijn raadsman en doet uiterlijk binnen vijftien dagen te rekenen van de instelling van het beroep.]1 Het arrest is uitvoerbaar. De [1 aangehouden persoon]1 blijft in hechtenis tot de kamer van inbeschuldigingstelling uitspraak heeft gedaan.
[1 Tegen de door de kamer van inbeschuldigingstelling genomen beslissing kan geen cassatieberoep worden ingesteld.
De overdracht van de aangehouden persoon kan pas plaatsvinden wanneer de beslissing die het verzoek om aanhouding en overdracht uitvoerbaar verklaart, definitief is geworden.]1
§ 5. Ingeval het beroep is gegrond op de niet-naleving van het beginsel [1 ne bis in idem]1, wordt de termijn waarbinnen de kamer van inbeschuldigingstelling uitspraak moet doen geschorst vanaf het beroep tot dat de centrale autoriteit het antwoord heeft ontvangen van het Hof op de raadplegingen overeenkomstig artikel 89, § 2, van het Statuut.
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
Afdeling II. - Verzoek tot voorlopige aanhouding.
Art.14.§ 1. Overeenkomstig artikel 92 van het Statuut kan het Hof in spoedeisende gevallen door elk communicatiemiddel dat een geschrift nalaat om de voorlopige aanhouding van een gezochte persoon verzoeken. Het verzoek bevat de stukken bedoeld in artikel 92, § 2, van het Statuut in afwachting dat de stukken bedoeld in artikel 91 van het Statuut worden overgezonden.
§ 2. Het verzoek tot voorlopige aanhouding wordt ten uitvoer gelegd op grond van een bevel tot aanhouding uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de plaats waar de persoon op wie het bevel betrekking heeft zijn verblijfplaats heeft of van de plaats waar hij is aangetroffen. [1 Met inachtneming van artikel 55, § 2, van het Statuut hoort de onderzoeksrechter de betrokkene teneinde na te gaan of er geen dwaling betreffende de persoon bestaat en of de stukken bedoeld in artikel 92, § 2, van het Statuut zijn overgelegd.]1 Het bevel tot aanhouding moet binnen vierentwintig uur te rekenen van de vrijheidsbeneming worden betekend. [1 ...]1
[1 Tegen het bevel tot aanhouding kan geen beroep worden ingesteld.]1
§ 3. [1 Het openbaar ministerie stelt de centrale autoriteit onverwijld in kennis van de voorlopige aanhouding.]1 door de onderzoeksrechter bedoeld in § 2 van dit artikel. [1 De centrale autoriteit]1 stelt het Hof daarvan onmiddellijk in kennis en vraagt dat een verzoek tot aanhouding en overdracht wordt opgesteld.
§ 4. [1 ...]1
§ 5. [1 ...]1
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
Art.15. Overeenkomstig artikel 92 van het Statuut wordt een voorlopig aangehouden persoon in ieder geval in vrijheid gesteld indien de centrale autoriteit het verzoek tot aanhouding en overdracht en de stukken tot staving bedoeld in artikel 91 van het Statuut niet heeft ontvangen binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum van de voorlopige aanhouding.
Afdeling III. - [1 Verzoek tot voorlopige invrijheidstelling.]1
----------
(1)
Art.16.§ 1. Overeenkomstig artikel 59, § 3, van het Statuut heeft de aangehouden persoon het recht om bij de kamer van inbeschuldigingstelling zijn voorlopige invrijheidstelling te verzoeken door middel van een verzoekschrift [1 ...]1, zulks in afwachting van zijn overdracht.
§ 2. Overeenkomstig artikel 59, § 5, van het Statuut wordt de kamer van vooronderzoek van het Hof in kennis gesteld van elk verzoek tot voorlopige invrijheidstelling en doet zij hieromtrent aanbevelingen. [1 De centrale autoriteit zendt de aanbevelingen van het Hof over aan de kamer van inbeschuldigingstelling door tussenkomst van het openbaar ministerie.]1 Alvorens een beslissing te nemen neemt de kamer van inbeschuldigingstelling deze aanbevelingen ten volle in overweging. Indien de kamer van inbeschuldigingstelling de aanbevelingen van het Hof niet volgt, geeft ze uitdrukkelijk de redenen voor deze beslissing aan.
§ 3. [1 De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de indiening van het verzoek, na het openbaar ministerie, de aangehouden persoon en zijn raadsman te hebben gehoord. Die termijn wordt echter geschorst tijdens de in § 2 bedoelde raadpleging van de kamer van vooronderzoek van het Hof. De kamer van inbeschuldigingstelling overweegt, gelet op de ernst van de ten laste gelegde misdaden, of een dringende noodzakelijkheid en uitzonderlijke omstandigheden de voorlopige invrijheidstelling verantwoorden. De kamer van inbeschuldigingstelling is niet gemachtigd om te onderzoeken of het Hof het bevel tot aanhouding op geldige wijze heeft uitgevaardigd. Ingeval de betwisting van de voorlopige aanhouding gegrond is op de niet-naleving van het beginsel ne bis in idem wordt de termijn waarbinnen de kamer van inbeschuldigingstelling uitspraak moet doen over dat punt geschorst voor de duur van de in artikel 89, § 2, van het Statuut bedoelde raadplegingen tussen de centrale autoriteit en het Hof.]1
§ 4. [1 In geval van voorlopige invrijheidstelling stelt de kamer van inbeschuldigingstelling de voorwaarden teneinde te waarborgen dat België zijn verplichting om de persoon aan het Hof over te dragen, kan nakomen. Wanneer de voorwaarden niet worden nageleefd, vaardigt de onderzoeksrechter, op vordering van het openbaar ministerie, een bevel tot aanhouding uit.]1
Ingeval met de voorlopige invrijheidstelling wordt ingestemd, kan de kamer van vooronderzoek overeenkomstig artikel 59, § 6, van het Statuut de centrale autoriteit verzoeken regelmatig verslag uit te brengen over het regime van de voorlopige invrijheidstelling.
[1 § 5. Tegen de door de kamer van inbeschuldigingstelling genomen beslissing kan cassatieberoep worden ingesteld op de wijze en binnen de termijnen bepaald bij artikel 31 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.
De aangehouden persoon blijft in hechtenis tot de beslissing over het cassatieberoep, voor zover [2 dit]2 binnen de termijn van vijftien dagen van de verklaring van cassatieberoep geschiedt; de persoon wordt in vrijheid gesteld als de beslissing niet binnen die termijn gewezen is.
§ 6. Wanneer het in § 1 bedoelde verzoekschrift wordt verworpen, kan de aangehouden persoon pas een nieuw verzoek tot invrijheidstelling indienen na het verstrijken van een termijn van een maand te rekenen van het arrest tot verwerping.
§ 7. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op het bevel tot aanhouding dat wordt bedoeld in § 4, eerste lid, in fine.]1
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 44, 007; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Afdeling IV. [1 - Overdracht van de aangehouden persoon.]1
----------
(1)
Art.17. Een voorlopig aangehouden persoon kan met zijn overbrenging instemmen zonder dat de daartoe vereiste voorwaarden zijn vervuld. De instemming moet zijn neergelegd in een proces-verbaal ten overstaan van een lid van het openbaar ministerie en nadat deze laatste de betrokkene heeft gehoord teneinde hem in kennis te stellen van zijn recht op een formele overdrachtsprocedure. De genoemde persoon kan zich tijdens zijn verhoor laten bijstaan door een advocaat.
Art.18.§ 1. Zodra de beslissing [1 die]1 het verzoek tot aanhouding en overdracht [1 uitvoerbaar verklaart,]1 definitief is geworden, stelt de centrale autoriteit de griffier daarvan onmiddellijk in kennis teneinde de overbrenging te regelen.
§ 2. De betrokkene wordt zo vlug mogelijk overgebracht naar het Hof en in ieder geval binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum van de beslissing tot overbrenging. De overbrenging geschiedt met inachtneming van de relevante bepalingen van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
§ 3. De betrokkene wordt overgebracht naar het Hof op de datum en op de wijze overeengekomen tussen de centrale autoriteit en de griffier. Als door omstandigheden de overbrenging op de overeengekomen datum onmogelijk is, leggen de centrale autoriteit en de griffier een nieuwe datum en wijze voor de overbrenging vast.
----------
(1)<W 2021-11-28/01, art. 45, 007; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Afdeling V. [1 - Specialiteitsbeginsel.]1
----------
(1)
Art.19. Met toepassing van artikel 101, § 2, van het Statuut, staat de centrale autoriteit op verzoek van het Hof een afwijking toe op het specialiteitsbeginsel bedoeld in artikel 101, § 1, van het Statuut.
Afdeling VI. [1 (vroegere afdeling IV wordt de nieuwe afdeling VI)]1 - Doorvoer.
----------
(1)
Art.20.[1 § 1.]1 Op verzoek van het Hof, ingediend overeenkomstig artikel 89, § 3, b), van het Statuut, stemt de centrale autoriteit in met het vervoer over het Belgische grondgebied van iedere persoon die door een andere Staat aan het Hof overgedragen wordt, behalve wanneer de doorvoer de overdracht zou hinderen of vertragen.
Ingeval een onvoorziene landing plaatsvindt op het Belgische grondgebied, kan van het Hof overeenkomstig artikel 89, § 3, e), van het Statuut een verzoek tot doorvoer worden geëist. De vervoerde persoon wordt in detentie geplaatst in afwachting van de ontvangst van het verzoek en van de totstandbrenging van de doorvoer. De detentie mag evenwel niet langer duren dan zesennegentig uur te rekenen vanaf de onvoorziene landing, indien het verzoek niet binnen die termijn wordt ontvangen.
[1 § 2. Op verzoek van het Hof, ingediend overeenkomstig artikel 93, § 7, a), van het Statuut stemt de centrale autoriteit in met het vervoer over het Belgische grondgebied van iedere in het buitenland gedetineerde persoon, in het kader van de tenuitvoerlegging van een verzoek tot wederzijdse rechtshulp als bedoeld in voormelde bepaling van het Statuut. Overeenkomstig artikel 93, § 7, b), van het Statuut, heeft het bevel tot aanhouding van de betrokkene uitwerking op het Belgische grondgebied tijdens de tijd die nodig is voor zijn doortocht.]1
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
HOOFDSTUK IVbis. [1 - Voorlopige invrijheidstelling en dagvaarding tot verschijning]1
----------
(1)
Art. 20bis. [1 § 1. Met de instemming van de centrale autoriteit en overeenkomstig regel 119 van het Reglement voor de proces- en de bewijsvoering, kan een persoon in België een voorlopige invrijheidstelling die wordt bedoeld in artikel 60 van het Statuut, genieten, in voorkomend geval onder de door het Hof opgelegde voorwaarden.
§ 2. Wanneer de voorwaarden waaraan de voorlopige invrijheidstelling onderworpen is, niet worden nageleefd, kan de onderzoeksrechter op vordering van het openbaar ministerie, ambtshalve of op verzoek van de centrale autoriteit, een bevel tot aanhouding uitvaardigen tegen de voorlopig in vrijheid gestelde persoon. Zijn met redenen omklede beschikking, waartegen geen rechtsmiddel open staat, wordt onmiddellijk meegedeeld aan het openbaar ministerie. Dit laatste stelt onverwijld de centrale autoriteit ervan in kennis, die onmiddellijk het Hof ervan op de hoogte brengt.
§ 3. Het door de onderzoeksrechter uitgevaardigde bevel tot aanhouding is vijftien dagen geldig, te rekenen vanaf de tenuitvoerlegging ervan.
De betrokkene wordt onder dezelfde voorwaarden opnieuw in vrijheid gesteld indien de centrale autoriteit, binnen die termijn, geen verzoek tot voorlopige aanhouding of verzoek tot aanhouding en overdracht heeft ontvangen, die respectievelijk in de artikelen 92 en 91 van het Statuut worden beoogd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-03-26/02, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
Art. 20ter. [1 Met toepassing van artikel 58, § 7, van het Statuut kan het Hof een dagvaarding tot verschijning uitvaardigen tegen een persoon die zich op het Belgische grondgebied bevindt. De eventuele vrijheidsbeperkende maatregelen die het Hof de betrokkene in dat kader oplegt, worden op het Belgische grondgebied uitgevoerd op grond van een verzoek om wederzijdse rechtshulp van het Hof overeenkomstig hoofdstuk IX van het Statuut. Ingeval de betrokkene die voorwaarden niet naleeft, stelt de - naar behoren ingelichte - centrale autoriteit het Hof daarvan onverwijld in kennis.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-03-26/02, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
HOOFDSTUK V. - Andere vormen van samenwerking.
Afdeling I. - Beginselen.
Art.21. Overeenkomstig artikel 93 van het Statuut wordt aan het Hof bijstand verleend in de gevallen bedoeld in artikel 22 van deze wet.
Art.22. Verzoeken van het Hof tot bijstand in verband met onderzoek of vervolging moeten rechtstreeks aan de centrale autoriteit worden gericht.
Overeenkomstig artikel 93 van het Statuut kunnen die verzoeken betrekking hebben op alle handelingen die krachtens de Belgische wetgeving niet zijn verboden en het onderzoek naar en de vervolging van misdaden die tot de rechtsmacht van het Hof behoren, kunnen vergemakkelijken. Zij hebben inzonderheid betrekking op :
1° de identificatie van personen, de plaats waar die persoon zich bevindt of de lokalisatie van goederen;
2° de bewijsgaring, daaronder begrepen getuigenverklaringen onder ede en overlegging van bewijsmateriaal, met inbegrip van deskundigenonderzoek en van verslagen die het Hof nodig heeft;
3° het verhoor van personen ten aanzien van wie een onderzoek is ingesteld of die wordt vervolgd;
4° de betekening van stukken, met inbegrip van stukken betreffende de rechtspleging;
5° de maatregelen die erop zijn gericht de vrijwillige verschijning voor het Hof te vergemakkelijken van personen die als getuige of deskundige een verklaring afleggen;
6° de tijdelijke overbrenging van personen overeenkomstig artikel 27 van deze wet;
7° de plaatsopneming of het onderzoek van terreinen, inzonderheid de opgraving en het onderzoek van lijken begraven in massagraven;
8° de tenuitvoerlegging van huiszoekingen en inbeslagnemingen;
9° de overzending van dossiers en stukken, daaronder begrepen officiële dossiers en stukken;
10° de bescherming van slachtoffers en getuigen en de instandhouding van bewijsmateriaal;
11° de identificatie, de lokalisatie, de bevriezing of de inbeslagneming van de opbrengst verkregen uit misdaden, van goederen, van vermogensbestanddelen en van middelen die verband houden met de misdaden, met het oog op een eventuele verbeurdverklaring ervan, zulks onverminderd de rechten van derden te goeder trouw.
Afdeling II. - Vorm en inhoud van het verzoek om bijstand.
Art.23. Het verzoek bevat de volgende stukken of wordt erdoor gestaafd, overeenkomstig artikel 96, § 2, van het Statuut :
1° een beknopt overzicht van het onderwerp van het verzoek en van de aard van de gevraagde bijstand, daaronder begrepen de juridische grondslag en de gronden van het verzoek;
2° zo gedetailleerd mogelijke informatie omtrent de persoon of de plaats die moet worden geïdentificeerd of gevonden teneinde de gevraagde bijstand te kunnen verlenen;
3° een beknopt overzicht van de essentiële feiten waarop het verzoek is gegrond;
4° een toelichtend verslag en een gedetailleerde uiteenzetting van de procedures of van de voorwaarden die in acht moeten worden genomen;
5° elk gegeven dat op grond van de Belgische wetgeving vereist kan zijn om gevolg te geven aan het verzoek;
6° enig ander gegeven dat nuttig kan zijn om de gevraagde bijstand te kunnen verlenen.
De verzoeken van het Hof en de door België verstrekte antwoorden worden medegedeeld in een van de officiële talen van België en in hun oorspronkelijke vorm.
Afdeling III. - Tenuitvoerlegging van het verzoek om bijstand.
Art.24. De centrale autoriteit onderzoekt of het verzoek de stukken opgesomd in artikel 96, § 2, van het Statuut bevat of erdoor wordt gestaafd en wijst een prejudiciële beslissing die niet vatbaar is voor beroep. Indien zij oordeelt dat het verzoek conform artikel 96, § 2, van het Statuut is, zendt zij het toe aan de bevoegde rechterlijke autoriteit. Indien een verzoek niet voldoet aan de voorwaarden bepaald in Titel II, hoofdstuk V, afdeling II, van deze wet kan de centrale autoriteit de verbetering of aanvulling eisen, zulks onverminderd de bewarende maatregelen die ondertussen wettelijk kunnen worden genomen.
Art.25. Overeenkomstig artikel 99 van het Statuut geeft België gevolg aan verzoeken om bijstand volgens de procedure bepaald in zijn wetgeving en op de wijze omschreven in het verzoek, tenzij voornoemde wetgeving zulks verbiedt.
Op verzoek machtigt de centrale autoriteit de door haar aangewezen personen om aanwezig te zijn bij en deel te nemen aan de tenuitvoerlegging van het verzoek.
Afdeling IV. - Specifieke regels eigen aan de tenuitvoerlegging van bepaalde verzoeken om bijstand.
Art.26.[1 § 1. Het verzoek om bijstand uitgaande van het Hof dat betrekking heeft op een dwangmaatregel waarvoor enkel een onderzoeksrechter bevoegd is, wordt ten uitvoer gelegd door de onderzoeksrechter van het gerechtelijk arrondissement waarin de plaats is gelegen waar de maatregel moet worden uitgevoerd.
Indien echter verschillende uitvoeringsmaatregelen worden gevraagd, kan het openbaar ministerie een van de territoriaal bevoegde rechters belasten met de uitvoering van al die maatregelen.]1
[1 § 2.]1 Huiszoekingen en inbeslagnemingen waar het Hof om verzoekt, worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig de Belgische wetgeving zonder dat het verzoek uitvoerbaar moet worden verklaard. [1 Alvorens de stukken aan het Hof over te zenden, doet de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de stukken zijn neergelegd, binnen vijf dagen nadat de zaak bij haar aanhangig is gemaakt, uitspraak over de overzending van de stukken aan het Hof en, in voorkomend geval, over de vordering van derden-bezitters of van derden die beweren recht te hebben op de in beslag genomen zaak, die de griffie van de raadkamer vooraf heeft opgeroepen bij aangetekende zending.]1 Zij doet uitspraak in laatste aanleg zonder mogelijkheid tot derdenverzet.
[1 § 3. Wanneer de kamer bij wie een zaak aanhangig is gemaakt een beschikking tot bijdrage heeft gewezen, met toepassing van het Reglement voor de proces- en bewijsvoering, [3 of wanneer het voorzitterschap een dergelijke beschikking heeft gewezen, met toepassing van het Huishoudelijk reglement van het Hof,]3 en goederen van de beschuldigde zich op het Belgische grondgebied bevinden, wordt [2 door het openbaar ministerie]2 op verzoek van het Hof overgegaan tot de inbeslagneming en de overdracht van die goederen aan het Hof, teneinde de terugvordering mogelijk te maken van de kosten voorgeschoten in het kader van de rechtsbijstand.]1
[2 Voor zover zijn bevoegdheden dit mogelijk maken, staat het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring het openbaar ministerie bij in de tenuitvoerlegging van deze paragraaf, indien het openbaar ministerie erom verzoekt.]2
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
(2)<W 2019-05-05/10, art. 124, 006; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
(3)<W 2021-11-28/01, art. 46, 007; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Art.27. Overeenkomstig artikel 93, § 7, van het Statuut kan elke in België gedetineerde persoon op verzoek van het Hof tijdelijk naar het Hof worden overgebracht om hem te kunnen identificeren, zijn getuigenis te horen of van hem enige andere vorm van bijstand te verkrijgen.
Deze persoon kan worden overgebracht indien aan de volgende voorwaarden is voldaan :
1° de persoon stemt vrijelijk en met kennis van zaken in met de overbrenging; en
2° de centrale autoriteit stemt in met de overbrenging naar het Hof, onder voorbehoud van de eventueel overeengekomen voorwaarden.
De centrale autoriteit regelt de tijdelijke overbrenging van gedetineerde personen in samenwerking met de griffier en met de autoriteiten van de Gaststaat van het Hof.
De termijnen inzake voorlopige hechtenis worden geschorst zolang de betrokkene zich niet op het grondgebied bevindt.
Art.28.[1 § 1.]1 Wanneer het Hof iemand het statuut van beschermde getuige verleent en België vraagt om de nodige beschermingsmaatregelen te nemen, dan beslist de centrale autoriteit, na overleg met de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie opgericht bij artikel 103 van het Wetboek van strafvordering, welke maatregelen als bedoeld in artikel 104 van hetzelfde Wetboek ten aanzien van deze persoon moeten worden genomen. Los van de maatregelen die ten aanzien van de beschermde getuige zijn genomen, kan de centrale autoriteit, wanneer zij dat nodig acht, ook beschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 104 nemen ten aanzien van de verwanten van deze persoon. Deze maatregelen worden uitgevoerd op dezelfde manier als de maatregelen die zijn genomen ten aanzien van een bedreigde getuige, een gezinslid of een andere bloedverwant bedoeld in artikel 102 van hetzelfde Wetboek. [1 Met inachtneming van het beginsel van proportionaliteit kunnen samen of achtereenvolgens gewone en bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend.]1
[1 § 2. In afwijking van artikel 106 van het Wetboek van strafvordering kan een identiteitswijziging worden toegekend aan een beschermde getuige en aan zijn verwanten, op beslissing van de centrale autoriteit, na raadpleging van de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie.
De nieuwe identiteit wordt vastgesteld op voorstel van de getuigenbeschermingsdienst, na overleg met de betrokken persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger en wordt door tussenkomst van de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie aan de centrale autoriteit meegedeeld.
De procedure van identiteitswijziging is niet enkel beperkt tot de personen die de Belgische nationaliteit bezitten.
De centrale autoriteit kan elke bevoegde autoriteit verzoeken om te zorgen voor de tenuitvoerlegging van deze beslissing. In dat kader kan de centrale autoriteit bijzondere voorwaarden of aanvullende maatregelen opleggen om de bescherming van de getuigen te kunnen waarborgen.
De verandering van naam, voornamen, geboortedatum en -plaats is vrijgesteld van registratierecht.
In afwijking van artikel [2 29]2 van het Burgerlijk Wetboek kan enkel met de uitdrukkelijke toestemming van de centrale autoriteit, na raadpleging van de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie, een uittreksel of afschrift worden afgegeven van een akte van de burgerlijke stand betreffende een persoon van wie de identiteit overeenkomstig deze paragraaf is gewijzigd. Hetzelfde geldt voor elk document of attest dat het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen of de Dienst Vreemdelingenzaken moet afgeven, op verzoek van de centrale autoriteit.
Er kan geen misdrijf zijn wanneer strikt noodzakelijke feiten worden gepleegd in het kader van deze paragraaf ter verzekering van de bescherming van de getuige.]1
[1 § 3.]1 Wanneer het Hof de [1 in § 1]1 bedoelde persoon het statuut van beschermde getuige ontneemt, beslist de centrale autoriteit of de maatregelen ten aanzien van die persoon of ten aanzien van andere personen, moeten worden behouden.
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 47, 007; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Afdeling V. - Opschorting van de tenuitvoerlegging en weigering van het verzoek om bijstand in bepaalde specifieke gevallen.
Art.29. Indien de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het verzoek om bijstand afbreuk kan doen aan het goede verloop van een lopend onderzoek of aan de gang zijnde vervolging in een andere zaak dan die waarop het verzoek betrekking heeft, kan de centrale autoriteit, op voorwaarde dat de gerechtelijke autoriteiten vooraf advies uitbrengen, de tenuitvoerlegging ervan opschorten gedurende een termijn die wordt vastgesteld in overleg met het Hof, overeenkomstig artikel 94 van het Statuut.
Art.30. Overeenkomstig artikel 95 van het Statuut kan de centrale autoriteit, ingeval het Hof een exceptie van niet-ontvankelijkheid krachtens artikel 18 of 19 van het Statuut onderzoekt, de tenuitvoerlegging van een verzoek gedaan op grond van de gerechtelijke samenwerking en bijstand opschorten in afwachting dat het Hof uitspraak doet, tenzij het Hof uitdrukkelijk heeft bepaald dat de aanklager de bewijsgaring overeenkomstig artikel 18 of 19 van het Statuut kan voortzetten.
Art.31. Overeenkomstig artikel 93, § 4, van het Statuut stelt de centrale autoriteit, ingeval zij ernstige redenen heeft om aan te nemen dat de tenuitvoerlegging van een verzoek om bijstand de nationale veiligheid in gevaar kan brengen, het Hof daarvan onmiddellijk in kennis. De centrale autoriteit kan beslissen alle handelingen vereist voor de tenuitvoerlegging van het verzoek op te schorten in afwachting dat de bevoegde nationale autoriteit zich overeenkomstig de wet uitspreekt over een verzoek tot overlegging of bekendmaking van bewijsmateriaal dat verband houdt met de nationale veiligheid. Zodra de centrale autoriteit heeft beslist de tenuitvoerlegging van een verzoek om bijstand op te schorten, pleegt zij overeenkomstig artikel 72, § 5, van het Statuut overleg met het Hof teneinde alle maatregelen in overweging te nemen die redelijkerwijs mogelijk zijn om door middel van overleg een oplossing uit te werken. Als alle redelijkerwijs mogelijke maatregelen genomen zijn om de zaak door overleg op te lossen, stelt de centrale autoriteit overeenkomstig artikel 72, § 6, van het Statuut het Hof ervan in kennis dat de uitvoering van het verzoek niet kan plaatsvinden zonder de Belgische nationale veiligheidsbelangen te schaden.
Afdeling VI. - Tenuitvoerlegging op Belgisch grondgebied, door de aanklager, van handelingen bedoeld in artikel 99, § 4, van het Statuut.
Art.32.Ingeval de aanklager op Belgisch grondgebied handelingen bedoeld in artikel 99, § 4, van het Statuut ten uitvoer wenst te leggen, wordt overeenkomstig voornoemd artikel van het Statuut overleg gepleegd met de [1 centrale autoriteit]1. [1 De centrale autoriteit]1 kan, op voorwaarde dat de gerechtelijke autoriteiten vooraf advies uitbrengen, weigeren dat de aanklager de genoemde handelingen op het Belgische grondgebied ten uitvoer legt ingeval deze handelingen binnen dezelfde termijn en volgens de nadere regels bepaald in dit hoofdstuk kunnen worden verricht in antwoord op een verzoek om bijstand.
----------
(1)<W 2021-11-28/01, art. 48, 007; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
HOOFDSTUK VI. - Tenuitvoerlegging van door het Hof gewezen beslissingen.
Art.33. Ingeval het Hof daarom verzoekt, kan België een definitieve en uitvoerbaar verklaarde beslissing van het Hof houdende vrijheidsbeneming ten uitvoer leggen, voor zover België ingestemd heeft om voor te komen op de lijst van Staten die Partij zijn en die bereid zijn om veroordeelde personen te aanvaarden.
Art.34. § 1. Wanneer de centrale autoriteit instemt met het verzoek van het Hof om een vrijheidsbenemende straf ten uitvoer te leggen, stelt zij het Hof daarvan in kennis en deelt zij het Hof alle relevante gegevens betreffende de tenuitvoerlegging van de straf mee.
§ 2. Overeenkomstig artikel 103, § 2, a), van het Statuut stelt de centrale autoriteit, in voorkomend geval, het Hof ook in kennis van alle omstandigheden die de voorwaarden of de duur van de opsluiting aanzienlijk kunnen beïnvloeden. Het Hof wordt ten minste 45 dagen vooraf in kennis gesteld van dergelijke bekende of voorzienbare omstandigheden. Indien het Hof overeenkomstig artikel 103, § 2, b), van het Statuut de wijziging in de omstandigheden niet kan aanvaarden, stelt het de centrale autoriteit daarvan in kennis en wijst het een andere Staat aan om de straf ten uitvoer te leggen.
Art.35.§ 1. Overeenkomstig artikel 105 van het Statuut is de vrijheidsbenemende straf die het Hof heeft uitgesproken uitvoerbaar in België vanaf het tijdstip waarop de centrale autoriteit het verzoek heeft aanvaard. De straf die het Hof heeft uitgesproken kan in geen geval worden gewijzigd. Alleen het Hof kan uitspraak doen over een verzoek tot herziening van zijn beslissing betreffende de schuld of de straf.
§ 2. Binnen vierentwintig uur nadat de overgebrachte persoon is aangekomen in de strafinrichting waarin hij moet worden opgesloten, verschijnt hij voor de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van de plaats van detentie. Deze laatste ondervraagt hem over zijn identiteit, maakt daarvan proces-verbaal op en gelast op grond van het origineel of van een uitgifte van het vonnis van het Hof de onmiddellijke opsluiting van de veroordeelde.
§ 3. Overeenkomstig artikel 106, § 1, van het Statuut is de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf onderworpen aan het toezicht van het Hof. De detentievoorwaarden worden geregeld door de Belgische wetgeving.
§ 4. [1 De procedures inzake vervroegde invrijheidstelling worden uitsluitend geregeld door artikel 110 van het Statuut. De door het Hof gewezen beslissingen zijn onmiddellijk uitvoerbaar in België.
In dit kader zijn de bepalingen van de Belgische wetgeving met betrekking tot de strafuitvoeringsmodaliteiten niet van toepassing op de gedetineerde die in België een door het Hof uitgesproken vrijheidsbenemende straf ondergaat.]1
[1 § 5. Na raadpleging van de penitentiaire administratie geeft de centrale autoriteit een omstandig advies wanneer het Hof, bij de uitoefening van zijn bevoegdheden op het vlak van vervroegde invrijheidstelling, haar dit vraagt.
§ 6. In geval van medische redenen die een vervroegde invrijheidstelling nodig zouden maken, brengt de centrale autoriteit het Hof, dat als enige bevoegd is om over een dergelijke invrijheidstelling te beslissen, hiervan zo snel mogelijk op de hoogte.]1
[1 § 7.]1 Overeenkomstig artikel 104, § 2, van het Statuut kan een veroordeelde persoon te allen tijde het Hof verzoeken uit België te worden overgebracht.
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
Art.36. Binnen de perken van artikel 108 van het Statuut en overeenkomstig de Belgische wetgeving, kan België de veroordeelde die zijn straf heeft ondergaan uitleveren of op enig andere wijze overdragen aan de Staat die zijn uitlevering of zijn overdracht heeft gevraagd of aan het Internationaal Tribunaal dat zijn overdracht heeft gevraagd met het oog op veroordeling of tenuitvoerlegging van een straf.
Art.37. Ingeval de veroordeelde overeenkomstig artikel 81 van het Statuut beroep instelt tegen een beslissing betreffende de schuld of de straf, overeenkomstig artikel 84 van het Statuut een verzoek tot herziening van een beslissing betreffende de schuld of de straf indient of overeenkomstig artikel 110 van het Statuut een verzoek tot strafvermindering indient, kan het verzoekschrift worden overgezonden door de centrale autoriteit, die het samen met alle relevante stukken zo spoedig mogelijk overzendt aan het Hof.
Art.38. Overeenkomstig artikel 106, § 3, van het Statuut zijn mededelingen tussen een veroordeelde persoon en het Hof vrij en vertrouwelijk.
Art.39. Indien een veroordeelde zijn plaats van detentie ontvlucht, kan de centrale autoriteit, na het Hof te hebben geraadpleegd, de Staat waar de veroordeelde zich bevindt, verzoeken om die persoon krachtens de geldende bilaterale of multilaterale overeenkomsten aan hem over te dragen, of het Hof op grond van hoofdstuk IX van het Statuut om de overdracht van die persoon verzoeken.
Art.40.[1 § 1.]1 Onverminderd de rechten van derden te goeder trouw legt België de geldboeten en de maatregelen houdende verbeurdverklaring ten uitvoer die het Hof krachtens hoofdstuk VII van het Statuut heeft bevolen.
[1 § 2. Het verzoek van het Hof tot tenuitvoerlegging van een geldboete moet worden geformuleerd in euro of anders gepaard gaan met een omzetting van het bedrag van de geldboete in euro.
Het openbaar ministerie gaat over tot de tenuitvoerlegging van dat verzoek, voor zover dit betrekking heeft op een definitieve geldboete. De procedure bedoeld in de artikelen 464/1 tot 464/41 van het Wetboek van strafvordering, met betrekking tot het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek, is van toepassing ongeacht het bedrag van de geldboete.
Wanneer de betrokkene in staat is het bewijs van een betaling, geheel of ten dele, te leveren, brengt het openbaar ministerie dit ter kennis van de centrale autoriteit, die het Hof raadpleegt en daarbij alle nodige informatie opvraagt. Elk deel van het bedrag van de geldboete dat op eender welke wijze wordt geïnd door het Hof, wordt integraal in mindering gebracht van het bedrag van de geldboete die het voorwerp is van tenuitvoerlegging in België.
Er wordt een einde gesteld aan de tenuitvoerlegging van de geldboete zodra het openbaar ministerie door de centrale autoriteit in kennis gesteld is van de betaling van het volledige bedrag van de geldboete.]1
[1 § 3.]1 Wanneer het Hof België verzoekt een beslissing tot verbeurdverklaring ten uitvoer te leggen, maakt de correctionele rechtbank van de plaats waar de goederen gelegen zijn waarop de verbeurdverklaring betrekking heeft, die beslissing uitvoerbaar, na het openbaar ministerie en de veroordeelde persoon of zijn raadsman te hebben gehoord. Indien het onmogelijk is gevolg te geven aan het bevel tot verbeurdverklaring, kan de correctionele rechtbank van de plaats waar de goederen gelegen zijn waarop de verbeurdverklaring betrekking heeft, de overeenkomstig artikel 109, § 2, van het Statuut en onverminderd de rechten van derden te goeder trouw, in artikel 43bis, tweede lid, van het Strafwetboek bedoelde maatregelen tot verbeurdverklaring van een overeenstemmend bedrag nemen.
[1 § 4. De geldsommen, de roerende en onroerende goederen of de opbrengst van de verkoop ervan, verkregen ingevolge de tenuitvoerlegging van een arrest van het Hof, overeenkomstig de paragrafen 2 en 3, worden integraal overdragen aan het Hof op initiatief van het openbaar ministerie. Het stelt de centrale autoriteit in kennis van alle overdrachten aan het Hof met toepassing van deze paragraaf.]1
[1 § 5. Voor zover zijn bevoegdheden dit mogelijk maken, staat het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring het openbaar ministerie bij in de tenuitvoerlegging van dit artikel, indien het openbaar ministerie erom verzoekt.]1
----------
(1)<W 2019-05-05/10, art. 125, 006; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
HOOFDSTUK VII. - Misdrijven tegen de rechtsbedeling van het Internationaal [1 Strafhof]1.
----------
(1)
Art.41.Hij die een misdrijf pleegt tegen de rechtsbedeling van het Internationaal [1 Strafhof]1 door een of meer feiten te plegen zoals bedoeld in artikel 70, § 1, a) tot f), van het Statuut, is strafbaar met gevangenisstraf van 6 maanden tot 5 jaar en met een geldboete van 50 euro tot 100.000 euro of met een van deze straffen alleen.
----------
(1)<W 2018-07-11/02, art. 18, 005; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
HOOFDSTUK VIII. - Procedure van voordracht van kandidaten voor het ambt van rechter bij het Internationaal [1 Strafhof]1.
----------
(1)
Art.42.§ 1. Een openstaande betrekking voor het ambt van rechter bij het Internationaal [1 Strafhof]1 wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, wanneer de Ministerraad op voordracht van de Minister van Justitie beslist om een kandidaat voor deze verkiezing voor te stellen. De aankondiging in het Belgisch Staatsblad bevat de profielen van kandidaturen gegrond op artikel 36 van het Statuut en vermeldt de termijn waarbinnen de kandidaturen aan de Minister van Justitie moeten toekomen.
§ 2. Na het verstrijken van die termijn vraagt de Minister van Justitie aan de verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie twee kandidatenlijsten op te stellen : een lijst met een rangschikking van de kandidaturen met het profiel bedoeld in artikel 36, § 3, b), i), van het Statuut en een andere met een rangschikking van de kandidaturen die deel uitmaken van de categorie bedoeld in artikel 36, § 3, b), ii), van het Statuut. Beide lijsten worden opgesteld nadat de kandidaten zijn gehoord door de verenigde benoemings- en aanwijzigingscommissie. Deze commissie zendt de lijsten over binnen een termijn van 60 volle dagen te rekenen vanaf de overzending door de Minister van Justitie van de dossiers betreffende de kandidaturen. Er zal evenwel slecht één enkele lijst opgesteld worden indien de te begeven betrekkingen slechts betrekking hebben op één enkele van de categorieën bedoeld bij artikel 36, § 3, b), van het Statuut.
§ 3. Na het verstrijken van de termijn van 60 dagen, bedoeld in § 2, beschikt de Koning over een termijn van 60 volle dagen om, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de kandidatuur te kiezen welke België voor de te begeven zetel voordraagt. Hij moet beslissen over de persoon die als eerste gerangschikt staat indien er slechts één enkele lijst is, of op één van de twee eerst gerangschikte personen van elke lijst, indien er, in overeenstemming met § 2, twee lijsten opgesteld zijn.
§ 4. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de keuze van de commissie bij een met redenen omklede beslissing verwerpen. De commissie beschikt over een termijn van 15 volle dagen om overeenkomstig § 2 één of twee nieuwe kandidatenlijsten voor te stellen. Na het verstrijken van die termijn beschikt de Koning over een termijn van 30 volle dagen om ofwel bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de kandidatuur te kiezen die België voor de te begeven zetel voordraagt, en dit volgens dezelfde procedure als die welke omschreven is in § 3, in fine, ofwel, via een met redenen omklede weigering, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, geen enkele van de voorgestelde kandidaten voor te dragen, wat de procedure afsluit.
----------
(1)<W 2018-07-11/02, art. 20, 005; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
TITEL III. - Samenwerking met het Internationaal Tribunaal voor voormalig Joegoslavië en het Internationaal Tribunaal voor Rwanda.
HOOFDSTUK I. - Algemeen.
Art.43.Voor de toepassing van Titel III van deze wet wordt verstaan onder :
- " Tribunaal " : het Internationaal Tribunaal ingesteld door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties bij zijn resolutie 827 (1993) van 25 mei 1993 en belast met de berechting van de personen verdacht aansprakelijk te zijn voor ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht begaan op het grondgebied van voormalig Joegoslavië sedert 1991, [1 het Internationaal Tribunaal ingesteld door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties bij zijn resolutie 955 (1994) van 8 november 1994 en belast met de berechting van de personen verdacht aansprakelijk te zijn voor daden van genocide of andere ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht begaan op het grondgebied van Rwanda en van de Rwandese burgers die ervan worden verdacht aansprakelijk te zijn voor zulke daden of schendingen begaan op het grondgebied van buurstaten tussen 1 januari en 31 december 1994 en het internationaal mechanisme voor de uitoefening van de restbevoegdheden van de straftribunalen ingesteld door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties bij zijn resolutie 1966 (2010) van 22 december 2010]1;
- " Resolutie 808 (1993) " : resolutie 808 (1993) van 22 februari 1993 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties;
- " Resolutie 827 (1993) " : resolutie 827 (1993) van 25 mei 1993 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties;
- " Resolutie 955 (1994) " : resolutie 955 (1994) van 8 november 1994 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties;
[1 - "Resolutie 1966 (2010)" : resolutie 1966 (2010) van 22 december 2010 aangenomen door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties;
- " Statuut " : het Statuut van het Tribunaal aangenomen door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in zijn resolutie 827 (1993) [1, het Statuut aangenomen door de Veiligheidsraad van de V7erenigde Naties in zijn resolutie 955(1994) en het Statuut aangenomen door de Veiligheidsraad van de Verenigde naties in zijn resolutie 1966 (2010);]1
- " Reglement " : het Reglement inzake procedure en bewijsvoering dat het Internationaal Straftribunaal voor voormalig Joegoslavië op 11 februari 1994 heeft aangenomen [1 , het Reglement inzake procedure en bewijsvoering van het Internationaal Straftribunaal voor Rwanda aangenomen op 29 juni 1995 en het Reglement inzake procedure en bewijsvoering van het internationaal mechanisme voor de uitoefening van de restbevoegdheden van de straftribunalen aangenomen op 8 juni 2012]1;
- " Aanklager " : de aanklager van het Tribunaal alsmede eenieder die door hem is gemachtigd of onder zijn gezag werkt in het kader van de functie die hij op grond van het Statuut uitoefent;
[1 - "Centrale autoriteit" : autoriteit bevoegd inzake samenwerking tussen België en het Tribunaal, te weten, binnen de Federale Overheidsdienst Justitie, de dienst internationaal humanitair recht, aangewezen bij het koninklijk besluit van 17 september 2005 houdende oprichting van een dienst internationaal humanitair recht;
- "Openbaar ministerie" : de federale procureur.]1
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
Art.44.België zal volgens de bepalingen van deze wet zijn verplichtingen tot samenwerking voortvloeiende uit de door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties op grond van hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties aangenomen resoluties 808 (1993), 827 (1993) [1 , 955 (1994) en 1966 (2010)]1 nakomen.
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 20, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
Art.45. De bevoegde autoriteiten verlenen aan het Tribunaal hun volledige gerechtelijke samenwerking in procedures betreffende de misdrijven omschreven in de artikelen 1 tot 8 van het Statuut van het Tribunaal voor voormalig Joegoslavië en in de artikelen 2 tot 4 van het Statuut van het Tribunaal voor Rwanda, overeenkomstig de bepalingen van de resoluties vermeld in artikel 44 van deze wet en overeenkomstig de bepalingen van het Statuut, van het Reglement en van deze wet.
Art.46.[1 § 1. De centrale autoriteit is bevoegd om de verzoeken uitgaande van het Tribunaal in ontvangst te nemen, om de verzoeken om samenwerking uitgaande van de bevoegde Belgische autoriteiten over te zenden aan het Tribunaal en om elke informatie van gerechtelijke aard die onder de bevoegdheid van het Tribunaal kan vallen, over te zenden aan het Tribunaal. Zij staat in voor de opvolging ervan.
§ 2. De verzoeken van het Tribunaal worden aan de centrale autoriteit gericht door elk communicatiemiddel dat een geschrift nalaat. Zij moeten worden opgesteld in een van de officiële talen van België of, zoniet, vergezeld gaan van een voor eensluidend verklaarde vertaling in een van deze talen.
§ 3. De bevoegde Belgische autoriteiten kunnen om de medewerking van het Tribunaal verzoeken. De verzoeken worden overgezonden door toedoen van de centrale autoriteit. De Belgische autoriteiten moeten de voorwaarden in acht nemen waarvan het Tribunaal de tenuitvoerlegging van het verzoek afhankelijk stelt. Indien de stukken tot staving niet zijn opgesteld in een van de werktalen van het Tribunaal, moeten zij vergezeld gaan van een vertaling in een van deze talen.]1
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
HOOFDSTUK II. - Onttrekking van zaken aan de Belgische gerechten.
Art.47. Wanneer het Tribunaal, naar aanleiding van een feit dat tot zijn bevoegdheid behoort, vraagt dat een zaak aan de nationale gerechten wordt onttrokken, beslist het Hof van Cassatie, op vordering van de procureur-generaal en na de betrokkene te hebben gehoord, tot onttrekking van de zaak aan het Belgische gerecht waarbij hetzelfde feit aanhangig is gemaakt, na te hebben nagegaan of er geen dwaling betreffende de persoon bestaat.
Art.48. Het arrest dat de onttrekking van de zaak gelast, verhindert de voortzetting van de procedure in België, onverminderd de toepassing van artikel 49 van deze wet. De onttrekking van de zaak belet niet dat de burgerlijke partij het recht heeft om vergoeding te vorderen. De uitoefening van dat recht wordt opgeschort zolang de zaak aanhangig is voor het Tribunaal.
Art.49. Ingeval het Tribunaal, nadat de zaak aan het Belgisch gerecht is onttrokken, mededeelt dat de aanklager besloten heeft geen akte van beschuldiging op te stellen, dat het Tribunaal deze akte niet heeft bevestigd of dat het Tribunaal zich onbevoegd heeft verklaard, regelt het Hof van Cassatie, op vordering van de procureur-generaal en na de betrokkene te hebben gehoord, de procedure en beveelt, in voorkomend geval, de verwijzing naar het bevoegde hof, de bevoegde rechtbank of het bevoegde onderzoeksgerecht.
HOOFDSTUK III. - Wederzijdse rechtshulp.
Art.50.§ 1. (De verzoeken van de aanklager of de beschikkingen van het Tribunaal die gericht zijn op de uitvoering van maatregelen inzake inzameling en overlegging van gegevens die inzonderheid betrekking hebben op de vaststelling van de identiteit en het opsporen van personen, het verzamelen van getuigenissen, het overleggen van bewijzen en het toezenden van stukken en die noodzakelijk zijn voor het onderzoek of voor het goede verloop van het proces, worden ten uitvoer gelegd volgens de procedure bepaald in de Belgische wetgeving en op de wijze omschreven in het verzoek, tenzij voornoemde wetgeving zulks verbiedt.) <W 2006-07-01/60, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
§ 2. [1 Het verzoek van de aanklager of de beschikking van het Tribunaal die betrekking heeft op een dwangmaatregel waarvoor enkel een onderzoeksrechter bevoegd is, wordt ten uitvoer gelegd door de onderzoeksrechter van het gerechtelijk arrondissement waarin de plaats is gelegen waar de maatregel moet worden uitgevoerd.
Indien echter verschillende uitvoeringsmaatregelen worden gevraagd, kan het openbaar ministerie een van de territoriaal bevoegde rechters belasten met de uitvoering van al die maatregelen.]1
§ 3. [1 Huiszoekingen en inbeslagnemingen waar het Tribunaal om verzoekt, worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig de Belgische wetgeving, zonder dat het verzoek uitvoerbaar moet worden verklaard. Alvorens de stukken aan het Tribunaal toe te zenden, doet de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de stukken zijn neergelegd, binnen vijf dagen nadat de zaak bij haar aanhangig is gemaakt, uitspraak over de overzending van de stukken aan het Tribunaal en, in voorkomend geval, over de vordering van derden-bezitters of van derden die beweren recht te hebben op de in beslag genomen zaak, die de griffie van de raadkamer vooraf heeft opgeroepen bij aangetekende zending. Zij doet uitspraak in laatste aanleg, zonder mogelijkheid tot derdenverzet.]1
§ 4. Wanneer het Tribunaal iemand het statuut van beschermde getuige verleent en België vraagt om de nodige beschermingsmaatregelen te nemen, dan beslist de centrale autoriteit, na overleg met de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie opgericht bij artikel 103 van het Wetboek van strafvordering, welke maatregelen als bedoeld in artikel 104 van hetzelfde Wetboek ten aanzien van deze persoon moeten worden genomen. Los van de maatregelen die ten aanzien van de beschermde getuige zijn genomen, kan de centrale autoriteit, wanneer zij dat nodig acht, ook beschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 104 nemen ten aanzien van de verwanten van deze persoon. Deze maatregelen worden uitgevoerd op dezelfde manier als de maatregelen die zijn genomen ten aanzien van een bedreigde getuige, een gezinslid of een andere bloedverwant bedoeld in artikel 102 van hetzelfde Wetboek. [1 Met inachtneming van het beginsel van proportionaliteit kunnen samen of achtereenvolgens gewone en bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend.]1
[1 In afwijking van artikel 106 van het Wetboek van strafvordering kan een identiteitswijziging worden toegekend aan een beschermde getuige en aan zijn verwanten, op beslissing van de centrale autoriteit, na raadpleging van de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie.
De nieuwe identiteit wordt vastgesteld op voorstel van de getuigenbeschermingsdienst, na overleg met de betrokken persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger en wordt door tussenkomst van de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie aan de centrale autoriteit meegedeeld.
De procedure van identiteitswijziging is niet enkel beperkt tot de personen die de Belgische nationaliteit bezitten.
De centrale autoriteit kan elke bevoegde autoriteit verzoeken om te zorgen voor de tenuitvoerlegging van deze beslissing. In dat kader kan de centrale autoriteit bijzondere voorwaarden of aanvullende maatregelen opleggen om de bescherming van de getuigen te kunnen waarborgen.
De verandering van naam, voornamen, geboortedatum en -plaats is vrijgesteld van registratierecht.
In afwijking van artikel [2 29]2 van het Burgerlijk Wetboek kan enkel met de uitdrukkelijke toestemming van de centrale autoriteit, na raadpleging van de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie, een uittreksel of afschrift worden afgegeven van een akte van de burgerlijke stand betreffende een persoon van wie de identiteit overeenkomstig deze paragraaf is gewijzigd. Hetzelfde geldt voor elk document of attest dat het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen of de Dienst Vreemdelingenzaken moet afgeven, op verzoek van de centrale autoriteit.
Er kan geen misdrijf zijn wanneer strikt noodzakelijke feiten worden gepleegd in het kader van het tweede tot het zevende lid van deze paragraaf ter verzekering van de bescherming van de getuige.]1
Wanneer het Tribunaal de in het [1 eerste]1 lid bedoelde persoon het statuut van beschermde getuige ontneemt, beslist de centrale autoriteit of de maatregelen ten aanzien van die persoon of ten aanzien van andere personen, moeten worden behouden.
[1 § 5. Elke in België gedetineerde persoon kan op verzoek van het Tribunaal tijdelijk naar het Tribunaal worden overgebracht om hem te kunnen identificeren, zijn getuigenis te horen of van hem enige andere vorm van bijstand te verkrijgen.
Deze persoon kan worden overgebracht indien aan de volgende voorwaarden is voldaan :
1° de persoon stemt vrijelijk en met kennis van zaken in met de overbrenging; en
2° de centrale autoriteit stemt in met de overbrenging naar het Tribunaal, onder voorbehoud van de eventueel overeengekomen voorwaarden.
De centrale autoriteit regelt de tijdelijke overbrenging van gedetineerde personen in samenwerking met de griffier en met de autoriteiten van de Gaststaat van het Tribunaal.
De termijnen inzake voorlopige hechtenis worden geschorst zolang de betrokkene zich niet op het grondgebied bevindt.
§ 6. Op verzoek van het Tribunaal stemt de centrale autoriteit in met het vervoer over het Belgische grondgebied van iedere persoon die door een andere Staat aan het Tribunaal overgedragen wordt, behalve wanneer de doorvoer de overdracht zou hinderen of vertragen.
Ingeval een onvoorziene landing plaatsvindt op het Belgische grondgebied, kan van het Tribunaal een verzoek tot doorvoer worden geëist. De vervoerde persoon wordt in detentie geplaatst in afwachting van de ontvangst van het verzoek en van de totstandbrenging van de doorvoer. De detentie mag evenwel niet langer duren dan zesennegentig uur te rekenen vanaf de onvoorziene landing, indien het verzoek niet binnen die termijn wordt ontvangen.
§ 7. Op verzoek van het Tribunaal stemt de centrale autoriteit in met het vervoer over het Belgische grondgebied van iedere in het buitenland gedetineerde persoon, in het kader van de tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp op de zetel van het Tribunaal. Het bevel tot aanhouding van de betrokkene heeft uitwerking op het Belgische grondgebied gedurende de tijd die nodig is voor zijn doortocht.]1
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 49, 007; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Art.51. De bevoegde gerechtelijke autoriteit waarbij de zaak aanhangig is, stelt het Tribunaal in kennis van de datum en de plaats van tenuitvoerlegging van de gevorderde maatregel. De aanklager of de vorderende rechter is gemachtigd de tenuitvoerlegging bij te wonen.
Art.52.Ingeval bij een Belgisch gerecht een procedure aanhangig is inzake feiten bedoeld bij de artikelen 136bis tot 136quater, 136sexies en 136septies van het Strafwetboek die tot de bevoegdheid van het Tribunaal zouden kunnen behoren, wordt het Tribunaal hierover ingelicht door de [1 centrale autoriteit]1.
----------
(1)<W 2021-11-28/01, art. 50, 007; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
HOOFDSTUK IV. - Aanhouding en overbrenging.
Art.53.§ 1. Het bevel tot aanhouding uitgevaardigd door het Tribunaal ten aanzien van een persoon die zich op het Belgische grondgebied bevindt, wordt uitvoerbaar verklaard door de raadkamer van diens verblijfplaats of van de plaats waar hij is aangetroffen.
De raadkamer gaat na of de stukken vereist voor de aanhouding zijn overgelegd en of er geen dwaling betreffende de persoon bestaat.
Binnen vierentwintig uur te rekenen van de beschikking van de raadkamer houdende weigering het bevel tot aanhouding van het Tribunaal uitvoerbaar te verklaren, kan het openbaar ministerie tegen deze beslissing hoger beroep instellen bij de kamer van inbeschuldigingstelling. Deze laatste doet uitspraak binnen acht dagen. Het arrest is uitvoerbaar.
Binnen vierentwintig uur na de vrijheidsbeneming wordt de beslissing die het bevel tot aanhouding van het Tribunaal uitvoerbaar verklaart, aan de [1 aangehouden persoon]1 betekend. Deze laatste beschikt over een termijn van vierentwintig uur te rekenen van de betekening om in beroep te gaan bij de kamer van inbeschuldigingstelling. Dat beroep wordt ingesteld door middel van een verklaring neergelegd ter correctionele griffie of door middel van een verklaring van de [1 aangehouden persoon]1 aan de directeur van het huis van arrest of aan zijn afgevaardigde.
[1 De kamer van inbeschuldigingstelling hoort het openbaar ministerie, de aangehouden persoon en zijn raadsman en doet uitspraak uiterlijk binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de indiening van het beroep.]1 Het arrest is uitvoerbaar. De [1 aangehouden persoon]1 blijft in hechtenis tot de kamer van inbeschuldigingstelling uitspraak heeft gedaan.
[1 Tegen de door de kamer van inbeschuldigingstelling genomen beslissing kan geen cassatieberoep worden ingesteld.
De overdracht van de aangehouden persoon kan enkel plaatsvinden wanneer de beslissing die het verzoek om aanhouding en overdracht uitvoerbaar verklaart definitief is geworden.]1
Wanneer het bevel tot aanhouding van het Tribunaal definitief uitvoerbaar is verklaard, vindt de overbrenging van de aangehouden persoon plaats binnen drie maanden.
§ 2. [1 Het in het Reglement bedoeld verzoek tot voorlopige aanhouding, dat in spoedeisende gevallen door de aanklager wordt gedaan, wordt ten uitvoer gelegd op grond van een bevel tot aanhouding afgegeven door de onderzoeksrechter van het gerechtelijk arrondissement waarin de plaats is gelegen waar de persoon op wie het bevel betrekking heeft, zijn verblijfplaats heeft of de plaats waar hij is aangetroffen. De onderzoeksrechter gaat na of de stukken vereist voor de voorlopige aanhouding zijn overgelegd en of er geen dwaling betreffende de persoon bestaat.
Het bevel tot aanhouding moet worden betekend binnen vierentwintig uur te rekenen van de vrijheidsberoving.
Tegen het bevel tot aanhouding kan geen beroep worden ingesteld.]1
[1 § 3. De aangehouden persoon heeft het recht om de kamer van inbeschuldigingstelling bij verzoekschrift te verzoeken om voorlopige invrijheidstelling in afwachting van zijn overdracht.
De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijftien dagen te rekenen van de indiening van het verzoek, na het openbaar ministerie, de aangehouden persoon en zijn raadsman te hebben gehoord. De kamer van inbeschuldigingstelling overweegt, gelet op de ernst van de ten laste gelegde misdaden, of een dringende noodzakelijkheid en uitzonderlijke omstandigheden de voorlopige invrijheidstelling verantwoorden.
De kamer van inbeschuldigingstelling is niet gemachtigd om te onderzoeken of het Tribunaal het bevel tot aanhouding op geldige wijze heeft uitgevaardigd.
In geval van voorlopige invrijheidstelling stelt de kamer van inbeschuldigingstelling voorwaarden teneinde te waarborgen dat België zijn verplichting om de persoon aan het Tribunaal over te dragen, kan nakomen. Wanneer de voorwaarden niet in acht worden genomen, vaardigt de onderzoeksrechter, op vordering van het openbaar ministerie, een bevel tot aanhouding uit.
Ingeval met de voorlopige invrijheidstelling wordt ingestemd, kan het Tribunaal de centrale autoriteit verzoeken regelmatig verslag uit te brengen over het regime van de voorlopige invrijheidstelling.
Tegen de door de kamer van inbeschuldigingstelling genomen beslissing kan cassatieberoep worden ingesteld op de wijze en binnen de termijnen bepaald bij artikel 31 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.
De aangehouden persoon blijft in hechtenis tot de beslissing over het cassatieberoep, voor zover [2 dit]2 binnen de termijn van vijftien dagen van de verklaring van cassatieberoep geschiedt; de persoon wordt in vrijheid gesteld als de beslissing niet binnen die termijn gewezen is.
Wanneer het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift wordt verworpen, kan de aangehouden persoon slechts een nieuw verzoek tot invrijheidstelling indienen na het verstrijken van een termijn van een maand te rekenen van het arrest tot verwerping.
De bepalingen van deze paragraaf zijn van toepassing op het bevel tot aanhouding dat wordt bedoeld in het vierde lid in fine.]1
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 51, 007; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Art.54. Met inachtneming van hetgeen in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is bepaald, brengt de regering de aangehouden persoon over overeenkomstig het Reglement van het Tribunaal.
HOOFDSTUK V. - Tenuitvoerlegging van de straffen.
Art.55.§ 1. Voorzover België is ingeschreven op de lijst van de Staten die aan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties te kennen hebben gegeven bereid te zijn veroordeelde personen te aanvaarden met het oog op de tenuitvoerlegging van hun gevangenisstraf, en voor zover een persoon veroordeeld door het Tribunaal te dien einde naar België wordt overgebracht overeenkomstig de bilaterale overeenkomst houdende tenuitvoerlegging van de straffen gesloten tussen België en dat Tribunaal, is de gevangenisstraf in België rechtstreeks en onmiddellijk uitvoerbaar.
§ 2. Binnen vierentwintig uur na aankomst van de overgebrachte persoon in de strafinrichting die hem is aangewezen, verschijnt hij voor de procureur des Konings bij de [1 van het gerechtelijk arrondissement waarin de plaats van detentie is gelegen]1 rechtbank van eerste aanleg. [1 De procureur des Konings ondervraagt hem over zijn identiteit]1, maakt daarvan proces-verbaal op en gelast, op grond van het origineel of van een uitgifte van het vonnis van het Tribunaal, de onmiddellijke opsluiting van de veroordeelde.
[1 § 3. De procedures inzake vervroegde vrijlating worden uitsluitend geregeld door het Statuut van het Tribunaal. De door het Tribunaal gewezen beslissingen zijn onmiddellijk uitvoerbaar in België.
In dit kader zijn de bepalingen van de Belgische wetgeving met betrekking tot de wijze van strafuitvoering niet van toepassing op de gedetineerde die in België een door het Tribunaal uitgesproken vrijheidsbenemende straf ondergaat.
§ 4. Na raadpleging van de penitentiaire administratie geeft de centrale autoriteit een omstandig advies wanneer het Tribunaal, bij de uitoefening van zijn bevoegdheden op het vlak van vervroegde invrijheidstelling, haar daarom verzoekt.
§ 5. In geval van medische redenen die een vervroegde invrijheidstelling nodig zouden maken, brengt de centrale autoriteit het Tribunaal, dat als enige bevoegd is om over een dergelijke invrijheidstelling te beslissen, hiervan zo snel mogelijk op de hoogte.]1
[1 § 6.]1 Het verzoek tot herziening van de beslissing van het Tribunaal inzake de schuld of de straf, de beslissing inzake de herziening en de toepassing ervan worden beheerst door het Statuut van voornoemd Tribunaal, alsmede door de bilaterale overeenkomst houdende tenuitvoerlegging van de straffen gesloten tussen België en dat Tribunaal.
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
Art. 55bis.[1 Onverminderd de rechten van derden te goeder trouw legt België de maatregelen houdende verbeurdverklaring ten uitvoer die het Tribunaal heeft bevolen. Wanneer het Tribunaal België verzoekt een beslissing tot verbeurdverklaring ten uitvoer te leggen, verklaart de correctionele rechtbank van het gerechtelijk arrondissement waarin de goederen gelegen zijn waarop de verbeurdverklaring betrekking heeft, die beslissing uitvoerbaar, na het openbaar ministerie en de veroordeelde persoon of zijn raadsman te hebben gehoord. Indien het onmogelijk is gevolg te geven aan het bevel tot verbeurdverklaring, worden gelijkwaardige maatregelen genomen zoals bedoeld in artikel 43bis, tweede lid, van het Strafwetboek, zulks onverminderd de rechten van derden te goeder trouw. [2 De geldsommen, de roerende en onroerende goederen of de opbrengst van de verkoop ervan, verkregen ingevolge de tenuitvoerlegging van een arrest van het Tribunaal, worden integraal overdragen aan het Tribunaal op initiatief van het openbaar ministerie. Het stelt de centrale autoriteit in kennis van alle overdrachten aan het Tribunaal met toepassing van dit artikel.]2]1 [2 Voor zover zijn bevoegdheden dit mogelijk maken, staat het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring het openbaar ministerie bij in de tenuitvoerlegging van dit artikel, indien het openbaar ministerie erom verzoekt.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-03-26/02, art. 25, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 52, 007; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
TITEL IV. - Opheffings- en overgangsbepalingen.
Art.56. § 1. De wet van 22 maart 1996 betreffende de erkenning van en de samenwerking met het Internationaal Tribunaal voor voormalig Joegoslavië en het Internationaal Tribunaal voor Rwanda wordt opgeheven op de datum van inwerkingtreding van deze wet.
§ 2. Artikel 28 van de wet van 5 augustus 2003 betreffende ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht wordt opgeheven op de datum van inwerkingtreding van deze wet.
Art.57. De samenwerkingshandelingen in het kader van de wet van 22 maart 1996 betreffende de erkenning van en de samenwerking met het Internationaal Tribunaal voor voormalig Joegoslavië en het Internationaal Tribunaal voor Rwanda, waaraan uitvoering wordt gegeven op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet worden voort ten uitvoer gelegd in het kader van deze wet.
TITEL V. - Samenwerking met het Speciaal Tribunaal voor Sierra Leone.
HOOFDSTUK I. - Algemeen.
Art.58.<ingevoegd bij W 2006-07-01/60, art. 4; Inwerkingtreding : 07-08-2006> Voor de toepassing van Titel V van deze wet wordt verstaan onder :
- " Tribunaal " : het Speciaal Tribunaal voor Sierra Leone ingesteld bij de internationale overeenkomst van 16 januari 2002 gesloten tussen de Verenigde Naties en de regering van Sierra Leone, en voortvloeiend uit resolutie 1315 (2000) van 14 augustus 2000 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties [1 en het Residueel Speciaal Tribunaal voor Sierra Leone ingesteld bij de internationale overeenkomst van 29 juli (New York) en 11 augustus 2010 (Freetown) gesloten tussen de Verenigde Naties en de regering van Sierra Leone, en voortvloeiend uit resolutie 1315 (2000) van 14 augustus 2000 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties]1;
- " Statuut " : het Statuut van het Speciaal Tribunaal voor Sierra Leone gevoegd bij de op 6 maart 2002 aan de voorzitter van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties gerichte brief van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties [1 en het Statuut van het Residueel Speciaal Tribunaal voor Sierra Leone gevoegd als bijlage bij de internationale overeenkomst van 29 juli (New York) en 11 augustus 2010 (Freetown) gesloten tussen de Verenigde Naties en de regering van Sierra Leone]1;
- " Aanklager " : de aanklager van het Tribunaal alsmede eenieder die door hem is gemachtigd of onder zijn gezag werkt in het kader van de functie die hij op grond van het Statuut uitoefent;
[1 - "Centrale autoriteit" : de autoriteit die bevoegd is voor samenwerking tussen België en het Tribunaal, te weten, binnen de Federale Overheidsdienst Justitie, de dienst internationaal humanitair recht, aangewezen bij het koninklijk besluit van 17 september 2005 houdende oprichting van een dienst internationaal humanitair recht;
- "Openbaar ministerie" : de federale procureur.]1
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 26, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
Art.59. <ingevoegd bij W 2006-07-01/60, art. 5; Inwerkingtreding : 07-08-2006> België kan overeenkomstig de bepalingen van deze wet gevolg geven aan de verzoeken om samenwerking van het Tribunaal.
Art.60.[1 § 1. De centrale autoriteit is bevoegd om de verzoeken uitgaande van het Tribunaal in ontvangst te nemen, om de verzoeken om samenwerking uitgaande van de bevoegde Belgische autoriteiten over te zenden aan het Tribunaal en om elke informatie van gerechtelijke aard die onder de bevoegdheid van het Tribunaal kan vallen, over te zenden aan het Tribunaal. Zij staat in voor de opvolging ervan.
§ 2. De verzoeken van het Tribunaal worden aan de centrale autoriteit gericht door elk communicatiemiddel dat een geschrift nalaat. Zij moeten worden opgesteld in een van de officiële talen van België of, zoniet, vergezeld gaan van een voor eensluidend verklaarde vertaling in een van deze talen.
§ 3. De bevoegde Belgische autoriteiten kunnen om de medewerking van het Tribunaal verzoeken. De verzoeken worden overgezonden door toedoen van de centrale autoriteit. De Belgische autoriteiten moeten de voorwaarden in acht nemen waarvan het Tribunaal de tenuitvoerlegging van het verzoek afhankelijk stelt. Indien de stukken tot staving niet zijn opgesteld in een van de werktalen van het Tribunaal, moeten zij vergezeld gaan van een vertaling in een van deze talen.]1
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 27, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
Art.61. <ingevoegd bij W 2006-07-01/60, art. 7; Inwerkingtreding : 07-08-2006>De bevoegde autoriteiten verlenen aan het Tribunaal hun volledige gerechtelijke samenwerking in alle procedures die voortvloeien uit een verzoek van het Tribunaal om samenwerking en waaraan de centrale autoriteit heeft beslist gevolg te geven.
HOOFDSTUK II. - Wederzijdse rechtshulp.
Art.62.<ingevoegd bij W 2006-07-01/60, art. 9; Inwerkingtreding : 07-08-2006> § 1. De verzoeken van de aanklager of de beschikkingen van het Tribunaal die gericht zijn op de uitvoering van maatregelen inzake inzameling en overlegging van gegevens die inzonderheid betrekking hebben op de vaststelling van de identiteit en het opsporen van personen, het verzamelen van getuigenissen, het overleggen van bewijzen en het toezenden van stukken en die noodzakelijk zijn voor het onderzoek of voor het goede verloop van het proces, worden ten uitvoer gelegd volgens de procedure bepaald in de Belgische wetgeving en op de wijze omschreven in het verzoek, tenzij voornoemde wetgeving zulks verbiedt.
§ 2. [1 Het verzoek van de aanklager of de beschikking van het Tribunaal die betrekking heeft op een dwangmaatregel waarvoor enkel een onderzoeksrechter bevoegd is, wordt ten uitvoer gelegd door de onderzoeksrechter van het gerechtelijk arrondissement waarin de plaats is gelegen waar de maatregel moet worden uitgevoerd.
Indien echter verschillende uitvoeringsmaatregelen worden gevraagd, kan het openbaar ministerie een van de territoriaal bevoegde rechters belasten met de uitvoering van al die maatregelen.]1
§ 3. [1 Huiszoekingen en inbeslagnemingen waar het Tribunaal om verzoekt, worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig de Belgische wetgeving, zonder dat het verzoek uitvoerbaar moet worden verklaard. Alvorens de stukken aan het Tribunaal toe te zenden, doet de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de stukken zijn neergelegd, binnen vijf dagen nadat de zaak bij haar aanhangig is gemaakt, uitspraak over de overzending van de stukken aan het Hof en, in voorkomend geval, over de vordering van derden-bezitters of van derden die beweren recht te hebben op de in beslag genomen zaak, die de griffie van de raadkamer vooraf heeft opgeroepen bij aangetekende zending. Zij doet uitspraak in laatste aanleg, zonder mogelijkheid tot derdenverzet.]1
§ 4. Wanneer het Tribunaal iemand het statuut van beschermde getuige verleent en België vraagt om de nodige beschermingsmaatregelen te nemen, dan beslist de centrale autoriteit, na overleg met de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie opgericht bij artikel 103 van het Wetboek van strafvordering, welke maatregelen als bedoeld in artikel 104 van hetzelfde Wetboek ten aanzien van deze persoon moeten worden genomen.
Los van de maatregelen die ten aanzien van de beschermde getuige zijn genomen, kan de centrale autoriteit, wanneer zij dat nodig acht, ook beschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 104 nemen ten aanzien van de verwanten van deze persoon.
Deze maatregelen worden uitgevoerd op dezelfde manier als de maatregelen die zijn genomen ten aanzien van een bedreigde getuige, een gezinslid of een andere bloedverwant bedoeld in artikel 102 van hetzelfde Wetboek. [1 Met inachtneming van het beginsel van proportionaliteit kunnen samen of achtereenvolgens gewone en bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend.]1
[1 In afwijking van artikel 106 van het Wetboek van strafvordering kan een identiteitswijziging worden toegekend aan een beschermde getuige en aan zijn verwanten, op beslissing van de centrale autoriteit, na raadpleging van de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie.
De nieuwe identiteit wordt vastgesteld op voorstel van de getuigenbeschermingsdienst, na overleg met de betrokken persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger en wordt door tussenkomst van de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie aan de centrale autoriteit meegedeeld.
De procedure van identiteitswijziging is niet enkel beperkt tot de personen die de Belgische nationaliteit bezitten.
De centrale autoriteit kan elke bevoegde autoriteit verzoeken om te zorgen voor de tenuitvoerlegging van deze beslissing. In dat kader kan de centrale autoriteit bijzondere voorwaarden of aanvullende maatregelen opleggen om de bescherming van de getuigen te kunnen waarborgen.
De verandering van naam, voornamen, geboortedatum en -plaats is vrijgesteld van registratierecht.
In afwijking van artikel [2 29]2 van het Burgerlijk Wetboek kan enkel met de uitdrukkelijke toestemming van de centrale autoriteit, na raadpleging van de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie, een uittreksel of afschrift worden afgegeven van een akte van de burgerlijke stand betreffende een persoon van wie de identiteit overeenkomstig deze paragraaf is gewijzigd. Hetzelfde geldt voor elk document of attest dat het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen of de Dienst Vreemdelingenzaken moet afgeven, op verzoek van de centrale autoriteit.
Er kan geen misdrijf zijn wanneer strikt noodzakelijke feiten worden gepleegd in het kader van het vierde tot het negende lid van deze paragraaf ter verzekering van de bescherming van de getuige.]1
Wanneer het Tribunaal de in het [1 eerste]1 lid bedoelde persoon het statuut van beschermde getuige ontneemt, beslist de centrale autoriteit of de maatregelen ten aanzien van die persoon of ten aanzien van andere personen, moeten worden behouden.
[1 § 5. Elke in België gedetineerde persoon kan op verzoek van het Tribunaal tijdelijk naar het Tribunaal worden overgebracht om hem te kunnen identificeren, zijn getuigenis te horen of van hem enige andere vorm van bijstand te verkrijgen.
Deze persoon kan worden overgebracht indien aan de volgende voorwaarden is voldaan :
1° de persoon stemt vrijelijk en met kennis van zaken in met de overbrenging; en
2° de centrale autoriteit stemt in met de overbrenging naar het Tribunaal, onder voorbehoud van de eventueel overeengekomen voorwaarden.
De centrale autoriteit regelt de tijdelijke overbrenging van gedetineerde personen in samenwerking met de griffier en met de autoriteiten van de Gaststaat van het Tribunaal.
De termijnen inzake voorlopige hechtenis worden geschorst zolang de betrokkene zich niet op het grondgebied bevindt.
§ 6. Op verzoek van het Tribunaal stemt de centrale autoriteit in met het vervoer over het Belgische grondgebied van iedere persoon die door een andere Staat aan het Tribunaal overgedragen wordt, behalve wanneer de doorvoer de overdracht zou hinderen of vertragen.
Ingeval een onvoorziene landing plaatsvindt op het Belgische grondgebied, kan van het Tribunaal een verzoek tot doorvoer worden geëist. De vervoerde persoon wordt in detentie geplaatst in afwachting van de ontvangst van het verzoek en van de totstandbrenging van de doorvoer. De detentie mag evenwel niet langer duren dan zesennegentig uur te rekenen vanaf de onvoorziene landing, indien het verzoek niet binnen die termijn wordt ontvangen.
§ 7. Op verzoek van het Tribunaal stemt de centrale autoriteit in met het vervoer over het Belgische grondgebied van iedere in het buitenland gedetineerde persoon, in het kader van de tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp op de zetel van het Tribunaal. Het bevel tot aanhouding van de betrokkene heeft uitwerking op het Belgische grondgebied gedurende de tijd die nodig is voor zijn doortocht.]1
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 28, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 53, 007; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Art.63. <ingevoegd bij W 2006-07-01/60, art. 10; Inwerkingtreding : 07-08-2006> De bevoegde gerechtelijke autoriteit waarbij de zaak aanhangig is, stelt het Tribunaal in kennis van de datum en de plaats van tenuitvoerlegging van de gevorderde maatregel. De aanklager of de vorderende rechter is gemachtigd de tenuitvoerlegging bij te wonen.
HOOFDSTUK III. [1 - Strafuitvoering]1
----------
(1)
Art. 63bis. [1 § 1. Voor zover België met het Tribunaal een bilaterale overeenkomst inzake strafuitvoering heeft gesloten, is de gevangenisstraf rechtstreeks en onmiddellijk uitvoerbaar in België.
§ 2. Binnen vierentwintig uur na de aankomst van de overgebrachte persoon in de strafinrichting die hem is aangewezen, verschijnt hij voor de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement waarin de plaats van detentie is gelegen. De procureur des Konings ondervraagt hem over zijn identiteit, maakt daarvan proces-verbaal op en gelast op grond van het origineel of van een uitgifte van het vonnis van het Tribunaal de onmiddellijke opsluiting van de veroordeelde.
§ 3. De procedures inzake vervroegde invrijheidstelling worden uitsluitend geregeld in het Statuut van het Tribunaal. De door het Tribunaal gewezen beslissingen zijn onmiddellijk uitvoerbaar in België.
In dit kader zijn de bepalingen van de Belgische wetgeving met betrekking tot de wijze van strafuitvoering niet van toepassing op de gedetineerde die in België een door het Tribunaal uitgesproken vrijheidsbenemende straf ondergaat.
§ 4. Na raadpleging van de penitentiaire administratie geeft de centrale autoriteit een omstandig advies wanneer het Tribunaal, bij de uitoefening van zijn bevoegdheden op het vlak van vervroegde invrijheidstelling, haar daarom verzoekt.
§ 5. In geval van medische redenen die een vervroegde invrijheidstelling nodig zouden maken, brengt de centrale autoriteit het Tribunaal, dat als enige bevoegd is om over een dergelijke invrijheidstelling te beslissen, hiervan zo snel mogelijk op de hoogte.
§ 6. Het verzoek tot herziening van de beslissing van het Tribunaal inzake de schuld of de straf, de beslissing inzake de herziening en de toepassing ervan worden beheerst door het Statuut van voornoemd Tribunaal, alsmede door de bilaterale overeenkomst houdende tenuitvoerlegging van de straffen gesloten tussen België en dat Tribunaal.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-03-26/02, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
Art. 63ter.[1 Onverminderd de rechten van derden te goeder trouw legt België de maatregelen houdende verbeurdverklaring ten uitvoer die het Tribunaal heeft bevolen. Wanneer het Tribunaal België verzoekt een beslissing tot verbeurdverklaring ten uitvoer te leggen, verklaart de correctionele rechtbank van het gerechtelijk arrondissement waarin de goederen gelegen zijn waarop de verbeurdverklaring betrekking heeft, die beslissing uitvoerbaar, na het openbaar ministerie en de veroordeelde persoon of zijn raadsman te hebben gehoord. Indien het onmogelijk is gevolg te geven aan het bevel tot verbeurdverklaring, worden gelijkwaardige maatregelen genomen zoals bedoeld in artikel 43bis, tweede lid, van het Strafwetboek, zulks onverminderd de rechten van derden te goeder trouw. [2 De geldsommen, de roerende en onroerende goederen of de opbrengst van de verkoop ervan, verkregen ingevolge de tenuitvoerlegging van een arrest van het Tribunaal, worden integraal overdragen aan het Tribunaal op initiatief van het openbaar ministerie. Het stelt de centrale autoriteit in kennis van alle overdrachten aan het Tribunaal met toepassing van dit artikel.]2]1 [2 Voor zover zijn bevoegdheden dit mogelijk maken, staat het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring het openbaar ministerie bij in de tenuitvoerlegging van dit artikel, indien het openbaar ministerie erom verzoekt.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-03-26/02, art. 31, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 54, 007; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
TITEL VI. - Samenwerking met de bijzondere kamers belast met de vervolging van de misdaden gepleegd onder het regime van democratisch Kampuchea.
HOOFDSTUK I. - Algemeen.
Art.64.<ingevoegd bij W 2006-07-01/65, art. 4; Inwerkingtreding : 12-08-2006> Voor de toepassing van titel VI van deze wet wordt verstaan onder :
- " Bijzondere kamers " : de bijzondere kamers opgericht bij de Cambodjaanse wet van 10 augustus 2001 tot oprichting van de bijzondere kamers belast met de vervolging van de misdaden gepleegd onder het regime van democratisch Kampuchea, zoals gewijzigd bij de Cambodjaanse wet van 27 oktober 2004 tot bekrachtiging van de internationale overeenkomst van 17 maart 2003 gesloten tussen de Verenigde Naties en de Regering van het Koninkrijk Cambodja;
- " Statuut " : de Cambodjaanse wet van 10 augustus 2001 tot oprichting van de bijzondere kamers belast met de vervolging van de misdaden gepleegd onder het regime van democratisch Kampuchea, zoals gewijzigd bij de Cambodjaanse wet van 27 oktober 2004 tot bekrachtiging van de internationale overeenkomst van 17 maart 2003 gesloten tussen de Verenigde Naties en de Regering van het Koninkrijk Cambodja;
- " Onderzoeksrechter " : de onderzoeksrechters belast met het onderzoek alsmede eenieder die door hen is gemachtigd of onder hun gezag werkt in het kader van de functie die zij op grond van het Statuut uitoefenen;
- " Aanklager " : de aanklagers belast met de vervolgingen alsmede eenieder die door hen is gemachtigd of onder hun gezag werkt in het kader van de functie die zij op grond van het Statuut uitoefenen;
[1 - "Centrale autoriteit" : de autoriteit die bevoegd is voor samenwerking tussen België en de bijzondere kamers, te weten, binnen de Federale Overheidsdienst Justitie, de dienst internationaal humanitair recht, aangewezen bij het koninklijk besluit van 17 september 2005 houdende oprichting van een dienst internationaal humanitair recht;
- "Openbaar ministerie" : de federale procureur.]1
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 32, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
Art.65. <ingevoegd bij W 2006-07-01/65, art. 5; Inwerkingtreding : 12-08-2006> België kan overeenkomstig de bepalingen van deze wet gevolg geven aan de verzoeken om samenwerking van de bijzondere kamers.
Art.66.[1 § 1. De centrale autoriteit is bevoegd om de verzoeken uitgaande van de bijzondere kamers in ontvangst te nemen, om de verzoeken om samenwerking uitgaande van de bevoegde Belgische autoriteiten over te zenden aan de bijzondere kamers en om elke informatie van gerechtelijke aard die onder de bevoegdheid van de bijzondere kamers kan vallen, over te zenden aan de bijzondere kamers. Zij staat in voor de opvolging ervan.
§ 2. De verzoeken van de bijzondere kamers worden aan de centrale autoriteit gericht door elk communicatiemiddel dat een geschrift nalaat. Zij moeten worden opgesteld in een van de officiële talen van België of, zoniet, vergezeld gaan van een voor eensluidend verklaarde vertaling in een van deze talen.
§ 3. De bevoegde Belgische autoriteiten kunnen om de medewerking van de bijzondere kamers verzoeken. De verzoeken worden overgezonden door toedoen van de centrale autoriteit. De Belgische autoriteiten moeten de voorwaarden in acht nemen waarvan de bijzondere kamers de tenuitvoerlegging van het verzoek afhankelijk stellen. Indien de stukken tot staving niet zijn opgesteld in een van de werktalen van de bijzondere kamers, moeten zij vergezeld gaan van een vertaling in een van deze talen.]1
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 33, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
Art.67. <ingevoegd bij W 2006-07-01/65, art. 7; Inwerkingtreding : 12-08-2006> De bevoegde autoriteiten verlenen aan de bijzondere kamers hun volledige gerechtelijke samenwerking in alle procedures die voortvloeien uit een verzoek van de bijzondere kamers om samenwerking, waaraan de centrale autoriteit beslist heeft gevolg te geven.
HOOFDSTUK II. - Wederzijdse rechtshulp.
Art.68.<ingevoegd bij W 2006-07-01/65, art. 9; Inwerkingtreding : 12-08-2006> § 1. De verzoeken van de aanklager of de onderzoeksrechter, of de beschikkingen van de bijzondere kamers die gericht zijn op de uitvoering van maatregelen inzake inzameling en overlegging van gegevens die inzonderheid betrekking hebben op het vaststellen van de identiteit en het opsporen van personen, het verzamelen van getuigenissen, het overleggen van bewijzen en het toezenden van stukken die noodzakelijk zijn voor het onderzoek of voor het goede verloop van het proces, worden ten uitvoer gelegd volgens de procedure bepaald in de Belgische wetgeving en op de wijze omschreven in het verzoek, tenzij voornoemde wetgeving zulks verbiedt.
§ 2. [1 Het verzoek van de aanklager of de onderzoeksrechter, of de beschikking van de bijzondere kamers die betrekking heeft op een dwangmaatregel waarvoor enkel een onderzoeksrechter bevoegd is, wordt ten uitvoer gelegd door de onderzoeksrechter van het gerechtelijk arrondissement waarin de plaats is gelegen waar de maatregel moet worden uitgevoerd.
Indien echter verschillende uitvoeringsmaatregelen worden gevraagd, kan het openbaar ministerie een van de territoriaal bevoegde rechters belasten met de uitvoering van al die maatregelen.]1
§ 3. [1 Huiszoekingen en inbeslagnemingen waar de bijzondere kamers om verzoeken, worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig de Belgische wetgeving, zonder dat het verzoek uitvoerbaar moet worden verklaard. Alvorens de stukken aan de bijzondere kamers toe te zenden, doet de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de stukken zijn neergelegd, binnen vijf dagen nadat de zaak bij haar aanhangig is gemaakt, uitspraak over de overzending van de stukken aan de bijzondere kamers en, in voorkomend geval, over de vordering van derden-bezitters of van derden die beweren recht te hebben op de in beslag genomen zaak, die de griffie van de raadkamer vooraf heeft opgeroepen bij aangetekende zending. Zij doet uitspraak in laatste aanleg, zonder mogelijkheid tot derdenverzet.]1
§ 4. Wanneer de onderzoeksrechter, de aanklager of de bijzondere kamers een persoon het statuut van beschermde getuige verlenen en België vragen om de nodige beschermingsmaatregelen te nemen, dan beslist de centrale autoriteit, na overleg met de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie opgericht bij artikel 103 van het Wetboek van strafvordering, welke maatregelen als bedoeld in artikel 104 van hetzelfde Wetboek ten aanzien van deze persoon moeten worden genomen. Los van de maatregelen die ten aanzien van de beschermde getuige zijn genomen, kan de centrale autoriteit, wanneer zij dat nodig acht, ook beschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 104 nemen ten aanzien van de verwanten van deze persoon. Deze maatregelen worden uitgevoerd op dezelfde wijze als de maatregelen die zijn genomen ten aanzien van een bedreigde getuige, een gezinslid of een andere bloedverwant bedoeld in artikel 102 van hetzelfde Wetboek. [1 Met inachtneming van het beginsel van proportionaliteit kunnen samen of achtereenvolgens gewone en bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend.]1
[1 In afwijking van artikel 106 van het Wetboek van strafvordering kan een identiteitswijziging worden toegekend aan een beschermde getuige en aan zijn verwanten, op beslissing van de centrale autoriteit, na raadpleging van de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie.
De nieuwe identiteit wordt vastgesteld op voorstel van de getuigenbeschermingsdienst, na overleg met de betrokken persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger en wordt door tussenkomst van de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie aan de centrale autoriteit meegedeeld.
De procedure van identiteitswijziging is niet enkel beperkt tot de personen die de Belgische nationaliteit bezitten.
De centrale autoriteit kan elke bevoegde autoriteit verzoeken om te zorgen voor de tenuitvoerlegging van deze beslissing. In dat kader kan de centrale autoriteit bijzondere voorwaarden of aanvullende maatregelen opleggen om de bescherming van de getuigen te kunnen waarborgen.
De verandering van naam, voornamen, geboortedatum en -plaats is vrijgesteld van registratierecht.
In afwijking van artikel [2 29]2 van het Burgerlijk Wetboek kan enkel met de uitdrukkelijke toestemming van de centrale autoriteit, na raadpleging van de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie, een uittreksel of afschrift worden afgegeven van een akte van de burgerlijke stand betreffende een persoon van wie de identiteit overeenkomstig deze paragraaf is gewijzigd. Hetzelfde geldt voor elk document of attest dat het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen of de Dienst Vreemdelingenzaken moet afgeven, op verzoek van de centrale autoriteit.
Er kan geen misdrijf zijn wanneer strikt noodzakelijke feiten worden gepleegd in het kader van het tweede tot het zevende lid van deze paragraaf ter verzekering van de bescherming van de getuige.]1
Wanneer de onderzoeksrechter, de aanklager of de bijzondere kamers de in het [1 eerste]1 lid bedoelde persoon het statuut van beschermde getuige ontnemen, beslist de centrale autoriteit of de maatregelen ten aanzien van die persoon of ten aanzien van andere personen, moeten worden behouden.
[1 § 5. Elke in België gedetineerde persoon kan op verzoek van de bijzondere kamers tijdelijk naar de bijzondere kamers worden overgebracht om hem te kunnen identificeren, zijn getuigenis te horen of van hem enige andere vorm van bijstand te verkrijgen.
Deze persoon kan worden overgebracht indien aan de volgende voorwaarden is voldaan :
1° de persoon stemt vrijelijk en met kennis van zaken in met de overbrenging; en
2° de centrale autoriteit stemt in met de overbrenging naar de bijzondere kamers, onder voorbehoud van de eventueel overeengekomen voorwaarden.
De centrale autoriteit regelt de tijdelijke overbrenging van gedetineerde personen in samenwerking met de griffier en met de autoriteiten van de Gaststaat van de bijzondere kamers.
De termijnen inzake voorlopige hechtenis worden geschorst zolang de betrokkene zich niet op het grondgebied bevindt.
§ 6. Op verzoek van de bijzondere kamers stemt de centrale autoriteit in met het vervoer over het Belgische grondgebied van iedere persoon die door een andere Staat aan de bijzondere kamers overgedragen wordt, behalve wanneer de doorvoer de overdracht zou hinderen of vertragen.
Ingeval een onvoorziene landing plaatsvindt op het Belgische grondgebied, kan van de bijzondere kamers een verzoek tot doorvoer worden geëist. De vervoerde persoon wordt in detentie geplaatst in afwachting van de ontvangst van het verzoek en de totstandbrenging van de doorvoer. De detentie mag evenwel niet langer duren dan zesennegentig uur te rekenen vanaf de onvoorziene landing, indien het verzoek niet binnen die termijn wordt ontvangen.
§ 7. Op verzoek van de bijzondere kamers stemt de centrale autoriteit in met het vervoer over het Belgische grondgebied van iedere in het Buitenland gedetineerde persoon, in het kader van de tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp op de zetel van de bijzondere kamers. Het bevel tot aanhouding van de betrokkene heeft uitwerking op het Belgische grondgebied gedurende de tijd die nodig is voor zijn doortocht.]1
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 34, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 55, 007; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Art.69. <ingevoegd bij W 2006-07-01/65, art. 10; Inwerkingtreding : 12-08-2006> De bevoegde gerechtelijke autoriteit waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, stelt de bijzondere kamers in kennis van de datum en de plaats van tenuitvoerlegging van de gevorderde maatregel. De aanklager of de vorderende rechter is gemachtigd de tenuitvoerlegging bij te wonen.
HOOFDSTUK III. [1 - Strafuitvoering]1
----------
(1)
Art. 69bis.[1 Onverminderd de rechten van derden te goeder trouw legt België de maatregelen houdende verbeurdverklaring ten uitvoer die de bijzondere kamers hebben bevolen. Wanneer de bijzondere kamers België verzoeken een beslissing tot verbeurdverklaring ten uitvoer te leggen, verklaart de correctionele rechtbank van het gerechtelijk arrondissement waarin de goederen gelegen zijn waarop de verbeurdverklaring betrekking heeft, die beslissing uitvoerbaar, na het openbaar ministerie en de veroordeelde persoon of zijn raadsman te hebben gehoord. Indien het onmogelijk is gevolg te geven aan het bevel tot verbeurdverklaring, kan de correctionele rechtbank van de plaats waar de goederen gelegen zijn waarop de verbeurdverklaring betrekking heeft gelijkwaardige maatregelen bevelen zoals bedoeld in artikel 43bis, tweede lid, van het Strafwetboek, zulks onverminderd de rechten van derden te goeder trouw. [2 De geldsommen, de roerende en onroerende goederen of de opbrengst van de verkoop ervan, verkregen ingevolge de tenuitvoerlegging van een arrest van de bijzondere kamers, worden integraal overdragen aan de bijzondere kamers op initiatief van het openbaar ministerie. Het stelt de centrale autoriteit in kennis van alle overdrachten aan de bijzondere kamers met toepassing van dit artikel.]2]1 [2 Voor zover zijn bevoegdheden dit mogelijk maken, staat het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring het openbaar ministerie bij in de tenuitvoerlegging van dit artikel, indien het openbaar ministerie erom verzoekt.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-03-26/02, art. 36, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 56, 007; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
TITEL VIbis. [1 - Samenwerking met het Speciaal Tribunaal voor Libanon]1
----------
(1)
HOOFDSTUK I. [1 - Algemeen]1
----------
(1)
Art.70. [1 Voor de toepassing van titel VIbis van deze wet wordt verstaan onder :
- "Tribunaal" : het Speciaal Tribunaal voor Libanon ingesteld bij de internationale overeenkomst van 6 februari 2007 gesloten tussen de Verenigde Naties en de regering van Libanon, en voortvloeiend uit resolutie 1664 (2006) van 29 maart 2006 aangenomen door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties;
- "Statuut" : het Statuut van het Speciaal Tribunaal voor Libanon gevoegd bij de resolutie 1757 (2007) van 30 mei 2007 aangenomen door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties;
- "Aanklager" : de aanklager van het Tribunaal alsmede eenieder die door hem is gemachtigd of onder zijn gezag werkt in het kader van de functie die hij op grond van het Statuut uitoefent;
- "Centrale autoriteit" : de autoriteit die bevoegd is voor samenwerking tussen België en het Speciaal Tribunaal voor Libanon, te weten, binnen de Federale Overheidsdienst Justitie, de dienst internationaal humanitair recht, aangewezen bij het koninklijk besluit van 17 september 2005 houdende oprichting van een dienst internationaal humanitair recht;
- "Openbaar ministerie" : de federale procureur.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-03-26/02, art. 39, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
Art.71. [1 België kan overeenkomstig de bepalingen van deze wet gevolg geven aan de verzoeken om samenwerking van het Tribunaal.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-03-26/02, art. 40, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
Art.72. [1 § 1. De centrale autoriteit is bevoegd om de verzoeken uitgaande van het Tribunaal in ontvangst te nemen, om de verzoeken om samenwerking uitgaande van de bevoegde Belgische autoriteiten over te zenden aan het Tribunaal en om elke informatie van gerechtelijke aard die onder de bevoegdheid van het Tribunaal kan vallen, over te zenden aan het Tribunaal. Zij staat in voor de opvolging ervan.
§ 2. De verzoeken van het Tribunaal worden aan de centrale autoriteit gericht door elk communicatiemiddel dat een geschrift nalaat. Zij moeten worden opgesteld in een van de officiële talen van België of, zoniet, vergezeld gaan van een voor eensluidend verklaarde vertaling in een van deze talen.
§ 3. De bevoegde Belgische autoriteiten kunnen om de medewerking van het Tribunaal verzoeken. De verzoeken worden overgezonden door toedoen van de centrale autoriteit. De Belgische autoriteiten moeten de voorwaarden in acht nemen waarvan het Tribunaal de tenuitvoerlegging van het verzoek afhankelijk stelt. Indien de stukken tot staving niet zijn opgesteld in een van de werktalen van het Tribunaal, moeten zij vergezeld gaan van een vertaling in een van deze talen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-03-26/02, art. 41, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
Art.73. [1 De bevoegde autoriteiten verlenen aan het Tribunaal hun volledige gerechtelijke samenwerking in alle procedures die voortvloeien uit een verzoek van het Tribunaal om samenwerking en waaraan de centrale autoriteit heeft beslist gevolg te geven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-03-26/02, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
HOOFDSTUK II. [1 - Wederzijdse rechtshulp]1
----------
(1)
Art.74.[1 § 1. De verzoeken van de aanklager of de beschikkingen van het Tribunaal die gericht zijn op de uitvoering van maatregelen inzake inzameling en overlegging van gegevens die inzonderheid betrekking hebben op de vaststelling van de identiteit en het opsporen van personen, het verzamelen van getuigenissen, het overleggen van bewijzen en het toezenden van stukken, en die noodzakelijk zijn voor het onderzoek of voor het goede verloop van het proces, worden ten uitvoer gelegd volgens de procedure bepaald in de Belgische wetgeving en op de wijze omschreven in het verzoek, tenzij voornoemde wetgeving zulks verbiedt.
§ 2. Het verzoek van de aanklager of de beschikking van het Tribunaal die betrekking heeft op een dwangmaatregel waarvoor enkel een onderzoeksrechter bevoegd is, wordt ten uitvoer gelegd door de onderzoeksrechter van het gerechtelijk arrondissement waarin de plaats is gelegen waar de maatregel moet worden uitgevoerd.
Indien echter verschillende uitvoeringsmaatregelen worden gevraagd, kan het openbaar ministerie een van de territoriaal bevoegde rechters belasten met de uitvoering van al die maatregelen.
§ 3. Huiszoekingen en inbeslagnemingen waar het Tribunaal om verzoekt, worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig de Belgische wetgeving, zonder dat het verzoek uitvoerbaar moet worden verklaard. Alvorens de stukken aan het Tribunaal toe te zenden, doet de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de stukken zijn neergelegd, binnen vijf dagen nadat de zaak bij haar aanhangig is gemaakt, uitspraak over de overzending van de stukken aan het Tribunaal en, in voorkomend geval, over de vordering van derden-bezitters of van derden die beweren recht te hebben op de in beslag genomen zaak, die de griffie van de raadkamer vooraf heeft opgeroepen bij aangetekende zending. Zij doet uitspraak in laatste aanleg, zonder mogelijkheid tot derdenverzet.
§ 4. Wanneer het Tribunaal iemand het statuut van beschermde getuige heeft verleend en België vraagt om de nodige beschermingsmaatregelen te nemen, beslist de centrale autoriteit, na overleg met de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie opgericht bij artikel 103 van het Wetboek van strafvordering, welke maatregelen als bedoeld in artikel 104 van hetzelfde Wetboek ten aanzien van deze persoon moeten worden genomen. Los van de maatregelen die ten aanzien van de beschermde getuige zijn genomen, kan de centrale autoriteit, wanneer zij dat nodig acht, ook beschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 104 nemen ten aanzien van de verwanten van deze persoon. Deze maatregelen worden uitgevoerd op dezelfde manier als de maatregelen die zijn genomen ten aanzien van een bedreigde getuige, een gezinslid of een andere bloedverwant, bedoeld in artikel 102 van hetzelfde Wetboek. Met inachtneming van het beginsel van proportionaliteit kunnen samen of achtereenvolgens gewone en bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend.
In afwijking van artikel 106 van het Wetboek van strafvordering kan een identiteitswijziging worden toegekend aan een beschermde getuige en aan zijn verwanten, op beslissing van de centrale autoriteit, na raadpleging van de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie.
De nieuwe identiteit wordt vastgesteld op voorstel van de getuigenbeschermingsdienst, na overleg met de betrokken persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger en wordt door tussenkomst van de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie aan de centrale autoriteit meegedeeld.
De procedure van identiteitswijziging is niet enkel beperkt tot de personen die de Belgische nationaliteit bezitten.
De centrale autoriteit kan elke bevoegde autoriteit verzoeken om te zorgen voor de tenuitvoerlegging van deze beslissing. In dat kader kan de centrale autoriteit bijzondere voorwaarden of aanvullende maatregelen opleggen om de bescherming van de getuigen te kunnen waarborgen.
De verandering van naam, voornamen, geboortedatum en -plaats is vrijgesteld van registratierecht.
In afwijking van artikel [2 29]2 van het Burgerlijk Wetboek kan enkel met de uitdrukkelijke toestemming van de centrale autoriteit, na raadpleging van de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie, een uittreksel of afschrift worden afgegeven van een akte van de burgerlijke stand betreffende een persoon van wie de identiteit overeenkomstig deze paragraaf is gewijzigd. Hetzelfde geldt voor elk document of attest dat het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen of de Dienst Vreemdelingenzaken moet afgeven, op verzoek van de centrale autoriteit.
Er kan geen misdrijf zijn wanneer strikt noodzakelijke feiten worden gepleegd in het kader van het tweede tot het zevende lid van deze paragraaf ter verzekering van de bescherming van de getuige.
Wanneer het Tribunaal de in het eerste lid bedoelde persoon het statuut van beschermde getuige ontneemt, beslist de centrale autoriteit of de maatregelen ten aanzien van die persoon of ten aanzien van andere personen moeten worden behouden.
§ 5. Elke in België gedetineerde persoon kan op verzoek van het Tribunaal tijdelijk naar het Tribunaal worden overgebracht om hem te kunnen identificeren, zijn getuigenis te horen of van hem enige andere vorm van bijstand te verkrijgen.
Deze persoon kan worden overgebracht indien aan de volgende voorwaarden is voldaan :
1° de persoon stemt vrijelijk en met kennis van zaken in met de overbrenging; en
2° de centrale autoriteit stemt in met de overbrenging naar het Tribunaal, onder voorbehoud van de eventueel overeengekomen voorwaarden.
De centrale autoriteit regelt de tijdelijke overbrenging van gedetineerde personen in samenwerking met de griffier en met de autoriteiten van de Gaststaat van het Tribunaal.
De termijnen inzake voorlopige hechtenis worden geschorst zolang de betrokkene zich niet op het grondgebied bevindt.
§ 6. Op verzoek van het Tribunaal stemt de centrale autoriteit in met het vervoer over het Belgische grondgebied van iedere persoon die door een andere Staat aan het Tribunaal overgedragen wordt, behalve wanneer de doorvoer de overdracht zou hinderen of vertragen.
Ingeval een onvoorziene landing plaatsvindt op het Belgische grondgebied, kan van het Tribunaal een verzoek tot doorvoer worden geëist. De vervoerde persoon wordt in detentie geplaatst in afwachting van de ontvangst van het verzoek en van de totstandbrenging van de doorvoer. De detentie mag evenwel niet langer duren dan zesennegentig uur te rekenen vanaf de onvoorziene landing, indien het verzoek niet binnen die termijn wordt ontvangen.
§ 7. Op verzoek van het Tribunaal stemt de centrale autoriteit in met het vervoer over het Belgische grondgebied van iedere in het buitenland gedetineerde persoon, in het kader van de tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp op de zetel van het Tribunaal. Het bevel tot aanhouding van de betrokkene heeft uitwerking op het Belgische grondgebied gedurende de tijd die nodig is voor zijn doortocht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-03-26/02, art. 44, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 57, 007; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Art.75. [1 De bevoegde gerechtelijke autoriteit waarbij de zaak aanhangig is, stelt het Tribunaal in kennis van de datum en de plaats van de tenuitvoerlegging van de gevorderde maatregel. De aanklager of de vorderende rechter is gemachtigd de tenuitvoerlegging bij te wonen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-03-26/02, art. 45, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
HOOFDSTUK III. [1 - Aanhouding en overbrenging]1
----------
(1)
Art.76.[1 § 1. Het bevel tot aanhouding uitgevaardigd door het Tribunaal ten aanzien van een persoon die zich op het Belgische grondgebied bevindt, wordt uitvoerbaar verklaard door de raadkamer van diens verblijfplaats of van de plaats waar hij is aangetroffen.
De raadkamer gaat na of de stukken vereist voor de voorlopige aanhouding zijn overgelegd en of er geen dwaling betreffende de persoon bestaat.
Binnen vierentwintig uur te rekenen van de beschikking van de raadkamer houdende weigering het bevel tot aanhouding van het Tribunaal uitvoerbaar te verklaren, kan het openbaar ministerie tegen deze beslissing hoger beroep instellen bij de kamer van inbeschuldigingstelling. Deze laatste doet uitspraak binnen acht dagen. Het arrest is uitvoerbaar.
Binnen vierentwintig uur na de vrijheidsbeneming wordt de beslissing die het bevel tot aanhouding van het Tribunaal uitvoerbaar verklaart, aan de aangehouden persoon betekend. Deze beschikt over een termijn van vierentwintig uur te rekenen van de betekening om in beroep te gaan bij de kamer van inbeschuldigingstelling. Dat beroep wordt ingesteld door middel van een verklaring neergelegd ter correctionele griffie of door middel van een verklaring van de aangehouden persoon aan de directeur van het huis van arrest of aan zijn afgevaardigde.
De kamer van inbeschuldigingstelling hoort het openbaar ministerie, de aangehouden persoon en zijn raadsman en doet uitspraak uiterlijk binnen vijftien dagen te rekenen van de indiening van het beroep. Het arrest is uitvoerbaar. De aangehouden persoon blijft in hechtenis tot de kamer van inbeschuldigingstelling uitspraak heeft gedaan.
Tegen de door de kamer van inbeschuldigingstelling genomen beslissing kan geen cassatieberoep worden ingesteld.
De overdracht van de aangehouden persoon kan pas plaatsvinden wanneer de beslissing die het verzoek om aanhouding en overdracht uitvoerbaar verklaart definitief is geworden.
Wanneer het bevel tot aanhouding van het Tribunaal definitief uitvoerbaar is verklaard, vindt de overbrenging van de aangehouden persoon plaats binnen drie maanden.
§ 2. De aangehouden persoon heeft het recht om bij de kamer van inbeschuldigingstelling zijn voorlopige invrijheidstelling te verzoeken door middel van een verzoekschrift, zulks in afwachting van zijn overdracht.
De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijftien dagen te rekenen van de indiening van het verzoek, na het openbaar ministerie, de aangehouden persoon en zijn raadsman te hebben gehoord. De kamer van inbeschuldigingstelling overweegt, gelet op de ernst van de ten laste gelegde misdaden, of een dringende noodzakelijkheid en uitzonderlijke omstandigheden de voorlopige invrijheidstelling verantwoorden.
De kamer van inbeschuldigingstelling is niet gemachtigd om te onderzoeken of het Tribunaal het bevel tot aanhouding op geldige wijze heeft uitgevaardigd.
In geval van voorlopige invrijheidstelling stelt de kamer van inbeschuldigingstelling voorwaarden teneinde te waarborgen dat België zijn verplichting om de persoon aan het Tribunaal over te dragen, kan nakomen. Wanneer de voorwaarden niet in acht worden genomen, vaardigt de onderzoeksrechter, op vordering van het openbaar ministerie, een bevel tot aanhouding uit.
Ingeval met de voorlopige invrijheidstelling wordt ingestemd, kan het Tribunaal de centrale autoriteit verzoeken regelmatig verslag uit te brengen over het regime van de voorlopige invrijheidstelling.
Tegen de door de kamer van inbeschuldigingstelling genomen beslissing kan cassatieberoep worden ingesteld op de wijze en binnen de termijnen bepaald bij artikel 31 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.
De aangehouden persoon blijft in hechtenis tot de beslissing over het cassatieberoep, voor zover [2 dit]2 binnen de termijn van vijftien dagen van de verklaring van cassatieberoep geschiedt; de persoon wordt in vrijheid gesteld als de beslissing niet binnen die termijn gewezen is.
Wanneer het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift wordt verworpen, kan de aangehouden persoon pas een nieuw verzoek tot invrijheidstelling indienen na het verstrijken van een termijn van een maand te rekenen van het arrest tot verwerping.
De bepalingen van deze paragraaf zijn van toepassing op het bevel tot aanhouding dat wordt bedoeld in het vierde lid in fine.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-03-26/02, art. 47, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 58, 007; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Art.77. [1 Met inachtneming van hetgeen in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is bepaald, brengt de regering de aangehouden persoon over overeenkomstig het Reglement van het Tribunaal.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-03-26/02, art. 48, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
HOOFDSTUK IV. [1 - Strafuitvoering]1
----------
(1)
Art.78. [1 § 1. Voor zover België met het Tribunaal een bilaterale overeenkomst inzake strafuitvoering heeft gesloten, is de gevangenisstraf rechtstreeks en onmiddellijk uitvoerbaar in België.
§ 2. Binnen vierentwintig uur na aankomst van de overgebrachte persoon in de strafinrichting die hem is aangewezen, verschijnt hij voor de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement waarin de plaats van detentie is gelegen. De procureur des Konings ondervraagt hem over zijn identiteit, maakt daarvan proces-verbaal op en gelast, op grond van het origineel of van een uitgifte van het vonnis van het Tribunaal, de onmiddellijke opsluiting van de veroordeelde.
§ 3. De procedures inzake vervroegde vrijlating worden uitsluitend geregeld door het Statuut van het Tribunaal. De door het Tribunaal gewezen beslissingen zijn onmiddellijk uitvoerbaar in België.
In dit kader zijn de bepalingen van de Belgische wetgeving met betrekking tot de wijze van strafuitvoering niet van toepassing op de gedetineerde die in België een door het Tribunaal uitgesproken vrijheidsbenemende straf ondergaat.
§ 4. Na raadpleging van de penitentiaire administratie geeft de centrale autoriteit een omstandig advies wanneer het Tribunaal, bij de uitoefening van zijn bevoegdheden op het vlak van vervroegde invrijheidstelling, haar daarom verzoekt.
§ 5. In geval van medische redenen die een vervroegde invrijheidstelling nodig zouden maken, brengt de centrale autoriteit het Tribunaal, dat als enige bevoegd is om over een dergelijke invrijheidstelling te beslissen, hiervan zo snel mogelijk op de hoogte.
§ 6. Het verzoek tot herziening van de beslissing van het Tribunaal inzake de schuld of de straf, de beslissing inzake de herziening en de toepassing ervan worden beheerst door het Statuut van voornoemd Tribunaal, alsmede door de bilaterale overeenkomst houdende tenuitvoerlegging van de straffen gesloten tussen België en dat Tribunaal.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-03-26/02, art. 50, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
Art.79.[1 Onverminderd de rechten van derden te goeder trouw legt België de maatregelen houdende verbeurdverklaring ten uitvoer die het Tribunaal heeft bevolen. Wanneer het Tribunaal België verzoekt een beslissing tot verbeurdverklaring ten uitvoer te leggen, maakt de correctionele rechtbank van het gerechtelijk arrondissement waarin de goederen gelegen zijn waarop de verbeurdverklaring betrekking heeft, die beslissing uitvoerbaar, na het openbaar ministerie en de veroordeelde persoon of zijn raadsman te hebben gehoord. Indien het onmogelijk is gevolg te geven aan het bevel tot verbeurdverklaring, worden gelijkwaardige maatregelen genomen zoals bedoeld in artikel 43bis, tweede lid, van het Strafwetboek, zulks onverminderd de rechten van derden te goeder trouw. [2 De geldsommen, de roerende en onroerende goederen of de opbrengst van de verkoop ervan, verkregen ingevolge de tenuitvoerlegging van een arrest van het Tribunaal, worden integraal overdragen aan het Tribunaal op initiatief van het openbaar ministerie. Het stelt de centrale autoriteit in kennis van alle overdrachten aan het Tribunaal met toepassing van dit artikel.]2]1 [2 Voor zover zijn bevoegdheden dit mogelijk maken, staat het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring het openbaar ministerie bij in de tenuitvoerlegging van dit artikel, indien het openbaar ministerie erom verzoekt.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-03-26/02, art. 51, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 59, 007; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
TITEL VIter. [1 - Samenwerking met de Gespecialiseerde Kamers voor Kosovo.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK I. [1 - Algemeen.]1
----------
(1)
Art.80. [1 Voor de toepassing van titel VIter van deze wet wordt verstaan onder:
- "Gespecialiseerde Kamers": de Gespecialiseerde Kamers voor Kosovo en het Bureau van de gespecialiseerde aanklager, opgericht bij de Kosovaarse wet van 3 augustus 2015 betreffende de Gespecialiseerde Kamers en het Bureau van de Gespecialiseerde Aanklager;
- "Statuut": artikel 162 van de Grondwet van de Republiek Kosovo, de Kosovaarse wet van 3 augustus 2015 betreffende de Gespecialiseerde Kamers en het Bureau van de Gespecialiseerde Aanklager, en de residuele regelingen die zouden worden aangenomen op grond van artikel 60 van de wet van 3 augustus 2015 betreffende de Gespecialiseerde Kamers en de Gespecialiseerde Aanklager;
- "Reglement voor de proces- en bewijsvoering": het Reglement voor de proces- en bewijsvoering van de Gespecialiseerde Kamers voor Kosovo, aangenomen op 17 maart 2017, herzien op 29 mei 2017 en in werking getreden op 5 juli 2017, zoals vervolledigd door de procedureregels voor de Gespecialiseerde Kamer van het Grondwettelijk Hof, aangenomen en in werking getreden op 21 juli 2017;
- "Aanklager": de aanklager van de Gespecialiseerde Kamers alsmede eenieder die door hem is gemachtigd of onder zijn gezag werkt in het kader van de functies die hij op grond van het Statuut uitoefent;
- "Centrale autoriteit": de autoriteit die bevoegd is voor samenwerking tussen België en de Gespecialiseerde Kamers voor Kosovo, te weten, binnen de Federale Overheidsdienst Justitie, de dienst internationaal humanitair recht, aangewezen bij het koninklijk besluit van 17 september 2005 houdende oprichting van een dienst internationaal humanitair recht;
- "Openbaar ministerie": de federale procureur.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-11/02, art. 23, 005; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.81. [1 België kan overeenkomstig de bepalingen van deze wet gevolg geven aan de verzoeken om samenwerking van de Gespecialiseerde Kamers.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-11/02, art. 24, 005; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.82. [1 § 1. De centrale autoriteit is bevoegd om de verzoeken uitgaande van de Gespecialiseerde Kamers in ontvangst te nemen, om de verzoeken om samenwerking uitgaande van de bevoegde Belgische autoriteiten over te zenden aan de Gespecialiseerde Kamers, en om elke informatie van gerechtelijke aard die onder de bevoegdheid van de Gespecialiseerde Kamers kan vallen, over te zenden aan de Gespecialiseerde Kamers. Zij staat in voor de opvolging ervan.
§ 2. De verzoeken van de Gespecialiseerde Kamers worden aan de centrale autoriteit gericht via elk communicatiemiddel dat een geschrift nalaat. Zij moeten worden opgesteld in een van de officiële talen van België of, zoniet, vergezeld gaan van een voor eensluidend verklaarde vertaling in een van deze talen.
§ 3. De bevoegde Belgische autoriteiten kunnen om de medewerking van de Gespecialiseerde Kamers verzoeken. De verzoeken worden overgezonden door toedoen van de centrale autoriteit. De Belgische autoriteiten moeten de voorwaarden in acht nemen waarvan de Gespecialiseerde Kamers de tenuitvoerlegging van het verzoek afhankelijk stellen. Indien de stukken tot staving niet zijn opgesteld in een van de werktalen van de Gespecialiseerde Kamers, moeten zij vergezeld gaan van een vertaling in een van deze talen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-11/02, art. 25, 005; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.83. [1 De bevoegde autoriteiten verlenen aan de Gespecialiseerde Kamers hun volledige gerechtelijke samenwerking in alle procedures die voortvloeien uit een verzoek om samenwerking van de Gespecialiseerde Kamers waaraan de centrale autoriteit beslist heeft gevolg te geven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-11/02, art. 26, 005; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
HOOFDSTUK II. [1 - Wederzijdse rechtshulp.]1
----------
(1)
Art.84.[1 § 1. De verzoeken van de aanklager of de beschikkingen van de Gespecialiseerde Kamers die gericht zijn op de uitvoering van maatregelen inzake inzameling en overlegging van gegevens die inzonderheid betrekking hebben op de vaststelling van de identiteit en het opsporen van personen, het verzamelen van getuigenissen, het overleggen van bewijzen en het toezenden van stukken, en die noodzakelijk zijn voor het onderzoek of voor het goede verloop van het proces, worden ten uitvoer gelegd volgens de procedure bepaald in de Belgische wetgeving en op de wijze omschreven in het verzoek, tenzij voornoemde wetgeving zulks verbiedt.
§ 2. Het verzoek van de aanklager of de beschikking van de Gespecialiseerde Kamers, die betrekking heeft op een dwangmaatregel waarvoor enkel een onderzoeksrechter bevoegd is, wordt ten uitvoer gelegd door de onderzoeksrechter van het gerechtelijk arrondissement waarin de plaats is gelegen waar de maatregel moet worden uitgevoerd.
Indien echter verschillende uitvoeringsmaatregelen worden gevraagd, kan het openbaar ministerie een van de territoriaal bevoegde rechters belasten met de uitvoering van al die maatregelen.
§ 3. Huiszoekingen en inbeslagnemingen waar de Gespecialiseerde Kamers om verzoeken, worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig de Belgische wetgeving zonder dat het verzoek uitvoerbaar moet worden verklaard. Alvorens de stukken aan de Gespecialiseerde Kamers toe te zenden, doet de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de stukken zijn neergelegd, binnen vijf dagen nadat de zaak bij haar aanhangig is gemaakt, uitspraak over de overzending van de stukken aan de Gespecialiseerde Kamers en, in voorkomend geval, over de vordering van derden-bezitters of van derden die beweren recht te hebben op de in beslag genomen zaak, die de griffie van de raadkamer vooraf heeft opgeroepen bij aangetekende zending. Zij doet uitspraak in laatste aanleg, zonder mogelijkheid tot derdenverzet.
§ 4. Wanneer de Gespecialiseerde Kamers iemand het statuut van beschermde getuige hebben verleend en België vragen om de nodige beschermingsmaatregelen te nemen, beslist de centrale autoriteit, na overleg met de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie opgericht bij artikel 103 van het Wetboek van strafvordering, welke maatregelen als bedoeld in artikel 104 van hetzelfde Wetboek ten aanzien van deze persoon moeten worden genomen. Los van de maatregelen die ten aanzien van de beschermde getuige zijn genomen, kan de centrale autoriteit, wanneer zij dat nodig acht, ook beschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 104 nemen ten aanzien van de verwanten van deze persoon. Deze maatregelen worden uitgevoerd op dezelfde wijze als de maatregelen die zijn genomen ten aanzien van een bedreigde getuige, een gezinslid of een andere bloedverwant bedoeld in artikel 102 van hetzelfde Wetboek. Met inachtneming van het beginsel van proportionaliteit kunnen samen of achtereenvolgens gewone en bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend.
In afwijking van artikel 106 van het Wetboek van strafvordering kan een identiteitswijziging worden toegekend aan een beschermde getuige en aan zijn verwanten, op beslissing van de centrale autoriteit, na raadpleging van de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie.
De nieuwe identiteit wordt vastgesteld op voorstel van de Getuigenbeschermingsdienst, na overleg met de betrokken persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger, en wordt door tussenkomst van de voorzitter van de getuigenbeschermingscommissie aan de centrale autoriteit meegedeeld.
De procedure van identiteitswijziging is niet enkel beperkt tot de personen die de Belgische nationaliteit bezitten.
De centrale autoriteit kan elke bevoegde autoriteit verzoeken om te zorgen voor de tenuitvoerlegging van deze beslissing. In dat kader kan de centrale autoriteit bijzondere voorwaarden of aanvullende maatregelen opleggen om de bescherming van de getuigen te kunnen waarborgen.
De verandering van naam, voornamen, geboortedatum en -plaats is vrijgesteld van registratierecht.
In afwijking van artikel [2 29]2 van het Burgerlijk Wetboek kan enkel met de uitdrukkelijke toestemming van de centrale autoriteit, na raadpleging van de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie, een uittreksel of afschrift worden afgegeven van een akte van de burgerlijke stand betreffende een persoon van wie de identiteit overeenkomstig deze paragraaf gewijzigd is. Hetzelfde geldt voor elk document of attest dat het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen of de Dienst Vreemdelingenzaken moet afgeven op verzoek van de centrale autoriteit.
Er kan geen misdrijf zijn wanneer strikt noodzakelijke feiten worden gepleegd in het kader van het tweede tot het zevende lid van deze paragraaf, ter verzekering van de bescherming van de getuige.
Wanneer de Gespecialiseerde Kamers de in het eerste lid bedoelde persoon het statuut van beschermde getuige ontnemen, beslist de centrale autoriteit of de maatregelen ten aanzien van die persoon of ten aanzien van andere personen moeten worden behouden.
§ 5. Elke in België gedetineerde persoon kan op verzoek van de Gespecialiseerde Kamers tijdelijk naar de Gespecialiseerde Kamers worden overgebracht om hem te kunnen identificeren, zijn getuigenis te horen of van hem enige andere vorm van bijstand te verkrijgen.
Deze persoon kan worden overgebracht indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1° de persoon stemt vrijelijk en met kennis van zaken in met de overbrenging; en
2° de centrale autoriteit stemt in met de overbrenging naar de Gespecialiseerde Kamers, onder voorbehoud van de eventueel overeengekomen voorwaarden.
De centrale autoriteit regelt de tijdelijke overbrenging van gedetineerde personen in samenwerking met de griffier en met de autoriteiten van de Gaststaat van de Gespecialiseerde Kamers.
De termijnen inzake voorlopige hechtenis worden geschorst zolang de betrokkene zich niet op het grondgebied bevindt.
§ 6. Op verzoek van de Gespecialiseerde Kamers stemt de centrale autoriteit in met het vervoer over het Belgische grondgebied van iedere persoon die door een andere Staat aan de Gespecialiseerde Kamers overgedragen wordt, behalve wanneer de doorvoer de overdracht zou hinderen of vertragen.
Ingeval een onvoorziene landing plaatsvindt op het Belgische grondgebied, kan van de Gespecialiseerde Kamers een verzoek tot doorvoer worden geëist. De vervoerde persoon wordt in detentie geplaatst in afwachting van de ontvangst van het verzoek en de totstandbrenging van de doorvoer. De detentie mag evenwel niet langer duren dan zesennegentig uur te rekenen vanaf de onvoorziene landing, indien het verzoek niet binnen die termijn wordt ontvangen.
§ 7. Op verzoek van de Gespecialiseerde Kamers stemt de centrale autoriteit in met het vervoer over het Belgische grondgebied van iedere in het buitenland gedetineerde persoon, in het kader van de tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp op de zetel van de Gespecialiseerde Kamers. Het bevel tot aanhouding van de betrokkene heeft uitwerking op het Belgische grondgebied gedurende de tijd die nodig is voor zijn doortocht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-11/02, art. 28, 005; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 60, 007; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Art.85. [1 De bevoegde gerechtelijke autoriteit waarbij de zaak aanhangig is, stelt de Gespecialiseerde Kamers in kennis van de datum en de plaats van tenuitvoerlegging van de gevorderde maatregel. De aanklager of de vorderende rechter is gemachtigd de tenuitvoerlegging bij te wonen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-11/02, art. 29, 005; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
HOOFDSTUK III. [1 - Aanhouding en overbrenging.]1
----------
(1)
Art.86.[1 § 1. Het bevel tot aanhouding uitgevaardigd door de Gespecialiseerde Kamers ten aanzien van een persoon die zich op het Belgisch grondgebied bevindt, wordt uitvoerbaar verklaard door de raadkamer van diens verblijfplaats of van de plaats waar hij is aangetroffen.
De raadkamer gaat na of de stukken vereist voor de aanhouding zijn overgelegd en of er geen dwaling betreffende de persoon bestaat.
Binnen vierentwintig uur te rekenen van de beschikking van de raadkamer houdende weigering het bevel tot aanhouding van de Gespecialiseerde Kamers uitvoerbaar te verklaren, kan het openbaar ministerie tegen deze beslissing hoger beroep instellen bij de kamer van inbeschuldigingstelling. Deze laatste doet uitspraak binnen acht dagen. Het arrest is uitvoerbaar.
Binnen vierentwintig uur na de vrijheidsbeneming wordt de beslissing die het bevel tot aanhouding van de Gespecialiseerde Kamers uitvoerbaar verklaart, aan de aangehouden persoon betekend. Deze laatste beschikt over een termijn van vierentwintig uur te rekenen van de betekening om in beroep te gaan bij de kamer van inbeschuldigingstelling. Dat beroep wordt ingesteld door middel van een verklaring neergelegd ter correctionele griffie of door middel van een verklaring van de aangehouden persoon aan de directeur van het huis van arrest of aan zijn afgevaardigde.
De kamer van inbeschuldigingstelling hoort het openbaar ministerie, de aangehouden persoon en zijn raadsman en doet uitspraak uiterlijk binnen vijftien dagen te rekenen van de indiening van het beroep. Het arrest is uitvoerbaar. De aangehouden persoon blijft in hechtenis tot de kamer van inbeschuldigingstelling uitspraak heeft gedaan.
Tegen de door de kamer van inbeschuldigingstelling genomen beslissing kan geen cassatieberoep worden ingesteld.
De overdracht van de aangehouden persoon kan enkel plaatsvinden wanneer de beslissing die het verzoek om aanhouding en overdracht uitvoerbaar verklaart definitief is geworden.
Wanneer het bevel tot aanhouding van de Gespecialiseerde Kamers definitief uitvoerbaar is verklaard, vindt de overbrenging van de aangehouden persoon plaats binnen drie maanden.
§ 2. Het verzoek tot voorlopige aanhouding, bedoeld in het Statuut en in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering, dat in spoedeisende gevallen door de aanklager wordt gedaan, wordt ten uitvoer gelegd op grond van een bevel tot aanhouding afgegeven door de onderzoeksrechter van het gerechtelijk arrondissement waarin de plaats is gelegen waar de persoon op wie het bevel betrekking heeft, zijn verblijfplaats heeft of van de plaats waar hij is aangetroffen. De onderzoeksrechter gaat na of de stukken vereist voor de voorlopige aanhouding zijn overgelegd en of er geen dwaling betreffende de persoon bestaat.
Het bevel tot aanhouding moet worden betekend binnen vierentwintig uur te rekenen van de vrijheidsberoving.
Tegen het bevel tot aanhouding kan geen beroep worden ingesteld.
§ 3. De aangehouden persoon heeft het recht de kamer van inbeschuldigingstelling te verzoeken om zijn voorlopige invrijheidstelling, door middel van een verzoekschrift, in afwachting van zijn overdracht.
De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijftien dagen te rekenen van de indiening van het verzoek, na het openbaar ministerie, de aangehouden persoon en zijn raadsman te hebben gehoord. De kamer van inbeschuldigingstelling overweegt, gelet op de ernst van de ten laste gelegde misdaden, of een dringende noodzakelijkheid en uitzonderlijke omstandigheden de voorlopige invrijheidstelling verantwoorden.
De kamer van inbeschuldigingstelling is niet gemachtigd om te onderzoeken of de Gespecialiseerde Kamers het bevel tot aanhouding op geldige wijze hebben uitgevaardigd.
In geval van voorlopige invrijheidstelling stelt de kamer van inbeschuldigingstelling de voorwaarden vast die moeten waarborgen dat België zijn verplichting om de persoon aan de Gespecialiseerde Kamers over te dragen, kan nakomen. Wanneer de voorwaarden niet in acht worden genomen, vaardigt de onderzoeksrechter, op vordering van het openbaar ministerie, een bevel tot aanhouding uit.
Ingeval met de voorlopige invrijheidstelling wordt ingestemd, kunnen de Gespecialiseerde Kamers de centrale autoriteit verzoeken regelmatig verslag uit te brengen over het regime van de voorlopige invrijheidstelling.
Tegen de door de kamer van inbeschuldigingstelling genomen beslissing kan cassatieberoep worden ingesteld op de wijze en binnen de termijnen bepaald in artikel 31 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.
De aangehouden persoon blijft in hechtenis tot de beslissing over het cassatieberoep, voor zover [2 dit]2 binnen de termijn van vijftien dagen van de verklaring van cassatieberoep geschiedt; de persoon wordt in vrijheid gesteld als de beslissing niet binnen die termijn gewezen is.
Wanneer het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift wordt verworpen, kan de aangehouden persoon slechts een nieuw verzoek tot invrijheidstelling indienen na het verstrijken van een termijn van een maand te rekenen van het arrest tot verwerping.
De bepalingen van deze paragraaf zijn van toepassing op het bevel tot aanhouding zoals bedoeld in het vierde lid in fine.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-11/02, art. 31, 005; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 61, 007; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Art.87. [1 Met inachtneming van hetgeen in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is bepaald, brengt de regering de aangehouden persoon over overeenkomstig het Reglement voor de proces- en bewijsvoering van de Gespecialiseerde Kamers.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-11/02, art. 32, 005; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
HOOFDSTUK IV. [1 - Voorlopige invrijheidstelling.]1
----------
(1)
Art.88. [1 § 1. Met de instemming van de centrale autoriteit en overeenkomstig bepaling 57 van het Reglement voor de proces- en de bewijsvoering, kan een persoon in België een voorlopige invrijheidstelling zoals beoogd door het Statuut, genieten, in voorkomend geval onder de voorwaarden opgelegd door de Gespecialiseerde Kamers.
§ 2. Wanneer de voorwaarden waaraan de voorlopige invrijheidstelling onderworpen is, niet worden nageleefd, kan de onderzoeksrechter op vordering van het openbaar ministerie, ambtshalve of op verzoek van de centrale autoriteit, een bevel tot aanhouding uitvaardigen tegen de voorlopig in vrijheid gestelde persoon. Zijn met redenen omklede beschikking, waartegen geen rechtsmiddel open staat, wordt onmiddellijk meegedeeld aan het openbaar ministerie. Dat stelt onverwijld de centrale autoriteit ervan in kennis, die onmiddellijk de Gespecialiseerde Kamers ervan op de hoogte brengt.
§ 3. Het door de onderzoeksrechter uitgevaardigde bevel tot aanhouding is vijftien dagen geldig, te rekenen vanaf de tenuitvoerlegging ervan.
De betrokkene wordt onder dezelfde voorwaarden opnieuw in vrijheid gesteld indien de centrale autoriteit binnen die termijn geen verzoek tot voorlopige aanhouding of verzoek tot aanhouding en overdracht heeft ontvangen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-11/02, art. 34, 005; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
HOOFDSTUK V. [1 - Strafuitvoering.]1
----------
(1)
Art.89. [1 § 1. Voor zover België met de Gespecialiseerde Kamers een bilaterale overeenkomst inzake strafuitvoering heeft gesloten, is de gevangenisstraf rechtstreeks en onmiddellijk uitvoerbaar in België.
§ 2. Binnen vierentwintig uur na aankomst van de overgebrachte persoon in de strafinrichting die hem is aangewezen, verschijnt hij voor de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement waarin de plaats van detentie is gelegen. De procureur des Konings ondervraagt hem over zijn identiteit, maakt daarvan proces-verbaal op en gelast op grond van het origineel of van een uitgifte van het vonnis van de Gespecialiseerde Kamers de onmiddellijke opsluiting van de veroordeelde.
§ 3. De procedures inzake vervroegde invrijheidstelling worden uitsluitend geregeld in het Statuut van de Gespecialiseerde Kamers. De beslissingen gewezen door de Gespecialiseerde Kamers zijn onmiddellijk uitvoerbaar in België.
In dit kader zijn de bepalingen van de Belgische wetgeving met betrekking tot de wijze van strafuitvoering niet van toepassing op de gedetineerde die in België een door de Gespecialiseerde Kamers uitgesproken vrijheidsbenemende straf ondergaat.
§ 4. Na raadpleging van de penitentiaire administratie geeft de centrale autoriteit een omstandig advies wanneer de Gespecialiseerde Kamers, bij de uitoefening van hun bevoegdheden op het vlak van vervroegde invrijheidstelling, haar daarom verzoeken.
§ 5. In geval van medische redenen die een vervroegde invrijheidstelling nodig zouden maken, brengt de centrale autoriteit de Gespecialiseerde Kamers, die als enige bevoegd zijn om over een dergelijke invrijheidstelling te beslissen, hiervan zo snel mogelijk op de hoogte.
§ 6. Het verzoek tot herziening van de beslissing van de Gespecialiseerde Kamers inzake de schuld of de straf, de beslissing inzake herziening en de toepassing ervan worden beheerst door het Statuut van de Gespecialiseerde Kamers, alsmede door de bilaterale overeenkomst inzake strafuitvoering gesloten tussen België en de Gespecialiseerde Kamers.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-11/02, art. 36, 005; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.90.[1 Onverminderd de rechten van derden te goeder trouw legt België de maatregelen houdende verbeurdverklaring ten uitvoer die de Gespecialiseerde Kamers hebben bevolen. Wanneer de Gespecialiseerde Kamers België verzoeken een beslissing tot verbeurdverklaring ten uitvoer te leggen, verklaart de correctionele rechtbank van het gerechtelijk arrondissement waarin de goederen gelegen zijn waarop de verbeurdverklaring betrekking heeft, die beslissing uitvoerbaar, na het openbaar ministerie en de veroordeelde persoon of zijn raadsman te hebben gehoord. Indien het onmogelijk is gevolg te geven aan het bevel tot verbeurdverklaring, worden gelijkwaardige maatregelen genomen zoals bedoeld in artikel 43bis, tweede lid, van het Strafwetboek, onverminderd de rechten van derden te goeder trouw. [2 De geldsommen, de roerende en onroerende goederen of de opbrengst van de verkoop ervan, verkregen ingevolge de tenuitvoerlegging van een arrest van de Gespecialiseerde Kamers, worden integraal overdragen aan de Gespecialiseerde Kamers op initiatief van het openbaar ministerie. Het stelt de centrale autoriteit in kennis van alle overdrachten aan de Gespecialiseerde Kamers met toepassing van dit artikel.]2]1 [2 Voor zover zijn bevoegdheden dit mogelijk maken, staat het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring het openbaar ministerie bij in de tenuitvoerlegging van dit artikel, indien het openbaar ministerie erom verzoekt.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-11/02, art. 37, 005; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 62, 007; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
TITEL VIquater. [1 - Samenwerking met de internationale Onderzoeksmechanismen]1
----------
(1)
HOOFDSTUK I. [1 - Algemeen]1
----------
(1)
Art.91.[1 Voor de toepassing van Titel VIquater van deze wet wordt verstaan onder :
- [2 "Mechanismen": de internationale Onderzoeks-mechanismen ingesteld door de Verenigde Naties, of door een andere internationale organisatie waarvan België lid is, en die het mandaat hebben om straffeloosheid voor oorlogsmisdaden, misdaden tegen de mensheid, misdaden van genocide of enig ander internationaal misdrijf te bestrijden door de uitoefening van bepaalde functies van gerechtelijke aard;]2
- [2 "Statuut": het mandaat van het Mechanisme, zoals nader omschreven in de relevante instrumenten die zijn aangenomen door de Verenigde Naties of door de bevoegde internationale organisatie waarvan België lid is;]2
- "Hoofd van het Mechanisme" : het hoofd van het Mechanisme alsmede eenieder die door hem is gemachtigd of onder zijn gezag werkt in het kader van de functies die hij uitoefent krachtens het Statuut;
- "Centrale autoriteit" : de autoriteit die bevoegd is voor samenwerking tussen België en het Mechanisme, te weten binnen de federale Overheidsdienst Justitie de dienst internationaal humanitair recht, aangewezen bij het koninklijk besluit van 17 september 2005 houdende oprichting van een dienst internationaal humanitair recht;
- "Openbaar ministerie" : de federale procureur.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 128, 006; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
(2)<W 2022-12-06/02, art. 56, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Art.92. [1 België kan overeenkomstig de bepalingen van deze wet gevolg geven aan de verzoeken om samenwerking van het Mechanisme.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 129, 006; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art.93. [1 § 1. De centrale autoriteit is bevoegd om de verzoeken uitgaande van het Mechanisme in ontvangst te nemen, om de verzoeken om samenwerking uitgaande van de bevoegde Belgische autoriteiten over te zenden aan het Mechanisme en om elke informatie van gerechtelijke aard die onder de bevoegdheid van het Mechanisme kan vallen, over te zenden aan het Mechanisme. Zij staat in voor de opvolging ervan.
§ 2. De verzoeken van het Mechanisme worden aan de centrale autoriteit gericht door elk communicatiemiddel dat een geschrift nalaat. Zij moeten worden opgesteld in een van de officiële talen van België of in het Engels. Zo niet moeten zij vergezeld gaan van een eensluidend verklaarde vertaling in een van de officiële talen van België.
§ 3. De bevoegde Belgische autoriteiten kunnen om de medewerking van het Mechanisme verzoeken. De verzoeken worden overgezonden door toedoen van de centrale autoriteit. De Belgische autoriteiten moeten de voorwaarden in acht nemen waarvan het Mechanisme de tenuitvoerlegging van het verzoek afhankelijk stelt. Indien de stukken tot staving niet zijn opgesteld in een van de werktalen van het Mechanisme, moeten zij vergezeld gaan van een vertaling in een van de officiële talen van de Verenigde Naties.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 130, 006; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art.94. [1 De bevoegde autoriteiten verlenen aan het Mechanisme hun volledige gerechtelijke samenwerking in alle procedures die voortvloeien uit een verzoek van het Mechanisme om samenwerking en waaraan de centrale autoriteit heeft beslist gevolg te geven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 131, 006; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
HOOFDSTUK II. [1 - Wederzijdse rechtshulp]1
----------
(1)
Art.95. [1 § 1. De verzoeken van het hoofd van het Mechanisme die gericht zijn op de uitvoering van maatregelen inzake inzameling en overlegging van gegevens die, overeenkomstig het Statuut van het Mechanisme, inzonderheid betrekking hebben op het vaststellen van de identiteit en het opsporen van personen, het verzamelen van getuigenissen, het overleggen van bewijzen en het toezenden van stukken, worden ten uitvoer gelegd volgens de procedure bepaald in de Belgische wetgeving en op de wijze omschreven in het verzoek, tenzij voornoemde wetgeving zulks verbiedt.
§ 2. Het verzoek van het hoofd van het Mechanisme dat betrekking heeft op een dwangmaatregel waarvoor enkel een onderzoeksrechter bevoegd is, wordt ten uitvoer gelegd door de onderzoeksrechter van het gerechtelijk arrondissement waarin de plaats is gelegen waar de maatregel moet worden uitgevoerd.
Indien echter verschillende uitvoeringsmaatregelen worden gevraagd, kan het openbaar ministerie een van de territoriaal bevoegde rechters belasten met de uitvoering van al die maatregelen.
§ 3. Huiszoekingen en inbeslagnemingen waar het Mechanisme om verzoekt, overeenkomstig zijn Statuut, worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig de Belgische wetgeving, zonder dat het verzoek uitvoerbaar moet worden verklaard. Alvorens de stukken aan het Mechanisme toe te zenden, doet de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de stukken zijn neergelegd, binnen vijf dagen nadat de zaak bij haar aanhangig is gemaakt, uitspraak over de overzending van de stukken aan het Mechanisme en, in voorkomend geval, over de vordering van derden-bezitters of van derden die beweren recht te hebben op de in beslag genomen zaak, die de griffie van de raadkamer vooraf heeft opgeroepen bij aangetekende zending. Zij doet uitspraak in laatste aanleg, zonder mogelijkheid tot derdenverzet.
§ 4. Wanneer het Mechanisme, overeenkomstig zijn Statuut, iemand het statuut van beschermde getuige toekent of vraagt om de toekenning ervan en België vraagt om de nodige beschermingsmaatregelen te nemen, beslist de centrale autoriteit, na overleg met de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie opgericht bij artikel 103 van het Wetboek van strafvordering, welke maatregelen als bedoeld in artikel 104 van hetzelfde Wetboek ten aanzien van deze persoon moeten worden genomen. Los van de maatregelen die ten aanzien van de beschermde getuige zijn genomen, kan de centrale autoriteit, wanneer zij dat nodig acht, ook beschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 104 nemen ten aanzien van de verwanten van deze persoon. Deze maatregelen worden uitgevoerd op dezelfde manier als de maatregelen die zijn genomen ten aanzien van een bedreigde getuige, een gezinslid of een andere bloedverwant, bedoeld in artikel 102 van hetzelfde Wetboek. Met inachtneming van het beginsel van proportionaliteit kunnen samen of achtereenvolgens gewone en bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend.
In afwijking van artikel 106 van het Wetboek van strafvordering kan een identiteitswijziging worden toegekend aan een beschermde getuige en aan zijn verwanten, op beslissing van de centrale autoriteit, na raadpleging van de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie.
De nieuwe identiteit wordt vastgesteld op voorstel van de getuigenbeschermingsdienst, na overleg met de betrokken persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger en wordt door tussenkomst van de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie aan de centrale autoriteit meegedeeld.
De procedure van identiteitswijziging is niet enkel beperkt tot de personen die de Belgische nationaliteit bezitten.
De centrale autoriteit kan elke bevoegde autoriteit verzoeken om te zorgen voor de tenuitvoerlegging van deze beslissing. In dat kader kan de centrale autoriteit bijzondere voorwaarden of aanvullende maatregelen opleggen om de bescherming van de getuigen te kunnen waarborgen.
De verandering van naam, voornamen, geboortedatum en -plaats is vrijgesteld van registratierecht.
In afwijking van artikel 29 van het Burgerlijk Wetboek kan enkel met de uitdrukkelijke toestemming van de centrale autoriteit, na raadpleging van de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie, een uittreksel of afschrift worden afgegeven van een akte van de burgerlijke stand betreffende een persoon van wie de identiteit overeenkomstig deze paragraaf is gewijzigd. Hetzelfde geldt voor elk document of attest dat het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen of de Dienst Vreemdelingenzaken moet afgeven op verzoek van de centrale autoriteit.
Er kan geen misdrijf zijn wanneer strikt noodzakelijke feiten worden gepleegd in het kader van het tweede tot het zevende lid, ter verzekering van de bescherming van de getuige.
Wanneer het Mechanisme de in het eerste lid bedoelde persoon het statuut van beschermde getuige ontneemt, beslist de centrale autoriteit of de maatregelen ten aanzien van die persoon of ten aanzien van de andere personen moeten worden behouden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 133, 006; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art.96. [1 De bevoegde gerechtelijke autoriteit waarbij de zaak aanhangig is, stelt het Mechanisme in kennis van de datum en plaats van de tenuitvoerlegging van de gevorderde maatregel. Het hoofd van het Mechanisme kan door de centrale autoriteit gemachtigd worden om die tenuitvoerlegging bij te wonen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 134, 006; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
TITEL VIquinquies. [1 - Samenwerking met de Onderzoeksteams]1
----------
(1)
HOOFDSTUK I. [1 - Algemeen]1
----------
(1)
Art.97. [1 Voor de toepassing van Titel VIquinquies van deze wet wordt verstaan onder :
- "Onderzoeksteams" : de Onderzoeksteams opgericht door de Verenigde Naties en met mandaat om straffeloosheid voor oorlogsmisdaden, misdaden tegen de mensheid, misdaden van genocide of enig ander internationaal misdrijf te bestrijden;
- "Statuut" : het mandaat van het Onderzoeksteam, zoals nader omschreven in de relevante instrumenten die zijn aangenomen door de Verenigde Naties;
- "Personeel van het Onderzoeksteam" : elke persoon die door zijn mandaat gemachtigd is om op te treden in naam van een Onderzoeksteam;
- "Centrale autoriteit" : de autoriteit bevoegd voor samenwerking tussen België en een Onderzoeksteam, te weten, binnen de federale overheidsdienst Justitie, de dienst internationaal humanitair recht, aangewezen bij het koninklijk besluit van 17 september 2005 houdende oprichting van een dienst internationaal humanitair recht;
- "Openbaar ministerie" : de federale procureur.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 137, 006; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art.98. [1 Overeenkomstig de bepalingen van deze wet, wanneer er een internationale verplichting tot samenwerking met een Onderzoeksteam bestaat, geeft België gevolg aan de verzoeken tot samenwerking zoals geformuleerd door het Onderzoeksteam.
Overeenkomstig de bepalingen van deze wet, wanneer er geen internationale verplichting tot samenwerking met een Onderzoeksteam is, kan België gevolg geven aan de verzoeken tot samenwerking zoals geformuleerd door het Onderzoeksteam.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 138, 006; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art.99. [1 § 1. De centrale autoriteit is bevoegd om de verzoeken uitgaande van het Onderzoeksteam in ontvangst te nemen via de diplomatieke weg en om via diezelfde weg aan het Onderzoeksteam de verzoeken om samenwerking uitgaande van de bevoegde Belgische autoriteiten over te zenden alsook elke informatie van gerechtelijke aard die onder de bevoegdheid van het Onderzoeksteam kan vallen. Zij staat in voor de opvolging ervan.
§ 2. De verzoeken van het Onderzoeksteam worden aan de Belgische autoriteiten gericht door elk communicatiemiddel dat een geschrift nalaat. Zij moeten opgesteld zijn in een van de officiële talen van België of in het Engels. Zo niet moeten zij vergezeld gaan van een eensluidend verklaarde vertaling in een van de officiële talen van België.
§ 3. De bevoegde Belgische autoriteiten kunnen om de medewerking van het Onderzoeksteam verzoeken. De verzoeken worden overgezonden door toedoen van de centrale autoriteit en via de diplomatieke weg. De Belgische autoriteiten moeten de voorwaarden in acht nemen waarvan het Onderzoeksteam de tenuitvoerlegging van het verzoek afhankelijk stelt. De stukken ter staving moeten, indien zij niet in een van de werktalen van het Onderzoeksteam zijn opgesteld, vergezeld gaan van een vertaling in een van deze talen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 139, 006; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art.100. [1 De bevoegde autoriteiten verlenen aan het Onderzoeksteam hun volledige gerechtelijke samenwerking in alle procedures die voortvloeien uit een verzoek tot samenwerking vanwege het Onderzoeksteam en die vallen onder een internationale verplichting tot samenwerking, of waaraan de centrale autoriteit beslist heeft gevolg te geven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 140, 006; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
HOOFDSTUK II. [1 - Wederzijdse rechtshulp]1
----------
(1)
Art.101. [1 § 1. De verzoeken van het Onderzoeksteam die gericht zijn op de uitvoering van maatregelen inzake inzameling en overlegging van gegevens die, overeenkomstig het Statuut van het Onderzoeksteam, inzonderheid betrekking hebben op het vaststellen van de identiteit en het opsporen van personen, het verzamelen van getuigenissen, het overleggen van bewijzen en het toezenden van stukken, worden ten uitvoer gelegd volgens de procedure bepaald in de Belgische wetgeving en op de wijze omschreven in het verzoek, tenzij voornoemde wetgeving zulks verbiedt.
§ 2. Het verzoek van het Onderzoeksteam met betrekking tot een dwangmaatregel waarvoor enkel een onderzoeksrechter bevoegd is, wordt ten uitvoer gelegd door de onderzoeksrechter van het gerechtelijk arrondissement waarin de plaats is gelegen waar de maatregel moet worden uitgevoerd.
Indien echter verschillende uitvoeringsmaatregelen worden gevraagd, kan het openbaar ministerie een van de territoriaal bevoegde rechters belasten met de uitvoering van al die maatregelen.
§ 3. Huiszoekingen en inbeslagnemingen waar het Onderzoeksteam om verzoekt, overeenkomstig zijn Statuut, worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig de Belgische wetgeving, zonder dat het verzoek uitvoerbaar moet worden verklaard. Alvorens de stukken aan het Onderzoeksteam toe te zenden, doet de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de stukken zijn neergelegd, binnen vijf dagen nadat de zaak bij haar aanhangig is gemaakt, uitspraak over de overzending van de stukken aan het Onderzoeksteam en, in voorkomend geval, over de vordering van derden-bezitters of van derden die beweren recht te hebben op de in beslag genomen zaak, die de griffie van de raadkamer vooraf heeft opgeroepen bij aangetekende zending. Zij doet uitspraak in laatste aanleg, zonder mogelijkheid tot derdenverzet.
§ 4. Wanneer het Onderzoeksteam bevoegd is om iemand het statuut van beschermde getuige toe te kennen of om de toekenning ervan te vragen en België vraagt om de nodige beschermingsmaatregelen te nemen, beslist de centrale autoriteit, na overleg met de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie opgericht bij artikel 103 van het Wetboek van strafvordering, welke maatregelen als bedoeld in artikel 104 van hetzelfde Wetboek ten aanzien van deze persoon moeten worden genomen. Los van de maatregelen die ten aanzien van de beschermde getuige zijn genomen, kan de centrale autoriteit, wanneer zij dat nodig acht, ook beschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 104 nemen ten aanzien van de verwanten van deze persoon. Deze maatregelen worden uitgevoerd op dezelfde manier als de maatregelen die zijn genomen ten aanzien van een bedreigde getuige, een gezinslid of een andere bloedverwant, bedoeld in artikel 102 van hetzelfde Wetboek. Met inachtneming van het beginsel van proportionaliteit kunnen samen of achtereenvolgens gewone en bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend.
In afwijking van artikel 106 van het Wetboek van strafvordering kan een identiteitswijziging worden toegekend aan een beschermde getuige en aan zijn verwanten, op beslissing van de centrale autoriteit, na raadpleging van de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie.
De nieuwe identiteit wordt vastgesteld op voorstel van de Getuigenbeschermingsdienst, na overleg met de betrokken persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger, en wordt door tussenkomst van de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie aan de centrale autoriteit meegedeeld.
De procedure van identiteitswijziging is niet enkel beperkt tot de personen die de Belgische nationaliteit bezitten.
De centrale autoriteit kan elke bevoegde autoriteit verzoeken om te zorgen voor de tenuitvoerlegging van deze beslissing. In dat kader kan de centrale autoriteit bijzondere voorwaarden of aanvullende maatregelen opleggen om de bescherming van de getuigen te kunnen waarborgen.
De verandering van naam, voornamen, geboortedatum en -plaats is vrijgesteld van registratierecht.
In afwijking van artikel 29 van het Burgerlijk Wetboek kan enkel met de uitdrukkelijke toestemming van de centrale autoriteit, na raadpleging van de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie, een uittreksel of afschrift worden afgegeven van een akte van de burgerlijke stand betreffende een persoon van wie de identiteit overeenkomstig deze paragraaf is gewijzigd. Hetzelfde geldt voor elk document of attest dat het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen of de Dienst Vreemdelingenzaken moet afgeven, op verzoek van de centrale autoriteit.
Er kan geen misdrijf zijn wanneer strikt noodzakelijke feiten worden gepleegd in het kader van het tweede tot het zevende lid ter verzekering van de bescherming van de getuige.
Wanneer het Onderzoeksteam de in het eerste lid bedoelde persoon het statuut van beschermde getuige ontneemt, beslist de centrale autoriteit of de maatregelen ten aanzien van die persoon of ten aanzien van de andere personen moeten worden behouden]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 142, 006; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art.102. [1 De bevoegde gerechtelijke autoriteit waarbij de zaak aanhangig is, stelt het Onderzoeksteam in kennis van de datum en plaats van tenuitvoerlegging van de gevorderde maatregel. Het personeel van het Onderzoeksteam kan door de centrale autoriteit gemachtigd worden om die tenuitvoerlegging bij te wonen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 143, 006; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
TITEL VII. (- Inwerkingtreding.)
Art. 103.[3 (NOTA : oud art. 91 wordt nieuw art. 103)]3
[2 (NOTA : oud art. 80 wordt nieuw art. 91)]2
[1 (NOTA : oud art. 70 wordt nieuw art. 80)]1
Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. <W 2006-07-01/65, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 12-08-2006>
----------
(1)<W 2014-03-26/02, art. 52, 004; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
(2)<W 2018-07-11/02, art. 38, 005; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
(3)<W 2019-05-05/10, art. 144, 006; Inwerkingtreding : 03-06-2019>