27 FEBRUARI 2003. - Besluit van de Waalse Regering houdende sectorale voorwaarden voor de exploitatie van centra voor technische ingraving (VERTALING). (NOTA : het besluit van de Raad van State nr. 185.629, Afdeling Bestuursrechtspraak, XIIIe Kamer, van 07-08-2008 vernietigt de volgende bepalingen :- de woorden "behalve als de bevoegde overheid een andere oppervlakte vastlegt na advies van de technisch ambtenaar", in artikel 2, 8°;- de woorden "behalve als de bevoegde overheid een andere oppervlakte vastlegt na advies van de technisch ambtenaar", in artikel 2, 9;- de tweede en derde zin van punt 5° van artikel 16;- de woorden "behalve afwijking toegestaan door de bevoegde overheid na advies van de technisch ambtenaar en voor zover de in § 2 bedoelde verplichtingen nagekomen worden" in artikel 20, § 1, derde lid;- § 2 van artikel 22;- de tweede zin van het eerste lid van artikel 23;- § 5 van artikel 24;- het tweede lid van artikel 28;- de woorden "aan de technisch ambtenaar" in het tweede lid van § 1 van artikel 31;- de woorden "door de technisch ambtenaar" in artikel 31, § 3;- het tweede lid van § 3 van artikel 35;- de woorden "behoudens bijzondere voorwaarden waarin de milieuvergunning voorziet na advies van de technisch ambtenaar" in het eerste lid van artikel 36;- de woorden "of met een andere stof goedgekeurd door de toezichthoudende ambtenaar" in § 6 van artikel 46;- § 7 van artikel 46;- de woorden "Behoudens afwijking verleend door de bevoegde overheid na advies van de technisch ambtenaar" in het tweede lid van artikel 57;- het vierde lid van artikel 57;- de woorden "behoudens afwijkingen verleend door de bevoegde overheid na advies van de technisch ambtenaar" in het derde lid van artikel 58.) (NOTA : ERRATUM voor het arrest nr 185.629 van de Raad van State van 07-08-2008, zie B.St. van 03-03-2009, p. 17559 : het 9e streepje te worden vervangen als volgt : "- de woorden "aan de technisch ambtenaar" in artikel 31, paragra(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-03-2003 en tekstbijwerking tot 27-09-2017)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied.
Art. 1, 1bis
Afdeling 2. - Begripsomschrijving.
Art. 2
Afdeling 3. - Indeling van de centra voor technische ingraving.
Art. 3
Afdeling 4. - Herkomst van de afvalstoffen.
Art. 4
Afdeling 5. - Ondergraving van gevaarlijke afvalstoffen in een " CET " van klasse 2 of 5.2.
Art. 5
Afdeling 6. - Vereist recht.
Art. 6
Afdeling 7. - Afval dat niet in een " CET " toegelaten wordt.
Art. 7
HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw.
Afdeling 1. - Minimumafstanden tussen de "CET" bepaalde zones van het gewestplan en bepaalde gebieden.
Art. 8-9
Afdeling 2. - Waterdichtheid en drainage.
Art. 10-13
Afdeling 3. - Toezicht op de werken en inrichtingen van het " CET ".
Onderafdeling 1. - Opdrachten van de onafhankelijke controle-inrichting.
Art. 14
Onderafdeling 2. - Toezicht en oplevering van de werken en inrichtingen.
Art. 15
HOOFDSTUK III. - Exploitatie.
Afdeling 1. - Hinderpreventie.
Onderafdeling 1. - Algemeen.
Art. 16
Onderafdeling 2. - Landschapsinrichtingen.
Art. 17
Onderafdeling 3. - Zwerfvuil.
Art. 18
Onderafdeling 4. - Ongedierte.
Art. 19
Onderafdeling 5. - Stabiliteit.
Art. 20
Onderafdeling 6. - Omheiningen.
Art. 21
Afdeling 2. - Criteria en procedures voor de aanvaarding van afvalstoffen.
Onderafdeling 1. - Dienstinstallaties en controleprocedures.
Art. 22
Onderafdeling 2. - Aanvaarding van afval.
Art. 23
Onderafdeling 3. - Identificatieformulier en verslagen.
Art. 24
Onderafdeling 4. - Register.
Art. 25, 25bis
Onderafdeling 5. - Weigeringsprocedure.
Art. 26
Afdeling 3. - Exploitatie- en nabeheersfasen.
Onderafdeling 1. - Toegang tot het " CET ".
Art. 27
Onderafdeling 2. - Uitrusting.
Art. 28
Onderafdeling 3. - Signalisatie en informatie.
Art. 29
Onderafdeling 4. - Voorwaarden betreffende de exploitant.
Art. 30
Onderafdeling 5. - Kwalificatie en vorming van het personeel.
Art. 31
Onderafdeling 6. - Certificering.
Art. 32
Onderafdeling 7. - Exploitatieplannen.
Art. 33
Onderafdeling 8. - Ingraving van de afvalstoffen.
Art. 34
Onderafdeling 9. - Beheer van de stortsectoren.
Art. 35
Onderafdeling 10. - Activiteiten op de site.
Art. 36
Onderafdeling 11. - Nabeheer.
Art. 37
Afdeling 4. - Controle op de topografie van het " CET ".
Onderafdeling 1. - Topografische opmeting tijdens de exploitatie.
Art. 38
Onderafdeling 2. - Topografische opmeting na het storten.
Art. 39
HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie.
Art. 40-42
HOOFDSTUK V. - Water.
Afdeling 1. - [1 Algemeen]1
Art. 43
Onderafdeling 1. - Oppervlakte- en grondwater.
Art. 44-45
Onderafdeling 2. - Opvang en verwerking van het besmette water en van de percolaten.
Art. 46
Afdeling 2. - [1 Lozingsvoorwaarden]1
Onderafdeling 1. - [1 Voorwaarden voor het lozen in gewone oppervlaktewateren en kunstmatige afwateringskanalen]1
Art. 47
Onderafdeling 2. - [1 Voorwaarden voor het lozen in openbare rioleringen]1
Art. 48-49
Afdeling 3. - [1 Controles, zelfcontrole en toezicht]1
Onderafdeling 1. - [1 Monsternemings- en analysemethodes]1
Art. 50-51
Onderafdeling 2. - [1 Gerichte monsternemingen]1
Art. 52
Onderafdeling 3. - [1 Controle en autocontrole van industrieel afvalwater, oppervlaktewater en percolaten]1
Art. 53-55
Onderafdeling 4. - [1 Controle van het grondwater]1
Art. 56-57
Onderafdeling 5. - [1 Analyseverslagen]1
Art. 58, 58bis
HOOFDSTUK VI. - Lucht.
Afdeling 1. - [1 Gasbeheersing]1
Onderafdeling 1. - [1 Gasopvang]1
Art. 59
Onderafdeling 2. - [1 Karakterisering en beheersing van de gassen]1
Art. 60
Afdeling 2. - Geuren, metingen bij immissie en meteorologische parameters.
Art. 61, 61bis
Afdeling 3. - Stoffen.
Art. 62
Afdeling 4. - Controles.
Onderafdeling 1. - Toepassingsgebied.
Art. 63
Onderafdeling 2. - Erkenning.
Art. 64
Onderafdeling 3. - Punctuele monsternemingen.
Art. 65
Onderafdeling 4. - Analyseresultaten.
Art. 66
Onderafdeling 5. - Mededeling van de analyseverslagen en andere metingen.
Art. 67
Onderafdeling 6. - Wijziging van de verplichtingen.
Art. 68
HOOFDSTUK VII. - [1 Zekerheden, verzekeringen en tariefregels]1
Afdeling 1. - Zekerheden.
Onderafdeling 1. - Zekerheidstelling.
Art. 69
Onderafdeling 2. - Volstorting van de zekerheid.
Art. 70
Afdeling 2. - Verzekeringen.
Art. 71
HOOFDSTUK VIII. - Overgangs- en slotbepalingen.
Afdeling 1. - Opmaak van het plan van aanleg van de " CET "-site.
Art. 72
Afdeling 2. - Wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen.
Art. 73-78
BIJLAGEN.
Art. N1-N5
2004201082 2009027156 2009201609 2010027231 2013201395 2013204348 2017205946 2018204735
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied.
Artikel 1.Deze voorwaarden zijn van toepassing op de inrichtingen bedoeld in rubriek nr. 90.25 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.
[1 De winningsafval bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 2009 houdende sectorale en integrale voorwaarden van de installaties voor het beheer van winningsafval en betreffende de monitoring na sluiting valt niet onder de bepalingen van dit besluit.]1
----------
(1)<BWG 2009-05-27/37, art. 31, 003; Inwerkingtreding : 30-08-2009>
Art. 1bis. [1 Richtlijn 2011/97/EU van de Raad van 5 december 2011 tot wijziging van Richtlijn 1999/31/EG met betrekking tot specifieke criteria voor opslag van metallisch kwik dat als afval wordt beschouwd wordt gedeeltelijk omgezet bij dit besluit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2013-07-11/20, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 12-08-2013>
Afdeling 2. - Begripsomschrijving.
Art.2.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder :
2.1. " CWATUP " : het Waalse Wetboek voor Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium;
2.2. " CET " : Centrum voor technische ingraving, zoals bedoeld in artikel 2, 18°, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;
2.3. " nomenclatuur-besluit " : het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten;
2.4. beschermde natuurgebieden : de domaniale en erkende natuurreservaten, de bosreservaten, de sites Natura 2000 in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, [1 ...]1 de vochtige gebieden met een biologische waarde in de zin van het besluit van 8 juni 1989 betreffende de bescherming van de vochtige gebieden met een biologisch belang en de ondergrondse holten met een wetenschappelijke waarde in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 26 januari 1995;
2.5. opgravingsbodem : natuurlijke of geremanieerde oppervlakte waarop afvalstoffen of dichtings- en draineerlagen rechtstreeks worden opgeslagen, al naar gelang het geval;
2.6. capillaire opstijging : stijging van het water in de bodemporiën vanaf de oppervlakte van de grondwaterlagen als gevolg van de krachten van de oppervlaktespanning;
2.7. cel : onderverdeling van een " CET " naar gelang van de aard van de ondergegraven afvalstoffen;
2.8. sector : onderverdeling van een cel waar afvalstoffen gehanteerd of ondergegraven worden en waarvan de oppervlakte maximum 2 ha bedraagt, behalve als de bevoegde overheid een andere oppervlakte vastlegt na advies van de technisch ambtenaar;
2.9. werkzone : onderverdeling van een sector waar afvalstoffen gehanteerd of ondergegraven worden en waarvan de oppervlakte maximum 5 000 m2 bedraagt, behalve als de bevoegde overheid een andere oppervlakte vastlegt na advies van de technisch ambtenaar;
2.10. ondergravingszone : oppervlakte waar afvalstoffen en de effluenten ervan daadwerkelijk ondergegraven of gehanteerd worden;
2.11. technisch ambtenaar : de ambtenaar bedoeld in artikel 1, 16°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
2.12. toezichthoudende ambtenaar : de ambtenaar bedoeld in artikel [1 2,24°]1, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;
2.13. [1 Gassen : alle gassen voortgebracht door de afvalstoffen die in een technisch ingravingscentrum gestort worden;]1
2.14. watervlak : natuurlijke of kunstmatige meren en vijvers;
2.15. waterloop : elk soort bevaarbare of onbevaarbare waterloop;
2.16. [2 Administratie : de Administratie in de zin van artikel 2, 22° van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen]2;
2.17. exploitant : de exploitant bedoeld in artikel 1, 8°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning of diens afgevaardigde;
[1 2.18. Aanvaardingscriteria : criteria waaraan de afvalstoffen moeten voldoen om aanvaard te kunnen worden in een technisch ingravingscentrum van de betrokken (sub)categorie;
2.19. Traceerparameters : parameters die ertoe strekken, snel elke significante verandering in de waterkwaliteit ter hoogte of in de omgeving van een technisch ingravingscentrum op te sporen;
2.20. Toezichtsparameters : parameters die erop kunnen wijzen dat grondwaterlagen door een technisch ingravingscentrum verontreinigd worden;
2.21. Waakzaamheidsdrempel : drempel die, indien overschreden, de noodzaak inhoudt om nazichtsonderzoeken te verrichten en/of voor de afwijkende parameters een verhoogd toezicht uit te oefenen;
2.22. persistente endogene vervuiling : blijvende aanwezigheid in het water van een vervuilende stof die te wijten is aan het ingraven van afvalstoffen met een hogere concentratie dan de waakzaamheidsdrempel, waardoor risico's kunnen ontstaan voor mens en/of milieu;
2.23. Actiedrempel : drempel die, indien overschreden, de verplichting inhoudt om bewarende maatregelen te treffen en/of rechstreeks een procedure in te schakelen om correctiemaatregelen voor het water te treffen;
2.24. Intern interventie- en beschermingsplan voor het grondwater : plan waarvan sprake in artikel 57 en vereist bij bijlage VI, punt 1.18, van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 4 maart 2002 betreffende de milieuvergunning;
2.25. Interventieplan : plan waarvan sprake in artikel 1, 25°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
2.26. Ondergrondse opslag : permanente plaats voor de opslag van afvalstoffen zoals in een diepe geologische holte zoals een zout- of kaliummijn;
2.27. Eluaat : oplossing verkregen bij uitlogingsproeven, gesimuleerd in een laboratorium;]1
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
(2)<BWG 2017-07-13/32, art. 38, 006; Inwerkingtreding : 07-10-2017>
Afdeling 3. - Indeling van de centra voor technische ingraving.
Art.3.[1 De centra en de cellen]1 voor technische ingraving worden ingedeeld in vijf klassen :
- klasse 1 : de centra bedoeld in rubriek 90.25.01 van het nomenclatuur-besluit;
- klasse 2 : [1 de centra en de cellen bedoeld in rubriek 90.25.02 van het nomenclatuur-besluit, namelijk :
- de centra en de cellen bedoeld in rubriek 90.25.02.01 van het nomenclatuur-besluit - klasse 2.1.a ;
- de centra en de cellen bedoeld in rubriek 90.25.02.02 van het nomenclatuur-besluit - klasse 2.1.b ;
- de centra en de cellen bedoeld in rubriek 90.25.02.03 van het nomenclatuur-besluit - klasse 2.2;]1
- klasse 3 : de centra bedoeld in rubriek 90.25.03 van het nomenclatuur-besluit;
- klasse 4 : de centra bedoeld in rubriek 90.25.04 van het nomenclatuur-besluit, met name :
- de centra bedoeld in rubriek 90.25.04.01 van het nomenclatuur-besluit- klasse 4 A.
- de centra bedoeld in rubriek 90.25.04.02 van het nomenclatuur-besluit- klasse 4 B.
- klasse 5 : [1 de centra en de cellen bedoeld in rubriek 90.25.05.02 van het nomenclatuur-besluit, namelijk :
- de centra en de cellen bedoeld in rubriek 90.25.05.02.01 van het nomenclatuur-besluit - klasse 5.2.1.a ;
- de centra en de cellen bedoeld in rubriek 90.25.05.02.02 van het nomenclatuur-besluit - klasse 5.2.1.b ;
- de centra en de cellen bedoeld in rubriek 90.25.05.02.03 van het nomenclatuur-besluit - klasse 5.2.2.]1
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Afdeling 4. - Herkomst van de afvalstoffen.
Art.4.§ 1. Alle afvalstoffen mogen in een " CET " ondergegraven worden [1 als ze aan de aanvaardingscriteria voldoen, omschreven in het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving en tot vaststelling van de criteria voor de aanvaarding van de afvalstoffen in technische ingravingscentra, onverminderd bijlage 3 van dit besluit wat betreft de vrijstelling van de proeven,]1 behalve als de technische eigenschappen van de site een beperking van de aard van de toelaatbare afvalstoffen rechtvaardigen.
§ 2. De in een " CET " van klasse 3 toelaatbare afvalstoffen moeten gestort kunnen worden in elk " CET " van klasse 2, met inachtneming van de regels betreffende de verenigbaarheid van afvalstoffen.
§ 3. Onverminderd § 1 en niettegenstaande de mogelijke verwijdering in een " CET " van klasse 4 zoals bepaald in deze sectorale voorwaarde, moeten de stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en de oevers van waterlopen en watervlakken verwijderd worden en de door de Regering daarmee gelijkgestelde afvalstoffen gestort kunnen worden in :
- elk [1 " CET " van klasse 2.1.a of 2.1.b]1 als ze voldoen aan de meer bepaald analytische criteria inzake de toelaatbaarheid van afvalstoffen in een " CET " van klasse 2;
- elk " CET " van klasse 3 als de inerte aard ervan erkend is.
Artikel 5 is ook toepasselijk op dezelfde stoffen waarvan vaststaat dat ze gevaarlijk zijn.
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Afdeling 5. - Ondergraving van gevaarlijke afvalstoffen in een " CET " van klasse 2 of 5.2.
Art.5.[1 De bijzondere voorwaarden kunnen bepalen dat kleine hoeveelheden stabiele en niet-reactieve gevaarlijke afvalstoffen, die bijvoorbeeld verhard of verglaasd zijn, met een uitlooggedrag dat gelijkwaardig is aan dat van ongevaarlijke afvalstoffen en die voldoen aan de relevante ingravingscriteria, ingegraven mogen worden in een technisch ingravingscentrum of in een cel van klasse 2.1.b of 5.2.1.b.
Bij de aanvraag tot ingraving wordt een milieu-evaluatie gevoegd, uitgevoerd door een effectenonderzoeker erkend voor de categorie " afvalstoffenbeheer ", die aantoont :
1° dat er geen significante risico's zijn voor het leefmilieu;
2° dat de ingraving betrekking heeft op kleine hoeveelheden gevaarlijke industriële afvalstoffen en dat die samen ingegraven mogen worden met de andere afvalstoffen die in een technisch ingravingscentrum terechtkomen;
3° dat het buitengewone omstandigheden betreft.
De bijzondere voorwaarden bepalen de hoeveelheden die in het technisch ingravingscentrum aanvaardbaar zijn en de specifieke voorwaarden voor de ingraving van de gevaarlijke afvalstoffen waarvan sprake in lid 1.]1
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Afdeling 6. - Vereist recht.
Art.6. Tijdens de hele duur van de exploitatie en het nabeheer beschikt de exploitant over een recht van eigendom, vruchtgebruik, opstal of erfpacht op de exploitatiesite van het " CET ".
Afdeling 7. - Afval dat niet in een " CET " toegelaten wordt.
Art.7. (Opgeheven) <BWG 2004-03-18/52, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 14-05-2004>
HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw.
Afdeling 1. - Minimumafstanden tussen de "CET" bepaalde zones van het gewestplan en bepaalde gebieden.
Art.8. § 1. De minimumafstand tussen de ingravingszone en de woon- en recreatiegebieden bedoeld in de artikelen 26, 27, 29 van het " CWATUP " of de gebieden waarvan de bestemming nog niet vaststaat, zoals bedoeld in artikel 33 van hetzelfde Wetboek, is :
- 50 meter voor de centra van klasse 3, 4-A en 5.3;
- 100 meter voor de centra van klasse 2, 4-B en 5.2;
- 150 meter voor de centra van klasse 1 en 5.1.
§ 2. De minimumafstand tussen de ingravingszone en de landbouwgebieden bedoeld in artikel 35 van het " CWATUP " is :
- 15 meter voor de centra van klasse 3, 4-A en 5.3;
- 25 meter voor de centra van klasse 2, 4-B en 5.2;
- 50 meter voor de centra van klasse 1 en 5.1.
§ 3. De minimumafstand tussen de ingravingszone en de omtrekken bedoeld in artikel 40, 1°, van het " CWATUP " is :
- 25 meter voor de centra van klasse 3, 4-A en 5.3;
- 50 meter voor de centra van klasse 2, 4-B en 5.2;
- 75 meter voor de centra van klasse 1 en 5.1.
§ 4. De minimumafstand tussen de ingravingszone en de omtrekken bedoeld in artikel 40, 4°, van het " CWATUP " is :
- 100 meter voor de centra van klasse 3, 4-A en 5.3;
- 200 meter voor de centra van klasse 2, 4-B en 5.2;
- 300 meter voor de centra van klasse 1 en 5.1.
§ 5. Het is verboden een " CET " te vestigen binnen een omtrek bedoeld in artikel 40, 5°, van het " CWATUP ".
Art.9.§ 1. De minimumafstand tussen de ingravingszone en de waterwegen en -vlakken
is :
- 15 meter voor de centra van klasse 3 en 5.3;
- 25 meter voor de centra van klasse 2 en 5.2;
- 50 meter voor de centra van klasse 1 en 5.1.
§ 2. Het is verboden een " CET " te vestigen in een nabijgelegen preventiegebied voor waterwinning bedoeld in [1 de artikelen R.153 en volgende van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt]1.
De " CET " van klasse 1, 2, 4-B, 5.1 en 5.2 mogen niet gevestigd worden in een afgelegen preventiegebied of in een toezichtsgebied bedoeld in [1 de artikelen R.153 en volgende van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt]1.
§ 3. De minimumafstand tussen de ingravingszone en de beschermde natuurgebieden is, onverminderd de bijzondere decretale en reglementaire bepalingen betreffende die gebieden, :
- 25 meter voor de centra van klasse 3, 4-A en 5.3;
- 50 meter voor de centra van klasse 2, 4-B en 5.2;
- 75 meter voor de centra van klasse 1 en 5.1.
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Afdeling 2. - Waterdichtheid en drainage.
Art.10. § 1. De bodem en de zijkanten van elk " CET " hebben voldoende verdunningscapaciteit om de besmetting van de bodem, de ondergrond, het grondwater en het oppervlaktewater doeltreffend te beperken. Daartoe bestaan de bodem en de zijkanten van het " CET " uit minerale en synthetische materialen die voldoen aan voorschriften inzake doorlatendheid en dikte, die te zamen een niveau van bescherming van bodem, ondergrond, grondwater en oppervlaktewater moeten garanderen dat tenminste gelijkwaardig is aan het niveau dat bereikt wordt met de volgende voorschriften :
- " CET " van klasse 1 en 5.1;
- minerale materialen : K <= 1,0 x 10- 9 m/s dikte => 5 m op de bodem en het onderste deel van de zijkanten => 1 m op het bovenste deel van de zijkanten,
en
- synthetische materialen : aard : PEHD dikte => 2 mm;
- " CET " van klasse 2, 4B en 5.2.;
- minerale materialen K <= 1,0 x 10-9 m/s dikte => 1 m op de bodem en het onderste deel van de zijkanten => 0.6 m op het bovenste deel van de zijkanten,
en
- synthetische materialen aard : PEHD dikte => 2 mm voor de klassen 2 en 5.2. => 1,5 mm voor de klassen 4B;
- " CET " van klassen 3, 4A en 5.3.;
- minerale materialen K <= 1,0 x 10-7 m/s dikte => 1 m;
waarbij K de doorlaatcoëfficiënt is.
§ 2. De waterdichtheid mag hoe dan ook niet dunner zijn dan 0,5 meter. Daarbij wordt geen rekening gehouden met het draineermateriaal.
§ 3. De materialen die worden gebruikt om waterdichtheid te garanderen in de centra van klasse 1, 2, 4B, 5.1 en 5.2 voldoen aan de criteria van bijlage 1, punt 1.
Art.11. § 1. Voor de centra van klasse 1, 2, 4B, 5.1 en 5.2. bestaat de waterdichthheid van de bodem en zijkanten uit een draineermassief met een perennerend doorlatenheidscoëfficiënt dat minstens gelijk is aan 10-2 m/s en een dikte van 0,5 m of meer op de bodem en van 0,2 m aan de zijkanten. Het draineermassief kan discontinuïteiten vertonen aan het bovenste deel van de zijkanten.
§ 2. De steenslagverhardingen die de draineermassieven vormen, zijn vrij van fijne deeltjes. Als ze in aanraking kunnen komen met percolaten van zure aard, zijn ze niet kalkachtig. In dat geval zijn de verliezen door brand of zuuretsing lager dan 5 %. Hun mechanische weerstand wordt door het gebruik bewezen.
Art.12. § 1. De voorafgaande inrichting van de site wordt zo uitgevoerd en de bovenbedoelde waterdichtheidslagen en draineermassieven zo aangebracht dat zo weinig mogelijk percolaten zich opstapelen op de bodem van het " CET ".
Na uitgraving en herprofilering van de oppervlakten waarop het onderste drainage-waterdichtheidscomplex wordt aangebracht, mag geen enkele glooiing een helling boven 6/4 hebben (33° op de horizontale lijn). De helling wordt hoe dan ook aangepast zodat de waterdichtheidsmaterialen elke druk wordt bespaard.
De bodem van de inkassing van elke sector wordt zodanig geprofileerd dat de perennerende helling minstens 2% bedraagt in de richting van het punt of de lijn waar de percolaten hoofdzakelijk worden opgevangen.
§ 2. In het geval van een " CET " van klasse 2 worden de bodem en de zijkanten na profilering van de bodem van de bouwput afgedekt met een onderste drainage-waterdichtheidscomplex waarvan het prestatievermogen minstens gelijk is aan dat van de voorziening omschreven in punt 2 van bijlage 1.
Art.13.[1 Als op grond van een onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de artikelen R.178 tot en met R.180 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, aangetoond wordt dat het technisch ingravingscentrum geen potentieel gevaar oplevert voor bodem, grondwater of oppervlaktewater, mogen de bijzondere voorwaarden van de artikelen 10, 11 en 12 dienovereenkomstig aangepast worden.]1
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Afdeling 3. - Toezicht op de werken en inrichtingen van het " CET ".
Onderafdeling 1. - Opdrachten van de onafhankelijke controle-inrichting.
Art.14.§ 1. Elk bestek bevattende de precieze technische clausules van de opdracht alsmede de programma's m.b.t. de controle, het toezicht en het onderhoud op lange termijn, met inbegrip van het nabeheer van de werken en de volgende inrichtingen :
- het ontwerpen en het aanbrengen van de onderste voorzieningen voor drainage-waterdichtheid en voor de bescherming van de bodem en de zijkanten van het " CET " [1 met in begrip van de systemen voor een afgedichte scheiding tussen biologisch afbreekbare afvalstoffen en biologisch niet-afbreekbare waterstoffen op het grensvlak tussen de cellen]1;
- het ontwerpen en het aanbrengen van elke voorziening voor de opvang, de opslag en de overbrenging van percolaten;
- het ontwerpen, de lokalisering en de installatie van de piëzometers;
- het ontwerpen, de lokalisering en het aanbrengen van de installaties voor de behandeling en de valorisatie van biogassen;
- het ontwerpen en de installatie van het bovenste complex voor drainage-waterdichtheid en voor het meten van zettingen aan het einde van de exploitatie, tijdens fasen van herstelling en nabeheer van de site, wordt voor advies overgemaakt aan een onafhankelijke controle-inrichting gekozen door de exploitant met de onvoorwaardelijke instemming van zijn verzekeraar en na overleg met de technisch ambtenaar.
§ 2. Vóór de aanvang van de werken maakt de exploitant het bestek en de plannen in drie exemplaren ter goedkeuring over aan de technisch ambtenaar. Die documenten gaan vergezeld van het advies van de onafhankelijke controle-inrichting. De technisch ambtenaar beschikt over zestig dagen om zich uit te spreken.
§ 3. De proeven en analysen betreffende de uitvoering van de in § 1 bedoelde opdrachten worden verricht door laboratoria en instellingen die niet afhankelijk zijn van de exploitant en de controle-inrichting.
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Onderafdeling 2. - Toezicht en oplevering van de werken en inrichtingen.
Art.15. § 1. Tijdens de uitvoering en na afloop van de werken en inrichtingen bedoeld in artikel 14 bezorgt de onafhankelijke controle-inrichting de technisch ambtenaar en de toezichthoudende ambtenaar maandelijks een uitvoerig verslag bevattende :
- de stand van de werken;
- de uitgevoerde metingen en controles en de resultaten ervan;
- elke nuttige opmerking betreffende de werking van het bouwterrein.
§ 2. Vóór elke ingraving van afval in een sector stelt de exploitant de technisch ambtenaar in kennis van de voltooiing van de installatie van het onderste drainage-dichtheidscomplex en van de installatie voor de opvang en de overbrenging van percolaten. De exploitatie van die sector vereist de geschreven toestemming van de technisch ambtenaar, die over zestig dagen beschikt om zich uit te spreken.
§ 3. De technisch ambtenaar geeft de burgemeesters van de gemeenten waar de centra gevestigd zijn kennis van de krachtens dit artikel genomen beslissingen.
HOOFDSTUK III. - Exploitatie.
Afdeling 1. - Hinderpreventie.
Onderafdeling 1. - Algemeen.
Art.16.[1 De exploitant is verplicht :
1° de hinder en de gevaren zoals geur- en stofhinder, zwerfvuil dat door de wind rondgeblazen wordt, geluidshinder en voertuigbewegingen, aërosolvorming en eventuele brand door de uitbating van de technische ingravingscentra te beperken;
2° te zorgen voor de optimale instandhouding en het optimale onderhoud van alle apparaten, installaties en inrichtingen;
3° de stabiliteit van de werken en installaties te vrijwaren;
4° de afzondering van het technisch ingravingscentrum te garanderen om hydraulische, esthetische en veiligheidsredenen;
5° onverminderd artikel 46, § 2, vlak na afloop van de lozingen in een sector of in geval van non-activiteit van een sector voor meer dan één jaar, de in bijlage 1, punt 3, bedoelde afdekking aan te brengen, behalve als op grond van een onderzoek uitgevoerd overeenkomstig de artikelen R.178 tot en met R.180 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, de bijzondere voorwaarden nader bepalen dat het onnodig is het percolaat op te vangen en te behandelen of als is aangetoond dat het technisch ingravingscentrum geen potentieel risico inhoudt voor de bodem, het grondwater of de oppervlaktewateren. Minstens houdt de afdekking van het technisch ingravingscentrum één laag afdekkende aarde in die 1 meter dik is of meer, waarop dan planten aangebracht worden;
6° vlak na afloop van de lozingen in één sector of bij non-activiteit van één sector voor meer dan één jaar, het topografisch toezicht vereist volgens de artikelen 38 en 39 in te voeren en te verrichten. Als op grond van een relevante risico-evaluatie door de uitbater aangetoond wordt dat het technisch ingravingscentrum wegens de aard van de aanvaarde afvalstoffen niet (meer) aan de basis zou kunnen liggen van significante grondverzakkingen, kunnen de bijzondere voorwaarden de vereisten van de artikelen 38 en 39 dienovereenkomstig aanpassen. Minstens is de uitbater ertoe verplicht jaarlijks een verslag over te maken met zijn visuele waarnemingen tijdens de uitbatings- en de nabeheerperiode. Dat verslag wordt bewaard als bijlage bij het register waarvan sprake in artikel 25, lid 6.]1
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Onderafdeling 2. - Landschapsinrichtingen.
Art.17. De exploitant zorgt er zoveel mogelijk voor dat de afvalstoffen niet zichtbaar zijn van buitenaf het " CET ". Bij gebrek aan een gepaste gordel van hoge bomen of dichtbegroeide schaarbossen kan ook voorzien worden in traliewerk dat hoog genoeg is, omheiningen, netten, vitrages; deze kunstmatige hindernissen kunnen gedemonteerd en hergebruikt worden al naar gelang de ontwikkeling van het exploitatieplan.
Onderafdeling 3. - Zwerfvuil.
Art.18. De exploitant is verplicht :
- het " CET " zo in te richten dat de afval van de site niet op de openbare weg en in de omgeving terecht kan komen;
- te voorkomen dat de afvalstoffen wegwaaien;
- zo nodig de directe omgeving van het " CET " te reinigen bij accidentele bevuiling.
Onderafdeling 4. - Ongedierte.
Art.19.De exploitant treft alle nodige maatregelen om de proliferatie van ongedierte te voorkomen. Voor een " CET " waarin biologisch afbreekbare [1 organische]1 afvalstoffen gestort kunnen worden, wordt een rattenbestrijdingsovereenkomst met een gespecialiseerde onderneming gesloten, waarvan binnen acht dagen een afschrift wordt overgemaakt aan de technisch ambtenaar en aan de toezichthoudende ambtenaar.
[1 De bijzondere voorwaarden kunnen de verdelging van ongedierte opleggen]1.
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Onderafdeling 5. - Stabiliteit.
Art.20. § 1. De afvalstoffen worden zodanig in de site gestort dat de stabiliteit van de afvalstofmassa en de bijbehorende constructies gewaarborgd blijft en dat met name verschuivingen worden voorkomen. De verzakkingen, scheuren, kuilen of plaatsen waar de afvalstoffen in een tussenafdeklaag zichtbaar zijn, worden onmiddellijk opgevuld.
Geen enkele buitenhelling mag 8/4 overschrijden (26° op de horizontale lijn), behalve afwijking toegestaan door de bevoegde overheid na advies van de technisch ambtenaar en voor zover de in § 2 bedoelde verplichtingen nagekomen worden.
§ 2. De exploitant is verplicht :
- de duurzame stabiliteit van de gebouwen, inrichtingen en ophogingen te garanderen;
- de erosieproblemen te beperken door eventuele gleuven onmiddellijk op te vullen zodra ze zichtbaar worden.
Onderafdeling 6. - Omheiningen.
Art.21. § 1. Alleen gemachtigde personen hebben toegang tot het " CET ".
De in- en uitgangen van het " CET " zijn voorzien van deuren die de toegang tijdens de sluitingsuren ontzeggen. Die deuren zijn minimum 2 meter hoog en uitgerust met prikkeldraad of een gelijkwaardige voorziening. Ze zijn open als de exploitant aanwezig is.
De aanwezigheid op de site van het personeel dat nodig is voor de uitvoering van de werken m.b.t. de inrichting, de sanering en het nabeheer van het " CET ", valt echter niet onder de bepalingen bedoeld in het vorige lid. De werken worden uitgevoerd in aanwezigheid van minstens één persoon die behoorlijk gemachtigd is door de exploitant.
§ 2. Bij gebrek aan een hindernis die de bevoegde overheid hoog genoeg acht, wordt het " CET " omheind met traliewerk en deuren die minstens 2 meter hoog zijn. Bovenop het traliewerk wordt prikkeldraad of een gelijkaardige voorziening aangebracht om de vrije toegang tot de site te beletten.
§ 3. Het controle- en toegangssysteem van elk " CET " omvat een programma van maatregelen om illegaal afvalstorten op de site op te sporen en tegen te gaan.
Afdeling 2. - Criteria en procedures voor de aanvaarding van afvalstoffen.
Onderafdeling 1. - Dienstinstallaties en controleprocedures.
Art.22.§ 1. Het " CET " is voorzien van een dienst- en controle-installatie bestaande uit :
[1 1°]1 een gebouw voorzien van water, elektriciteit, tefefoon, met minstens één lokaal dat als bureau dient, een eetzaal, sanitaire installaties met douche voor het personeel en, eventueel, een garage voor de voertuigen;
[1 2°]1 een verwarmd lokaal waar de toezichthoudende ambtenaar een apparatuur kan installeren die de door de in de artikelen 44, 45, 46, 54 en 55 van dit besluit bedoelde analyse- en registreerapparaten geproduceerde signalen kunnen lezen. Het lokaal beschikt over een stroomtoevoer (230V/10A), over een geschakelde telefoonverbinding en een verbinding met de analyse- en meetuitrustingen;
[1 3°]1 een geijkte weegbrug geplaatst bij de ingang van het " CET " [1 van klasse 1, 2.1.a of 2.2]1 en voorzien van een automatisch registreerapparaat en van de nodige elektronische middelen die de aan- en afgevoerde afvalstoffen in reële tijd kunnen controleren. De site wordt zo ingericht dat de in- en uitrijdende voertuigen gewogen worden op de weegbrug, die in werking wordt gehouden tijdens de openingsuren;
[1 4°]1 een verkeersdetector per inductie geplaatst vóór de weegbrug en een controlesysteem d.m.v. een camera ter hoogte van de weegbrug. De desbetreffende leestoestellen bevinden zich in het lokaal bedoeld in 1°;
[1 5°]1 een portaal voor het opsporen van radioactieve stoffen;
[1 6°]1 bij de ingang, een waterdichte oppervlakte om de lading van minstens twee vrachtwagens te storten, de aard van de afval te controleren en de vrachtwagens te herladen. De uit deze handeling voortkomende percolaten worden naar het zuiveringsstation aangevoerd. De exploitant voert die controle willekeurig uit op minstens één vrachtwagen per dag;
[1 7°]1 waterdichte containers die groot genoeg zijn voor de opvang van kleine afvalhoeveelheden - minder dan 0,5 % ladingsgewicht - die niet in het " CET " [1 van klasse 1, 2.1.a of 2.2]1 kunnen worden gestort. Die containers worden zo nodig afgevoerd. Op grond van artikel 23 van dit besluit wordt een identificatieformulier opgemaakt en bij het in artikel 24 bedoelde register gevoegd.
§ 2. [1 Het technisch ingravingscentrum van klasse 3 wordt voorzien van een dienst- en controle-installatie die minstens met de voorzieningen van § 1, 1°, 3°, 4° en 7°, uitgerust is.]1
§ 3. [1 Het technisch ingravingscentrum van klasse 4A wordt voorzien van een dienst- en controle-installatie die minstens met de voorzieningen van § 1, 1° en 7°, uitgerust is.]1
§ 4. [1 Het technisch ingravingscentrum van klasse 4B wordt voorzien van een dienst- en controle-installatie die minstens met de voorzieningen van § 1, 1°, 2° en 7°, uitgerust is.]1
[1 § 5. Het technisch ingravingscentrum van klasse 5 wordt voorzien van een dienst- en controle-installatie vastgesteld bij de bijzondere voorwaarden en waarvan de doeltreffendheid niet lager mag zijn dan die welke verkregen wordt door de invoering van de voorzieningen van § 1, 1°, 3° en 4°.]1
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Onderafdeling 2. - Aanvaarding van afval.
Art.23.[1 De dagen en uren waarin afvalstoffen aanvaard mogen worden, worden in de bijzondere voorwaarden vastgelegd.]1
Tijdens het afladen worden de administratieve formaliteiten, de conformiteitscontrole, de begeleiding van de vervoerders en het besturen van de voertuigen uitgevoerd :
- door minstens één persoon in de " CET " van klasse 3, 4 en 5.3.;
- door minstens twee personen in de " CET " van klasse 1, 2, 5.1 en 5.2.
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Onderafdeling 3. - Identificatieformulier en verslagen.
Art.24.§ 1. Elk voertuig met afvalstoffen die in een " CET " [1 anders dan van klasse 4 of 5]1 gestort zullen worden, beschikt over een vervoerformulier in drie exemplaren.
Het eerste exemplaar wordt bewaard op een door de toezichthoudende ambtenaar bepaalde plaats of op de site; het tweede exemplaar wordt overgemaakt aan de vervoerder; het derde exemplaar wordt door de exploitant teruggezonden naar de producent of de ophaler.
Bij het afladen worden de volgende gegevens via een computer op het vervoerformulier geconsigneerd of opnieuw overgeschreven :
- het gewicht en de tarra en in voorkomend geval het nummer van de weegbon;
- de naam van de persoon die de conformiteit van de afvalstoffen controleert;
- de datum en het uur van de aflading;
- de afvalcode volgens de nomenclatuur vermeld in het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot vaststelling van een afvalcatalogus;
- de herkomst van de afvalstoffen;
- de identificatie van de producent of de ophaler;
- de op het exploitatieplan vermelde code op grond waarvan de ingravingsplaats wordt bepaald;
- het inschrijvingsnummer van het voertuig en, in voorkomend geval, de bestemming ervan;
- de identificatie van de exploitant en van de bestuurder, alsmede de handtekening van laatstgenoemde.
§ 2. De exploitant [1 van een ander CET dan van klasse 4 of 5]1 is verplicht :
- de formulieren te bewaren gedurende vijf jaar na het opmaken ervan;
- de formulieren op gewoon verzoek over te maken aan de toezichthoudende ambtenaar.
§ 3. De exploitant bezorgt de [2 Administratie]2 aan het einde van elke kalendersemester een syntheseverslag met de volgende gegevens :
- de gestorte afvalhoeveelheden per code en per cel sinds het begin van de exploitatie van het " CET ", uitgedrukt in ton;
- de gestorte afvalhoeveelheden per code en per cel van het " CET " in de loop van de afgelopen semester, uitgedrukt in ton;
- de residuele capaciteit van het " CET ", per cel van het " CET ", in ton - raming - en in m3, op 10 % na;
- de toegepaste tarieven, alsmede de structuur ervan, exclusief taksen en inclusief alle taksen voor elk type afval; die gegevens worden niet noodzakelijk om het halfjaar verstrekt, maar in ieder geval bij het initialiseren en in geval van wijziging.
De [2 Administratie]2 kan de vorm en de wijze van overmaking van het verslag bepalen.
§ 4. De exploitant van een " CET " van klasse 4 of 5 maakt jaarlijks uiterlijk op 31 maart een samenvattende tabel over aan de [2 Administratie]2, waarin de herkomst, de hoeveelheid, de aard en de identificatiecode van de verwijderde afvalstoffen nauwkeurig en uitvoerig worden vermeld, zoals bepaald bij het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot vaststelling van een afvalcatalogus.
§ 5. De bevoegde overheid kan na advies van de technisch ambtenaar afwijkingen van de §§ 1 en 2 van dit artikel toestaan voor een " CET " van klasse 4 of 5.
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
(2)<BWG 2017-07-13/32, art. 39, 006; Inwerkingtreding : 07-10-2017>
Onderafdeling 4. - Register.
Art.25.De exploitant legt op de site een register ter inzage van de toezichthoudende ambtenaar. Dat register is een ingebonden band van continu genummerde pagina's, die de toezichthoudende ambtenaar geparafeerd en gedateerd heeft per reeks van 200 pagina's.
Het register wordt bewaard gedurende vijf jaar, met ingang van de datum waarop het laatste formulier is toegevoegd. Voor elke exploitatiedag vermeldt de exploitant [1 van een CET van klasse 1, 2 of 3]1 de volgende gegevens in het register :
- het aantal formulieren met, in voorkomend geval, de weigeringen;
- in voorkomend geval, de formulieren betreffende de containers met geweigerde, uitgaande of valoriseerbare afvalstoffen;
- het nemen van monsters en het in ontvangst nemen van protocollen betreffende de door de milieuvergunning opgelegde analysen;
- een beschrijvend verslag over elk voorval dat ongewoon is of dat de milieubescherming in gevaar zou kunnen brengen
- een beschrijvend verslag over elk onderhoud, voorval, herstel, ... i.v.m. het " CET " en zijn bijgebouwen.
Het model van het register is opgenomen in bijlage 2.
[1 De exploitant van een CET' van klasse 4 of 5 tekent voor elke exploitatie in dat register op :
- het nemen van monsters en het in ontvangst nemen van protocollen betreffende de door de milieuvergunning opgelegde analyses;
- een beschrijvend verslag over elk voorval dat ongewoon is of dat de milieubescherming in gevaar zou kunnen brengen;
- een beschrijvend verslag over elk onderhoud, voorval, herstel i.v.m. het CET' en zijn bijgebouwen.
De informatie waaruit evenwel blijkt dat de fundamentele vereisten met het oog op een basisomschrijving van afvalstoffen ingevuld zijn, overeenkomstig punt 1.1 van bijlage 3, evenals de uitslagen van proeven doorgevoerd voor het conformiteitsnazicht overeenkomstig punt 1.2 van bijlage 3 kunnen in een afzonderlijk register vermeld worden. Die informatie wordt door de exploitant bewaard tot na afloop van het nabeheer van het technisch ingravingscentrum en wordt tot dan op een in de bijzondere voorwaarden aangeduide vlot toegankelijke plaats ter beschikking gehouden van de ambtenaren belast met het nazicht.]1
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Art. 25bis. [1 Voor de tijdelijke opslag van metallisch kwik gedurende langer dan een jaar zijn de volgende voorschriften van toepassing :
Alle documenten met de gegevens bedoeld onder punt C van bijlage 3bis bij het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving en tot vaststelling van de criteria voor de aanvaarding van de afvalstoffen in centra voor technische ingraving alsook onder punt 1.4 van bijlage 3 bij dat besluit, met inbegrip van de certificaten waarvan de vaten voorzien zijn en de lijsten met de melding van de voorraadvermindering en de afvoer van metallisch kwik na een tijdelijke opslag, de bestemming en de voorziene behandeling ervan, worden gevoegd bij het register bedoeld in artikel 25 en gedurende minstens drie jaar na afloop van de opslag bewaard.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2013-07-11/20, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 12-08-2013>
Onderafdeling 5. - Weigeringsprocedure.
Art.26.[1 Als de afvalstoffen geweigerd worden, met name door de toepassing van de procedure voor de aanvaarding van de afvalstoffen omschreven in bijlage 3 of ten opzichte van de voorwaarden voor de milieuvergunning :
- noteert de exploitant op het vervoerformulier waarvan sprake in artikel 24 van dit besluit het inschrijvingsnummer van het voertuig en diens aangekondigde bestemming;
- licht er onverwijld per fax de burgemeesters over in van de gemeenten waar het technisch ingravingscentrum gevestigd is, de [2 Administratie]2 en de ambtenaar belast met het toezicht.]1
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
(2)<BWG 2017-07-13/32, art. 39, 006; Inwerkingtreding : 07-10-2017>
Afdeling 3. - Exploitatie- en nabeheersfasen.
Onderafdeling 1. - Toegang tot het " CET ".
Art.27. De toegang tot het " CET " wordt zo georganiseerd dat de gewone gebruikers van het wegennet waarop het aangesloten is, zo weinig mogelijk gehinderd worden.
De binnenwegen worden zo ingericht dat de voertuigen het " CET " kunnen verlaten zonder slib of afval aan hun wielen. Zo nodig wordt een reinigingsstation geïnstalleerd. Het door de reiniging voortgebrachte afvalwater wordt overeenkomstig de vigerende wetgeving behandeld.
De werkzones worden bereikt via de hoofdingang van het " CET ". De personeelsinstructies en de interne bewegwijzering dienen om ongepaste afvalstortingen buiten de daartoe voorziene zones te voorkomen.
Aan de ingang van de site wordt in voorkomend geval een wachtplek ingericht om de stilstand van vrachtwagens te voorkomen op de toegangswegen of erlangs.
Onderafdeling 2. - Uitrusting.
Art.28.[1 Op grond van de gegevens verstrekt door de exploitant in zijn vergunningsaanvraag bepalen de bijzondere voorwaarden het materieel waarmee het technisch ingravingscentrum minstens uitgerust moet zijn, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen het materieel dat permanent op de site aanwezig moet zijn en het materieel dat in een kort tijdsbestek beschikbaar gemaakt kan worden.]1
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Onderafdeling 3. - Signalisatie en informatie.
Art.29. § 1. Bij de ingang van het " CET " staat een bord van minstens 1 m2 waarop hoe dan ook de volgende gegevens duidelijk voorkomen :
- de melding " verboden toegang behalve toestemming " in hoofdletters van 10 cm hoog;
- de identificatie en het adres van het " CET ";
- het adres en het telefoonnummer van de exploitant of van zijn afgevaardigde, het in § 2 bedoelde " groen nummer " incluis;
- het adres en het telefoonnummer van de toezichthoudende ambtenaar en van de dienst " SOS pollution ";
- de normale openingsuren voor de afvalopvang;
- het telefoonnummer van de dienst waarop een beroep kan worden gedaan in geval van brand of bij ongevallen;
- de klasse van het " CET " en het soort toegelaten afvalstoffen.
Naast het bord plakt de exploitant, duidelijk leesbaar, de tarieven aan (alle taksen inbegrepen) voor elk soort afval dat gestort mag worden, behalve voor de " CET " van klasse 5.
§ 2. De exploitant stelt een gratis telefoonnummer (groen nummer) ter beschikking van de bevolking en zorgt ervoor dat de lijn permanent beschikbaar is. Dat nummer staat vermeld op het algemeen identificatiebord bij de ingang van het " CET ". Registratie is toegelaten buiten de normale openingsuren van het " CET ".
Aan het einde van elk kalenderkwartaal bezorgt de exploitant de toezichthoudende ambtenaar en de burgemeesters van de betrokken gemeenten een verslag i.v.m. de ontvangen oproepen, met, voor elke oproep, de datum, het uur, de herkomst, de reden en het gevolg dat eraan gegeven wordt.
Onderafdeling 4. - Voorwaarden betreffende de exploitant.
Art.30. De exploitant van het " CET " vervult de volgende voorwaarden :
* indien het om een natuurlijke persoon gaat :
- Belg zijn of onderdaan van een lid-Staat van de Europese Gemeenschap of van de Europese Economische Ruimte;
- de politieke en burgerlijke rechten genieten;
- niet zijn veroordeeld in de loop van de vijf laatste jaren voorafgaand aan de aanvraag door een beslissing die in kracht van gewijsde is getreden wegens een inbreuk op titel I van het Algemeen Reglement van de arbeidsbescherming, op de wet van 9 juli 1984 betreffende de invoer, de uitvoer en de doorvoer van afvalstoffen, het decreet van 5 juli 1985 betreffende de afvalstoffen, het decreet van 25 juli 1991 betreffende de belasting op afvalstoffen in het Waalse Gewest, Verordening 259/93/EEG van de Raad van 1 februari 1993 met betrekking tot de overbrenging van afvalstoffen bij de invoer in, de uitvoer uit en binnen de Europese Gemeenschap, het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, de uitvoeringsbesluiten ervan of iedere andere gelijkwaardige wetgeving van een lid-Staat van de Europese Gemeenschap, behalve als bovenbedoelde veroordeling uitgewist is of als betrokkene een rehabilitatie geniet;
* indien het gaat om een rechtspersoon in de vorm van een handelsvennootschap :
- opgericht zijn overeenkomstig de Belgische wetgeving of de wetgeving van een andere lid-Staat van de Europese Gemeenschap en zijn vennootschaps- of bedrijfszetel in België of in een andere lid-Staat van de Europese Gemeenschap hebben;
- onder de bestuurders, beheerders of personen die de vennootschap kunnen binden, enkel personen tellen die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in 1°, b) en c) ;
* indien het gaat om een publiekrechtelijke of een privaatrechtelijke rechtspersoon die niet in de vorm van een handelsvennootschap opgericht is : onder de leden van de beheersorganen en van het personeel enkel personen tellen die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in 1°, b) en c).
Onderafdeling 5. - Kwalificatie en vorming van het personeel.
Art.31.§ 1. De exploitant geeft een gepaste vorming aan het gezamenlijke " CET "-personeel dat tewerkgesteld is in het kader van zijn exploitatie, alsook aan het personeel van de eventuele onderaannemers en aan elke nieuwe interveniënt. De vorming slaat met name op het bijbrengen van :
- de decretale en reglementaire bepalingen inzake de milieuvergunning en het afvalbeheer;
- de technieken om afval te herkennen en te beheren;
- de voorschriften inzake de interne en externe veiligheid;
- de milieuproblemen inherent aan de exploitatie van een " CET ".
[1 De exploitant deelt het omstandige opleidingsprogramma aan de technisch ambtenaar mee, evenals de lijst van de lesgevers en van het personeel dat de opleiding volgt.]1 Hij repertorieert het personeel dat de opleiding heeft gevolgd, en houdt dat register regelmatig bij. Het register wordt bewaard op een plaats die de bevoegde overheid bepaalt of op de site.
§ 2. De exploitant deelt de identiteit van zijn afgevaardigde(n) mee aan de technisch ambtenaar en aan de toezichthoudende ambtenaar. De afgevaardigden hebben een diploma van het hoger onderwijs en een bevestigde ervaring inzake afvalbeheer. De exploitant maakt hun diploma's over vooraleer gestort wordt, of elk ander gegeven waarbij hun ervaring bevestigd wordt. De gegevens worden bijgehouden. Bovenbedoeld diploma wordt niet vereist voor een " CET " van klasse 3 of 5.3., behalve krachtens bijzondere voorwaarden.
§ 3. De exploitant van een " CET " van klasse 1 of 5.1. telt onder zijn personeelsleden één persoon die speciaal belast wordt met het dagelijkse toezicht op de naleving van de exploitatievoorwaarden van het " CET " en die minstens licentiaat in de chemische wetenschappen of technicus A1 in de chemie is of die beschikt over een [1 gelijkwaardig]1 diploma.
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Onderafdeling 6. - Certificering.
Art.32. De exploitant voorziet het " CET " binnen drie jaar, met ingang van de datum van kennisgeving van het machtigingsbesluit of van de krachtens artikel 72 van dit besluit genomen beslissing in geval van voortzetting van de exploitatie, al naar gelang het geval, van een milieubeheer- en milieuauditsysteem overeenkomstig Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS).
De exploitant geeft de technisch ambtenaar en de bevoegde Waalse instelling minstens één keer per jaar informatie over de toepassing en de evolutie van het systeem van milieumanagement.
Onderafdeling 7. - Exploitatieplannen.
Art.33.De exploitant bezorgt de technisch ambtenaar vóór de eerste afvalstorting in drie exemplaren een planontwerp op minstens 1/1 000, waarop de volgende gegevens voorkomen :
- [1 de opdeling en de organisatie van het technisch ingravingscentrum in cellen en de klasse waarin elke cel is ondergebracht volgens de klassificering vermeld in artikel 3 van dit besluit;
- de lijst - codes en verwoordingen volgens de nomenclatuur van de catalogus - van de afvalstoffen die in elke soort cel verwerkt werden;
- de onderverdeling van de cellen in sectoren;
- de lokalisering van sectoren waarin abesthoudende afvalstoffen opgeslagen worden;]1
- de volgorde van opvulling van de sectoren in tijd en ruimte naar gelang van het voorspelbare ritme van de afvalaanvoeren;
- de organisatie van de aanvoer en de opslag van de materialen die dienen om de lagen tussenafdekking aan te leggen;
- de opslagen van materialen voor de bestrijding van eventuele branden;
- het plan voor de waterafvoer, met het schema, de organisatie en de uitvoering van de maatregelen inzake hydrologie;
- het plan betreffende de opvang van de " CET "-gassen, de aanvoer ervan naar de verwerkings- of valorisatie-installaties;
- het plan van de nieuwe installaties, inrichtingen, werken, gebouwen, wegen en paden, piëzometers.
[1 Het exploitatieplan wordt om de twee jaar bijgehouden volgens dezelfde vereisten. Gelet op het specifiek karakter van de inrichting kunnen de bijzondere voorwaarden de frequentie aanpassen waarmee het exploitatieplan wordt bijgewerkt, zonder evenwel langer te mogen duren dan vijf jaar.]1
Het plan en de bijwerkingen ervan worden door de technisch ambtenaar op voorstel van de exploitant goedgekeurd en bij de milieuvergunning gevoegd. Het ligt permanent ter inzage op een plaats bepaald door de toezichthoudende ambtenaar of, bij gebreke daarvan, op de site en kan ingezien worden door de overheden die bevoegd zijn om controle uit te oefenen.
De exploitant rechtvaardigt de naleving van bovenbedoeld plan op gewoon verzoek van de toezichthoudende ambtenaar.
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Onderafdeling 8. - Ingraving van de afvalstoffen.
Art.34. De exploitant zorgt ervoor :
- dat de afvalstoffen gestort worden op de plaats van de werkzone, behalve de handeling bedoeld in artikel 22, § 1, 6°, van dit besluit;
- dat de afvalstoffen verdeeld en verdicht worden zodra het nodig is na het storten ervan;
- dat de geëffende laag niet dikker is dan 0,5 meter als verdichting vereist wordt.
Onderafdeling 9. - Beheer van de stortsectoren.
Art.35.§ 1. Het is verboden biologisch afbreekbare organische afvalstoffen te kalken, behalve uitdrukkelijk bevel van de bevoegde overheid op verzoek van de toezichthoudende ambtenaar.
§ 2. In elke actieve werkzone dekt de exploitant aan het einde van de dag de afvalstoffen af met een voorziening om de geurhinder te beperken, het wegwaaien van bepaalde afvalstoffen te voorkomen en dieren weg te houden. Die voorziening wordt eventueel pas verwijderd bij de terugname van de gestorte afval of bij het aanbrengen van het bovenste stelsel waterdichtheid en drainage.
De werkzones die tijdelijk niet geëxploiteerd worden, worden onmiddellijk afgedekt met een laag tussenafdekking die minstens 0,50 meter dik is en de opvang van de " CET "-gassen niet in het gedrang brengt. Die laag kan in voorkomend geval verwijderd worden bij de terugname van de afvalstoffen.
Op verzoek van de exploitant en op basis van een behoorlijk gemotiveerd dossier [1 kunnen de bijzondere voorwaarden voorzien in]1 de uitvoering van alternatieve oplossingen die minstens even doeltreffend zijn.
§ 3. Als de geurhinder aanhoudt, [1 kunnen de bijzondere voorwaarden]1 bijkomende maatregelen opleggen zoals :
- de verkleining van de oppervlakte van de werkzones en de vermindering van hun aantal;
- de afdekking van de werkzones met compost, aarde of speciale producten zoals samengesteld mos of hars, tegen de frequentie die hij bepaalt;
- het gebruik van vertragers van het biologisch afbraakproces, tegen een frequentie die hij bepaalt.
[1 In dezelfde omstandigheden kunnen de bijzondere voorwaarden de invoering opleggen van een regeling voor geurvermindering of -absorptie d.m.v. gepaste producten en technieken.
Ze kunnen van de exploitant onderzoek en informatie vereisen.]1
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Onderafdeling 10. - Activiteiten op de site.
Art.36.Terugwinning van afval door derden op de site is verboden, behoudens bijzondere voorwaarden waarin de milieuvergunning voorziet na advies van de technisch ambtenaar. [1 In voorkomend geval bepalen de bijzondere voorwaarden de voorwaarden voor de interne of externe benutting van de ingegraven afvalstoffen voor zover het milieubelang van die benutting door de exploitant wordt aangetoond.]1
Het is verboden huisdieren te laten rondlopen in de geëxploiteerde zones.
Het is tijdens de exploitatie en het nabeheer van het " CET " van klasse 1, 2, 4-B, 5.1 en 5.2 verboden planten te telen of dieren te fokken die rechtstreeks of onrechtstreeks in de voedingsketen zouden kunnen terechtkomen.
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Onderafdeling 11. - Nabeheer.
Art.37. Na de herstelling van een " CET " waarborgt de exploitant het nabeheer voor de hele duur die de technisch ambtenaar nodig acht tot de beslissing die hij zal nemen krachtens artikel 55, § 6bis, vierde lid, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
Het nabeheer van een " CET " houdt met name de volgende verplichtingen in :
- het algemeen onderhoud van de site, meer bepaald van het plantendek en van de installaties voor de verwerking van de gassen en percolaten;
- de controle op de gassen en de wateren die door het " CET " geloosd worden;
- de controle van de kwaliteit van het oppervlaktewater, het grondwater, de omgevende lucht, de gronden en ondergronden die door het " CET " getroffen kunnen worden.
De bijzondere voorwaarden bepalen de voorschriften inzake nabeheer waaraan de exploitant moet voldoen met inachtneming van richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen.
Afdeling 4. - Controle op de topografie van het " CET ".
Onderafdeling 1. - Topografische opmeting tijdens de exploitatie.
Art.38. § 1. Tijdens de exploitatie maakt de exploitant topografische opmetingen op grond waarvan het syntheseverslag wordt opgesteld overeenkomstig de voorschriften bedoeld in artikel 24, § 3, van dit besluit.
§ 2. Vier palen worden door een beëdigde landmeter geplaatst volgens de drie assen van de Lambert-coördinaten (X, Y) en de nationale waterpassing (Z). Ze steken minstens twintig centimeter uit boven de grond en een sectie van 15 centimeter op 15 centimeter en worden zodanig op de site aangebracht dat een topografische opmeting per luchtfotogrammetrie mogelijk is.
Het proces-verbaal van de plaatsing van de palen wordt zo spoedig mogelijk overgemaakt aan de technisch ambtenaar en aan de toezichthoudende ambtenaar.
Onderafdeling 2. - Topografische opmeting na het storten.
Art.39. § 1. Zodra de afval in een bepaalde sector is gestort en een tijdelijke afdekking is aangebracht, plaatst de exploitant een voorziening die minstens één paal per maaswijdte van 25 meter op 25 bevat en die het mogelijk maakt de verzakking van de afvalstoffen kwantitatief te volgen.
De exploitant bezorgt de technisch ambtenaar en de toezichthoudende ambtenaar jaarlijks in december een rapport betreffende de relatieve verzakkingen - horizontale en verticale verplaatsingen - geregistreerd op elke alzo gedefinieerde site. De technisch ambtenaar kan de modaliteiten en het model van dat rapport vastleggen - vectorbewegingen in XY en krommen van ISO-zettingen in Z - alsook, desnoods, de periodiciteit van de bewegingen wijzigen; hij bepaalt de referentiedatum met ingang waarvan de latere opmetingen worden uitgevoerd.
§ 2. Na het aanbrengen van het definitieve bovenste stelsel voor waterdichtheid en drainage, wordt een netwerk van palen (maaswijdte 30 meter op 30) aangelegd en jaarlijks verhoogd.
De exploitant bezorgt de technisch ambtenaar jaarlijks in december een rapport dat voldoet aan de beschrijving gemaakt in § 1, tweede lid.
HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie.
Art.40. De exploitant pleegt overleg met de regionale brandweerdienst en treft op basis van het rapport van die dienst de geschikte maatregelen ter voorkoming en bestrijding van brand en ontploffingen onder andere i.v.m. de aanwezigheid van biogas en van een installatie voor de opvang en de afbraak daarvan. Het bewijs van dat overleg en het resultaat ervan worden overgemaakt aan de technisch ambtenaar en aan de toezichthoudende ambtenaar.
Art.41. De motorkap van de werktuigen die in het " CET " rondrijden, is afgeschermd met traliewerk en de uitstoten zijn naar boven gericht. Elk werktuig is uitgerust met een blusser.
Art.42. § 1. Het is binnen een " CET " verboden vuur te stoken en te roken in de buurt van brandbare afvalstoffen.
§ 2. Het storten van afval wordt stopgezet waar brand ontstaat; het mag worden voortgezet als de brandhaard geblust is en de gevolgen ervan geneutraliseerd zijn.
§ 3. Behoudens uitdrukkelijk bevel van de bevoegde diensten, wordt de brand door verstikking geblust, waarbij de brandende afval wordt overdekt met geschikt materiaal, zoals aarde en zand. Daartoe wordt van dat materiaal de nodige hoeveelheid permanent opgeslagen vlakbij de werkzone.
HOOFDSTUK V. - Water.
(NOTA : In hoofdstuk V zijn afdeling 2 (met zijn onderafdelingen en artikelen 47 tot 50), afdeling 3 (met zijn artikel 51) en afdeling 4 (met zijn onderafdelingen en artikelen 52 tot 58) vervangen door een nieuwe afdeling 2 (met zijn onderafdelingen en artikelen 47 tot 49, en afdeling 3 (met zijn onderafdelingen en artikelen 50 tot 58 en 58bis), aangebracht bij BWG 2010-10-07/09, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010)
Afdeling 1. - [1 Algemeen]1
----------
(1)
Art.43. Rekening houdende met de kenmerken van het " CET " en met de weeromstandigheden, neemt de exploitant gepaste maatregelen om :
- de hoeveelheid meteorisch water te beperken dat door de in een " CET " gestorte afvalstoffen sijpelt, behalve als artikel 46, § 2, van toepassing is;
- de hoeveelheid oppervlakte- en grondwater te beperken dat door de in een " CET " gestorte afvalstoffen kan sijpelen;
- het gevaar voor besmetting van de grondwaterlaag, het oppervlaktewater, de grond en de ondergrond af te wenden en te beperken.
Onderafdeling 1. - Oppervlakte- en grondwater.
Art.44.De penetratie van het meteorisch water en het afvloeiingswater in de ingravingszone wordt tegengewerkt of gecontroleerd d.m.v. een draineerbuis of een randsloot.
Het water dat d.m.v. de in het vorige lid bedoelde voorziening wordt opgevangen, wordt terugwonnen en zonodig naar een vergaarkom afgevoerd. Het wordt buiten de site geloosd met inachtneming van de lozingsvoorwaarden. De draineerbuizen of sloten worden regelmatig geruimd om de vlotte werking ervan te waarborgen.
Het water van de waterlopen en -vlakken die vatbaar zijn voor rechtstreekse vervuiling, wordt stroomopwaarts en -afwaarts van de site gecontroleerd, overeenkomstig de voorschriften van [1 artikel 53, § 3]1 van dit besluit.
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Art.45.§ 1. De exploitant plaatst een voorziening om het statische niveau van de voor vervuiling vatbare grondwaterlaag te controleren en te registreren. Daartoe legt hij een netwerk van piëzometers aan om monsters van het grondwater te nemen en, in voorkomend geval, om de opvang ervan mogelijk te maken. De piëzometers kunnen makkelijk uitgerust worden met een bemalingspomp van minstens honderd mm, ongeacht de aard van de ondergrond.
§ 2. Er wordt voorzien in minstens piëzometers per grondwaterlaag die vatbaar voor vervuiling is.
De exploitant geeft de technisch ambtenaar en de toezichthoudende ambtenaar vóór de eerste storting kennis van de plaatsen, in Lambert-coördinaten (X, Y : precisie 1 m) en nationale waterpassing (Z : precisie 10 cm), van de as van de putrand en van het hoofd van de buis, alsook van alle kenmerken van de uitrusting van de piëzometers.
Alle piëzometers worden met een hangslot afgesloten. De sleutels worden op de site bewaard en liggen steeds ter beschikking van de technisch ambtenaar en van de toezichthoudende ambtenaar.
[1 De bronnen die vanuit hyrdogeologisch standpunt stroomafwaarts gelegen zijn van het technisch ingravingscentrum en die aangetast zouden kunnen worden, worden opgenomen in de regeling voor het toezicht op de waterlagen.]1
Zo nodig [1 of op grond van een intern interventieplan en plan voor de bescherming van het grondwater omschreven in de artikelen 56 en 57 leggen de bijzondere voorwaarden de installatie van bijkomende piëzometers op]1, [1 waarvan zij de kenmerken bepalen]1. [1 ...]1
§ 3. Als het water van een grondwaterlaag onder een " CET " op noemenswaardige wijze door de afvalstoffen kan sijpelen, wordt de waterlaag teruggewonnen d.m.v. een gepaste voorziening die het water kan afvoeren zonder contact met de afvalstoffen.
Deze bepaling is niet van toepassing indien de mogelijke doorsijpeling te wijten is aan de artesische aard van de waterlaag.
De bodem van de bouwput onder het " CET " mag in geen geval onder het hogere niveau van een vrije grondwaterlaag liggen, noch in zijn capillaire opstijgingszone. Desnoods wordt een voorziening voor de neutralisatie van capillaire opstijgingen aangebracht.
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Onderafdeling 2. - Opvang en verwerking van het besmette water en van de percolaten.
Art.46.§ 1. [1 Het besmette water en de percolaten mogen niet als dusdanig buiten de site geloosd worden. Die vloeistoffen worden integraal opgevangen en zo spoedig mogelijk naar een behoorlijk vergund zuiveringsstation afgevoerd om er behandeld te worden.]1
[1 ...]1
[1 ...]1
[1 ...]1
§ 2. De gedwongen circulatie van water, percolaten en niet-opschepbare effluenten in de afvalstoffen is verboden, behalve als op grond van een door de exploitant voorgestelde gestaafde wetenschappelijke bewijsvoering waarbij het voordeel van die techniek wordt aangetoond, o.a. met het oog op een versnelde stabilisatie van de biologisch afbreekbare [1 organische]1 afvalstoffen, die techniek wordt toegelaten [1 door de bijzondere voorwaarden]1 [1 ...]1. Die bepaling is echter niet van toepassing indien [1 de bijzondere voorwaarden waterbesproeiing toelaten of opleggen]1 om de vorming van stof of van andere hinder te beperken.
§ 3. De percolaten worden in voorkomend geval op de site in bekkens met een dubbele dichtheidsvoorziening opgeslagen voordat ze naar het zuiveringsstation afgevoerd worden.
Die bekkens en die van de behandelingseenheid zijn uitgerust met een voorziening waarmee minstens om de drie maanden kan worden nagegaan of ze waterdicht zijn. De toezichthoudende ambtenaar heeft steeds toegang tot die voorziening.
§ 4. De exploitant neemt alle nuttige maatregelen om verhoogde waterlagen in de afvalstoffen te voorkomen.
§ 5. De exploitant neemt alle nuttige maatregelen om de productie van percolaten te beperken tot het meteorisch water dat op de werkzones valt. Het netwerk van draineerbuizen wordt met name te dien einde zo aangepast en ontworpen dat het meteorisch water dat op niet-geëxploiteerde sectoren valt, gescheiden blijft van de percolaten en beheerd wordt overeenkomstig artikel 44.
§ 6. [1 Alle kunstwerken uit cement, beton en gelijkgestelde stoffen die in contact kunnen komen met agressieve percolaten worden permanent afgedekt met een slijtvaste afdekking.]1
§ 7. [1 Bovenvermelde bepalingen zijn niet van toepassing op de technische ingravingscentra en de cellen van klasse 3, 4A en 5.3.]1
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Afdeling 2. - [1 Lozingsvoorwaarden]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. - [1 Voorwaarden voor het lozen in gewone oppervlaktewateren en kunstmatige afwateringskanalen]1
----------
(1)
Art.47. [1 Industrieel afvalwater dat in gewoon oppervlaktewater of in kunstmatige afvloeiingswegen wordt geloosd voldoet aan de volgende voorwaarden :
1. de pH is niet hoger dan 10,5 of niet lager dan 6,5;
2. de temperatuur bedraagt hoogstens 30 °C;
3. de biochemische zuurstofvraag in vijf dagen op 20 °C en bij aanwezigheid van allyl thio-ureum is niet hoger dan 90 mg zuurstof per liter;
4. de zuurstofbehoefte in het geloosde water is niet hoger dan 300 mg/l;
5. het gehalte aan zwevende stoffen in het geloosde water is niet hoger dan 60 mg per liter;
6. het gehalte aan bezinkbare stoffen in het geloosde water bedraagt hoogstens 0.5 ml per liter (tijdens een statische bezinking van 2 uren);
7. het gehalte aan koolwaterstoffen C10-C40 in het geloosde water is niet hoger dan 5 mg per liter;
8. het gehalte aan ammoniumstikstof is niet hoger dan 20 mg N/l tussen 1 mei en 31 oktober;
9. het gehalte aan ammoniumstikstof in het geloosde water is niet hoger dan 50 mg N/l tussen 1 november en 30 april;
10. het gehalte aan fenolen in het geloosde water is niet hoger dan 15 mg per liter;
11. het gehalte aan vlot ontleedbare of vrijkomende cyaniden in het geloosde water is niet hoger dan 0.5 mg CN per liter;
12. het gehalte aan sulfuren en mercaptans in het geloosde water is niet hoger dan 5 mg S per liter;
13. het gehalte aan totaal chroom in het geloosde water is niet hoger dan 1 mg Cr per liter;
14. het gehalte aan totaal zink in het geloosde water is niet hoger dan 4 mg Zn per liter;
15. het gehalte aan totaal lood in het geloosde water is niet hoger dan 1 mg Pb per liter;
16. het gehalte aan totaal nikkel in het geloosde water is niet hoger dan 2mg Ni per liter;
17. het gehalte aan totaal arseen in het geloosde water is niet hoger dan 0,15 mg As per liter;
18. het gehalte aan totaal koper in het geloosde water is niet hoger dan 1 mg Cu per liter;
19. het gehalte aan totaal cadmium in het geloosde water is niet hoger dan 0,5 mg Cd per liter;
20. het gehalte aan totaal kwik in het geloosde water is niet hoger dan 0,05 mg Hg per liter;
21. het gehalte aan extraheerbare organohalogeenverbindingen (EOX) in het geloosde water is niet hoger dan 3 mg Cl per liter;
22. het geloosde water is vrij van oliën, vetten of andere zwevende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een zwevende laag vormen;
23. het geloosde water is vrij van de stoffen bedoeld in de artikelen R. 131 tot R. 141 en de bijlagen I en VII van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, en niet besproken in deze voorwaarden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2010-10-07/09, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Onderafdeling 2. - [1 Voorwaarden voor het lozen in openbare rioleringen]1
----------
(1)
Art.48. [1 Industrieel afvalwater dat in openbare rioleringen geloosd wordt voldoet aan de volgende voorwaarden :
1. de pH is niet hoger dan 10,5 of niet lager dan 6;
2. de temperatuur van het geloosde water bedraagt hoogstens 45 °C;
3. het gehalte aan zwevende stoffen in het geloosde water is niet hoger dan 1 000 mg per liter;
4. vanwege hun structuur mogen de zwevende deeltjes de werking van de opvang- en zuiveringsstations niet schaden;
5. de zwevende deeltjes mogen niet meer meten dan 10 mm;
6. het gehalte aan bezinkbare stoffen bedraagt hoogstens 200 ml per liter (tijdens een statische bezinking van 2 uren);
7. het gehalte aan vlot ontleedbare of vrijkomende cyaniden in het geloosde water is niet hoger dan 0,5 mg CN per liter;
8. het gehalte aan totaal chroom in het geloosde water is niet hoger dan 1 mg Cr per liter;
9. het gehalte aan totaal zink in het geloosde water is niet hoger dan 4 mg Zn per liter;
10. het gehalte aan totaal lood in het geloosde water is niet hoger dan 1 mg Pb per liter;
11. het gehalte aan totaal nikkel in het geloosde water is niet hoger dan 2 mg Ni per liter;
12. het gehalte aan totaal arseen in het geloosde water is niet hoger dan 0,15 mg As per liter;
13. het gehalte aan totaal koper in het geloosde water is niet hoger dan 1 mg Cu per liter;
14. het gehalte aan totaal cadmium in het geloosde water is niet hoger dan 0,5 mg Cd per liter;
15. het gehalte aan totaal kwik in het geloosde water is niet hoger dan 0,05 mg Hg per liter;
16. het gehalte aan extraheerbare organohalogeenverbindingen (EOX) in het geloosde water is niet hoger dan 3 mg Cl per liter;
17. het gehalte aan met petroleumether extraheerbare stoffen is niet hoger dan 500 mg per liter;
18. het geloosde water bevat geen opgelost ontvlambaar of ontplofbaar gas, noch producten die het vrijmaken van dergelijke gassen kunnen veroorzaken;
19. het is verboden mechanisch vermaalde vaste stoffen te storten of water te lozen dat zulke stoffen bevat;
20. het gehalte aan fenolen in het geloosde water is niet hoger dan 2000 mg per liter;
21. het geloosde water is behoudens uitdrukkelijke machtiging vrij van de gevaarlijke stoffen bedoeld in de artikelen R.131 tot R.141 en in de bijlagen I en VII bij Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, en niet besproken in deze voorwaarden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2010-10-07/09, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Art.49. [1 § 1. Onverminderd artikel 10 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld bij het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning kunnen de bijzondere voorwaarden afwijken van de chloridenormen (lozing in de rioleringen), afhankelijk van de buitengewone weersomstandigheden zoals vastgesteld door het Koninklijk Meteorolgisch Instituut van België.
§ 2. Onverminderd artikel 10 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld bij het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning kunnen de bijzondere voorwaarden op grond van de voorgeschiedenis van de resultaten van de meetcampagnes en gelet op de specificiteit van de vaststelling op grond van criteria zoals het ontvangende watermilieu, het type behandeling van de percolaten of de geloosde watervolumes, de lijst wijzigen van de parameters bedoeld in de artikelen 47 en 48 als twee controles uitgevoerd met een tussentijd van zes maanden lagere resultaten opleveren dan de relevantiedrempels omschreven in bijlage 4C.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2010-10-07/09, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Afdeling 3. - [1 Controles, zelfcontrole en toezicht]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. - [1 Monsternemings- en analysemethodes]1
----------
(1)
Art.50. [1 De uitbater en de toezichthoudend ambtenaar gebruiken referentiemethodes voor de monsterneming en de analyse van alle parameters bedoeld in de artikelen 47 tot en met 49 zoals vastgesteld door de Minister.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2010-10-07/09, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Art.51. [1 De meting van een " totaal metaal ", bedoeld in de artikelen 47 en 48, wordt uitgevoerd op grond van een niet-gefiltreerde staal met een zuurtegraad van pH2.
De kwantificatielimieten die bij die analyses toegepast worden, worden nader omschreven in de tabellen opgenomen in de bijlagen 4B en 4C.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2010-10-07/09, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Onderafdeling 2. - [1 Gerichte monsternemingen]1
----------
(1)
Art.52. [1 § 1. De data en de uren van de monsternemingen, vereist krachtens de artikelen 53 en 56, worden door de uitbater minstens vijf dagen op voorhand per faxbericht medegedeeld aan :
- de technisch ambtenaar;
- de toezichthoudend ambtenaar.
§ 2. Voor de monsterneming voor grondwater wordt, voor zover de doorlaatbaarheid van de grondwaterlaag dat mogelijk maakt, tijdens minstens één uur en hoedanook tot aan de stabilisering van het piëzometrisch niveau en de gemeten geleidbaarheid, water uit de grondwaterlaag gepompt met een gepast debiet.
§ 3. Op elk document waarin melding wordt gemaakt van de monsterneming wordt gewag gemaakt van :
- de datum, het uur van de monsterneming, evenals van de naam van degene die de monsterneming verricht heeft;
- de referentie en de juiste coördinaten van het monsternemingspunt (X, Y in Lambertcoördinaten en Z nationale hoogtemeting);
- iedere eventuele bijzondere waarneming.
Voor de monsternemingen in grondwater worden volgende gegevens eveneens medegedeeld :
- het piëzometrisch niveau;
- de diepte waarin de monsterneming is verricht;
- de variaties van het relatieve niveau, van de pH, van de temperatuur en de geleidbaarheid tijdens het oppompen van water.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2010-10-07/09, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Onderafdeling 3. - [1 Controle en autocontrole van industrieel afvalwater, oppervlaktewater en percolaten]1
----------
(1)
Art.53. [1 § 1. Tijdens de exploitatiefase worden driemaandelijks en tijdens de nabeheerfase worden zesmaandelijks op last van de exploitant door een erkend laboratorium monsternemingen en analyses verricht van de niet-behandelde percolaten in het inzamelbekken of onmiddellijk stroomopwaarts ervan.
De analyses hebben betrekking op de terreinparameters vermeld in bijlage 4B.
Om de twee jaar worden de analyses uitgebreid naar de gezamenlijke toezichtparameters die overeenstemmen met de rubriek van het technisch ingravingscentrum vermeld in bijlage 4B. Er wordt eveneens een kwalitatieve evaluatie verricht van de aanwezige organische verbindingen met behulp van een chromatograaf in de gasfase, gekoppeld aan een massaspectrometer of een gelijkwaardig systeem, evenals een screening van de metalen per ICP.
§ 2. De uitbater laat een erkend laboratorium monsternemingen en analyses verrichten van industrieel afvalwater op grond van de volgende parameters en frequenties :
- driemaandelijks voor de geleidbaarheidsparameters, de zwevende stoffen, de zuurstofbehoefte, DBO5, ammonium, nitraten, totale stikstof, fosfaten;
- zesmaandelijks voor de parameters chloride, sulfaten, arseen, chroom, koper, nikkel, lood, zink, ijzer, manganesium, gehalte aan koolwaterstoffen C10-C40;
- jaarlijks voor de parameters cadmium, kwik, fenolgehalte, cyaniden, benzeen, naftaleen en EOX;
- jaarlijkse bepaling van de toxiciteit na 48u van Pseudokirchneriella subcapitata volgens ISO-norm 8692 - Waterkwaliteit Fresh water algal growth inhibition test with Scenedesmus subspicatus and Selenastrum capricornutum;
- jaarlijks : bepaling van de toxiciteit op lange termijn ten opzichte van Daphnia magna, gebaseerd op ISO norm 10706 (effect op de reproductie en mortaliteit in 21 d. of vereenvoudigde methode in 14 d); of bepaling van de remming van de mobiliteit van Daphnia magna Straus (Cladocera, Crustacea) - testmethode acute toxiciteit gegrond op ISO - norm 6341.
De bijzondere voorwaarden bepalen de nadere regels voor de tests die van toepassing zijn op de inrichting.
§ 3. De uitbater laat een erkend laboratorium monsternemingen en analyses verrichten van industrieel oppervlaktewater stroomopwaarts en stroomafwaarts van de lozing van industrieel afvalwater op grond van de volgende parameters en frequenties :
- driemaandelijks voor de geleidbaarheidsparameters, de zwevende stoffen, de zuurstofbehoefte, DBO5, ammonium, nitraten, totale stikstof, fosfaten;
- zesmaandelijks voor de parameters chloride, sulfaten, arseen, chroom, koper, nikkel, lood, zink, ijzer, manganesium, gehalte aan koolwaterstoffen C10-C40;
- jaarlijks voor de parameters cadmium, kwik, fenolgehalte, cyaniden, benzeen, naftaleen en EOX;
- zesmaandelijks, namelijk in maart en september : IDL test of diatomisch gehalte LECLERQ.
§ 4. Onverminderd artikel 10 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld bij het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning kunnen de bijzondere voorwaarden, gelet op de voorgeschiedenis van de resultaten of wegens de specificiteit van de inrichting op grond van criteria zoals het ontvangende watermilieu, het soort behandeling van de percolaten of het volume geloosde water, de lijst wijzigen van de parameters die geanalyseerd moeten worden, evenals de frequentie van de monsternemingen en de analyse bepaald in de §§ 1 tot en met 3.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2010-10-07/09, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Art.54. [1 § 1. Behalve de inrichtingen van klasse 3 en klasse 5.3. voert de exploitant wekelijks monsternemingen en analyses uit om na te gaan of de voorwaarden voor de lozing van afvalwater zoals bedoeld in de artikelen 47 en 48 nageleefd worden en of de zuiveringsinstallaties correct functioneren. De analyses hebben betrekking op de parameters van de zuurstofbehoefte en de ammoniumstikstof.
§ 2. Onverminderd artikel 10 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld bij het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning kunnen de bijzondere voorwaarden wegens de specificiteit van de inrichting, op grond van criteria zoals het ontvangend watermilieu, de soort behandeling van percolaten of het volume geloosde water, de lijst wijzigen van de parameters die geanalyseerd moeten worden, alsook de frequentie van de monsternemingen en analyses.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2010-10-07/09, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Art.55. [1 § 1. Het geloosde industrieel afvalwater wordt afgevoerd via een controlevoorziening die aan de volgende vereisten voldoet :
Voor de inrichtingen van klasse 3 en klasse 5.3 :
1. ervoor zorgen dat de stalen in verhouding tot het debiet van het geloosde water vlot genomen kunnen worden;
2. op verzoek of op initiatief van de toezichthoudende ambtenaar het nemen van monsters mogelijk maken;
3. vlot toegankelijk zijn, zonder voorafgaande formaliteit;
4. geïnstalleerd zijn op een plek die alle garanties biedt inzake waterkwantiteit en -kwaliteit;
Voor de overige inrichtingen :
1. ervoor zorgen dat de stalen in verhouding tot het debiet van het geloosde water vlot genomen kunnen worden;
2. op verzoek of op initiatief van de toezichthoudende ambtenaar het nemen van monsters mogelijk maken;
3. vlot toegankelijk zijn, zonder voorafgaande formaliteit;
4. geïnstalleerd zijn op een plek die alle garanties biedt inzake waterkwantiteit en -kwaliteit;
5. de waarde van de afvoerstroom, uitgedrukt in l/sec en/of m3/u, van de pH, van de geleidbaarheid, van de temperatuur en van de zuurstofbehoefte onmiddellijk aangeven;
6. permanent de waarde van het dagvolume, uitgedrukt in m3/d, van de pH, van de temperatuur, van de zuurstofbehoefte en van de geleidbaarheid registreren, en dit in een minimumtijdsbestek van uur per uur;
7. het automatisch nemen van stalen die in verhouding zijn tot het gemeten debiet van het tijdens 24 uur geloosde water en de bewaring ervan gedurende 48 uur.
§ 2. Onverminderd artikel 10 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld bij het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning kunnen de bijzondere voorwaarden wegens de specificiteit van de inrichting, op grond van criteria zoals het ontvangend watermilieu, de soort behandeling van percolaten of het volume geloosde water, de controlevoorziening wijzigen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2010-10-07/09, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Onderafdeling 4. - [1 Controle van het grondwater]1
----------
(1)
Art.56. [1 § 1. Het toezicht op het grondwater wordt gevoerd volgens de procedure omschreven in bijlage 4A.
De traceer- en toezichtparameters zijn vermeld in de tabel opgenomen in bijlage 4B.
Voor de technische ingravingscentra van klasse 5.1, 5.2 en 5.3 worden de te analyseren parameters door de bijzondere voorwaarden onder de parameters opgelijst voor de technische ingravinsgcentra van klasse 1 of 2 vastgesteld in functie van de specificiteit van het betrokken ingravingscentrum.
§ 2. Op de traceerparameters wordt een routinemonitoring uitgevoerd met een zesmaandelijkse frequentie tijdens de maanden maart en september voor het grondwater van de piëzometers en de bronnen.
Om de twee jaar en voor het eerst tijdens de eerste toezichtscampagne worden de analyses uitgebreid naar de gezamenlijke toezichtsparameters om de eventuele evolutie van de kenmerken bij de emissie van het technisch ingravingscentrum op te sporen.
De stalen en de analyses worden door een erkend laboratorium uitgevoerd overeenkomstig het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer.
De bijzondere voorwaarden kunnen, gelet op de specificiteit van bepaalde sites wat betreft de snelheid van de afvoer van het grondwater, de frequentie van de monsternemingen en de analyses wijzigen, met inachtneming evenwel van het minimum van één monsterneming en één analyse per jaar.
De bijzondere voorwaarden kunnen, gelet op de voorgeschiedenis van de resultaten en de kenmerken van de afvalstoffen, de lijst van de te analyseren parameters wijzigen met uitzondering van de traceerparameters en de terreinparameters. Van de meting van een bepaalde parameter kan evenwel enkel afgezien worden tijdens een periode van hoogstens zes jaar op voorwaarde dat twee controles, uitgevoerd met een tussentijd van zes maanden, lagere resultaten opleveren dan de VR referentiewaarden voor het grondwater van bijlage 1 bij het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer of, bij ontstentenis van de referentiewaarden :
- voor de parameters mineraalvorming en zoutgehalte : dan P65 van de grondwaterlagen, vermeld in de tabel van bijlage 4B;
- voor de overige parameters : dan de kwantificatiegrens LOQ, vermeld in de tabel van bijlage 4B.
§ 3. Tijdens die monitoring wordt bij overschrijding van een waakzaamheidsdrempel zoals door het erkende laboratorium gemeten en, bij betwisting door de exploitant, bevestigd door een tegensprekelijke analyse uitgevoerd in twee andere erkende laboratoria, een verhoogde controle ingevoerd die het opgespoorde probleem beoogt als de verhouding tussen de concentraties stroomafwaarts en stroomopwaarts hoger is dan drie.
De nadere regels voor die controle (afnamepunten, duur, frequentie, parameters) worden in overleg vastgesteld met de toezichthoudend ambtenaar binnen de dertig dagen volgend op de bevestiging van die overschrijding.
§ 4. Als de verhoogde controle aantoont dat de opgespoorde overschrijding niet toe te schrijven is aan een persistente endogene besmetting en besluit dat het risico afwezig is, wordt weer overgeschakeld op de routinemonitoring zoals aangepast aan het opgespoorde probleem.
Als de verhoogde controle aantoont dat er een persistente endogene besmetting bestaat of als die controle onvoldoende is om tot het niet-bestaan van het risico te besluiten, wordt het interventieplan onmiddellijk in werking gesteld en de uitbater legt de bevoegde overheid een intern interventie- en grondwaterbeschermingsplan voor binnen een termijn van drie maanden te rekenen van de aanvraag uitgedrukt door de technisch ambtenaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2010-10-07/09, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Art.57. [1 § 1. Het intern interventie- en grondwaterbeschermingsplan bevat een onderzoek naar de kenmerken en de afbakening van de vervuilende laag, uitgevoerd door een erkend deskundige overeenkomstig het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer. Het beoogt eveneens rekening te houden met de plaatselijke geochemische ondergrond en de eventuele exogene of historische besmettingen.
§ 2. Het intern interventie- en grondwaterbeschermingsplan beoordeelt de onderkende risico's voor de recipiënten en stelt, rekening houdend met alle specifieke plaatselijke, aldus omschreven kenmerken, uitbreidingen voor van het toezichtsnet, evenals met de bijzondere waarden voor het in actie treden van de parameters opgegeven in de tabel in bijlage 4B, rekening houdend met de specifieke hydrogeologische formaties op de site van het technisch ingravingscentrum. Het geeft ten slote de correctiemaatregelen aan die de uitbater beoogt te treffen bij overschrijding van die drempels.
§ 3. De bevoegde overheid beslist na advies van de technisch ambtenaar over de geledigheid van het intern interventie- en grondwaterbeschermingsplan uiterlijk zestig dagen na ontvangst van dat advies. Ze bekrachtigt de bijzondere waarden van de actiedrempels voor elke piëzometer van het toezichtsnetwerk en stelt het programma van correctiemaatregelen vast.
§ 4. Als de waarde van een actiedrempel overschreden wordt, voert de uitbater het programma van de correctiemaatregelen uit om de concentraties in het grondwater op duurzame wijze terug te brengen naar waarden onder de actiedrempels.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2010-10-07/09, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Onderafdeling 5. - [1 Analyseverslagen]1
----------
(1)
Art.58. [1 § 1. De resultaten van de controle- en zelfcontroleanalyses worden op papieren en elektronische informatiedragers opgeslaan en gedurende vijf jaar bewaard op de exploitatiezetel. De toezichthoudend ambtenaar krijgt ze binnen 24 uur nadat hij erom verzocht heeft, ter beschikking.
§ 2. De krachtens dit hoofdstuk vereiste analysecertificaten worden bij het register gevoegd bedoeld in artikel 25 van dit besluit. Ze worden door de verantwoordelijke van het erkende laboratorium ondertekend.
§ 3. Op elk analysecertificaat worden voor elke gemeten parameter vermeld :
- de waakzaamheids- en actiedrempels van de parameters vermeld in bijlage 4B voor wat betreft het grondwater;
- de parameters voor de lozingsvoorwaarden vastgesteld in de vergunning voor wat betreft het industrieel afvalwater;
- de milieukwaliteitsnormen voor wat betreft de oppervlaktewateren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2010-10-07/09, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Art. 58bis. [1 Jaarlijks wordt er door de uitbater een verslag overgemaakt aan de technisch ambtenaar, de toezichthoudend ambtenaar, de bevoegde ambtenaar van het Departement Leefmilieu en Water, evenals aan de burgemeesters van de gemeenten waar er technische ingravingscentra gevestigd zijn.
Dat verslag bevat minstens :
1. de analysecertificaten bedoeld in de artikelen 53 en 56 van dit besluit;
2. de resultaten van de analyses, die verzameld zijn in vorm van;
- een cijfertabel waarin de plaatsen en de data van de monsternemingen, de parameters en, in voorkomend geval, de codes van de parameters van bijlage 4B vermeld zijn, evenals de waakzaamheids- en de actiedrempels;
- grafieken waarin de tijdens de laatste vijf jaar waargenomen resultaten systematisch vermeld worden.
Om de zes maanden wordt de informaticaversie van die tabel eveneens elektronisch overgemaakt aan de bevoegde ambtenaar van het Departement Leefmilieu en Water;
3. de protocollen van de monsternemingen van grondwater, evenals de geregistreerde waarden voor de schommeling van de grondwaterlagen, vastgesteld in functie van de bepalingen van artikel 45, § 1, van dit besluit;
4. de gegevens geregistreerd voor de werking van het zuiveringsstation, vastgesteld in functie van de bepalingen van artikel 55 van dit besluit, met name de maandelijkse vastgestelde percolaatvolumes op grond van de voorzieningen die de uitbater opgesteld heeft. Die maandelijkse volumes worden cumulatief voorgesteld op grafieken op de gepaste schaal.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2010-10-07/09, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
HOOFDSTUK VI. - Lucht.
Afdeling 1. - [1 Gasbeheersing]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. - [1 Gasopvang]1
----------
(1)
Art.59.(en niet 58) § 1. De exploitant voorkomt de verplaatsing van gassen in de lucht en in de dicht bij de site gelegen gronden [1 en zorgt voor de behandeling ervan]1. Hij legt meer bepaald een netwerk voor gasterugwinning aan voor de cellen waar biologisch afbreekbare [1 organische]1 afvalstoffen ondergegraven zijn.
De exploitant zorgt ervoor dat de voorziene afstand tussen de putten voor biogasopvang toelaat zoveel mogelijk [1 gas]1 actief op te vangen daar waar het wordt voortgebracht.
De massa biologisch afbreekbare [1 organische]1 afvalstoffen wordt voortdurend in onderdruk gehouden d.m.v. een efficiënte voorziening die geleidelijk aan wordt aangebracht zodra de exploitatie begint. [1 Gassen]1 worden mechanisch opgevangen. Ontgassingsputten worden geleidelijk aan gebouwd tijdens de exploitatie.
§ 2. Op grond van het theoretische debiet van de [1 gassen]1 die zullen worden voortgebracht binnen vijf jaar, met ingang van de datum van de eerste storting, wordt een coëfficiënt van "overuitrusting" van minstens 1,3 in acht genomen door het vermogen van de behandelingsinstallatie.
Bovendien telt de behandelingsinstallatie genoeg eenheden zodat de gezamenlijke [1 gasproductie]1 in alle omstandigheden steeds verwerkt kan worden als één eenheid buiten dienst is.
De exploitant controleert de reële [1 gasproducties]1 minstens om de drie jaar. De behandelingsinstallatie wordt zo nodig aangepast op basis van die controle. De resultaten van die onderzoeken worden zo spoedig mogelijk meegedeeld aan de technisch ambtenaar.
§ 3. De uitrustingen voor [1 gasopvang]1 worden regelmatig onderhouden teneinde een vlotte werking te waarborgen. Elk gebrek en elk lek worden onmiddellijk hersteld.
De nodige maatregelen worden genomen om de bestanddelen van het systeem te beschermen - leidingen, putten, meet- en controleposten, voorzieningen voor de opvang van condensaten, enz., tegen het voertuigverkeer - schokken, verplettering, trillingen, veiligheidsafstanden - en vandalisme.
Er worden condensaatafscheiders aangebracht op de lage punten van de ontgassingslijnen.
Die condensaten worden beheerd op dezelfde wijze als de percolaten.
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 27, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Onderafdeling 2. - [1 Karakterisering en beheersing van de gassen]1
----------
(1)
Art.60.(en niet 59) § 1. [1 Gas]1 dat niet gevaloriseerd kan worden om energie te produceren, wordt in fakkels verbrand.
§ 2. Fakkels in werking voldoen aan de volgende voorwaarden :
- oxiderende verbranding met een temperatuur boven 1 200 °C;
- nagenoeg adiabatische verbranding met afwezigheid van koele zones;
- verblijftijd in de verbrandingszone voor " CET "-gassen minstens gelijk aan 300 milliseconden bij 1 200 °C;
- automatische regeling van het mengsel gas-lucht, in een optimale verhouding.
De fakkels zijn uitgerust met een centrale voorziening voor de autocontrole van de werking zodat elk ogenblik kennis kan worden genomen van hun staat van werking op de site. De parameters in reële tijd waarbij die werking wordt bewezen - met name hoe dan ook het debiet van het verbrande [1 gas]1, de verbrandingstemperatuur van de fakkel, de concentraties CH4, CO2, CO en O2, alsook de datum en het uur van de metingen -, kunnen gemakkelijk ter plaatse worden gecontroleerd. De apparaten worden onderhouden, getarreerd en gekalibreerd tegen de door de fabrikant opgegeven frequenties.
De parameterwaarden over de vijf laatste jaren worden elektronisch en op papier geregistreerd en ter beschikking gesteld van de toezichthoudende ambtenaar - in voorkomend geval bepaalt hij het formaat - die er binnen 24 uur na zijn verzoek inzage van kan nemen.
§ 3. Bij de uitgang van de behandelings- of valorisatie-eenheden worden monsters genomen met het oog op jaarlijkse analysen van verbrandingsrook. Ze betreffen kwalitatieve en halfkwantitatieve analysen van alle ontdekte organische stoffen en kwantitatieve analysen van benzeen, tolueen, vinylchloride, alsook CO, O2, N2, CO2, NOx en SO2.
§ 4. Bij de uitgang van de behandelings- of valorisatie-eenheden worden monsters genomen met het oog op volledige zesmaandelijkse analysen van niet-verbrand [1 gas]1. Ze betreffen kwantitatieve analysen van CH4, CO2, O2, N2, H2, H2S, benzeen, tolueen, xyleen, vinylchloride alsook kwalitatieve en halfkwantitatieve van organische verbindingen en organometaal-, organochloor-, organozwavel-, organohalogeen- en organochloorverbindingen. Het zwavelgehalte, berekend op H2S en zwavelverbindingen, is niet hoger dan 50 ppm.
§ 5. De installaties voor [1 gasvalorisatie]1 zijn voorzien van minstens één fakkel. Bij stilstand van de valorisatieeenheid kan die fakkel alle door het " CET " voortgebrachte gassen vernietigen.
Bij accidentele stilstand van de installaties voor [1 gasvalorisatie]1 of indien ze niet alle opgevangen [1 gassen]1 verbranden, wordt de toezichthoudende ambtenaar onmiddellijk per fax verwittigd door de exploitant.
Zodra de aanleg van een complex voor de voorlopige of definitieve bovenste waterdichtheid-drainage, zoals bedoeld in artikel 16, 5°, van dit besluit, voltooid is in een bepaalde sector, wordt via dat complex een bijkomende voorziening voor de opvang en de aanvoer van de [1 gassen]1 aangebracht.
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 29, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Afdeling 2. - Geuren, metingen bij immissie en meteorologische parameters.
Art.61.(en niet 60) § 1. De exploitant beperkt de door het " CET " voortgebrachte lucht- en reukemissies, zonder de efficiëntie van het systeem [1 voor de opvang en de behandeling van de gassen]1 op de helling te zetten.
§ 2. De exploitant van een " CET " waar biologisch afbreekbare [1 organische]1 afvalstoffen ondergegraven zijn, installeert binnen zes maanden na de eerste storting minimum twee stations om de luchtkwaliteit te meten.
Die stations verrichten :
- continu : metingen van methaan;
- discontinu : monsternemingen met het oog op de analyse, door een overeenkomstig artikel 64 erkend laboratorium, van : limoneen, p-cymeen, benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xylenen.
Vóór de installatie van bovenbedoelde stations, legt de exploitant de technisch ambtenaar een bestek ter goedkeuring voor, met o.a. :
- de voorgestelde lokaliseringen in Lambert-coördinaten (X, Y) en nationale waterpassing (Z);
- het ontwerp van elke post en van elk station, met plannen;
- de voorgestelde technieken voor de verplichte metingen, met inbegrip van de gevoeligheden en beperkingen van die detectiemethoden, de periodiciteit van het onderhoud van de stations, alsook die van het tarreren en kalibreren van de apparaten;
- de omstandigheden waarin een discontinue monsterneming moet worden uitgevoerd;
- de methoden voor de inzameling van de gegevens;
- de wijzen waarop de resultaten worden meegedeeld en de inhoud van het verslag aan de technisch ambtenaar, aan de toezichthoudende ambtenaar en aan de burgemeesters van de gemeenten waar het " CET " gevestigd is.
§ 3. De site van een " CET " waar biologisch afbreekbare [1 organische]1 afvalstoffen zijn ondergegraven, is uitgerust, op een in overleg met de toezichthoudende ambtenaar bepaalde plaats, met een weerstation, een windwijzer, een windmeter, een luchtthermometer, een regenmeter, een barometer en een vochtmeter.
De metingen worden geregistreerd tegen een door de toezichthoudende ambtenaar bepaalde frequentie.
----------
(1)<BWG 2010-10-07/09, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
Art. 61bis. [1 Voorschriften inzake toezicht, inspectie en noodsituaties
Voor de tijdelijke opslag van metallisch kwik gedurende langer dan een jaar zijn de volgende voorschriften van toepassing :
Op de opslaglocatie moet een permanent meetsysteem voor kwikdamp met een gevoeligheid van ten minste 0,02 mg kwik/m3 moet worden geïnstalleerd. Sensoren moeten op het grondniveau en op hoofdhoogte worden opgesteld. Dit systeem moet een visueel en akoestisch alarmmechanisme omvatten. Het moet jaarlijks onderhouden worden.
De opslaglocatie en de vaten moeten ten minste eenmaal per maand visueel onderzocht worden door een bevoegde persoon. Wanneer lekken worden vastgesteld, moet de exploitant onmiddellijk het nodige ondernemen om elke kwikemissie in het milieu te voorkomen en de veiligheid van de opslag van het kwik te herstellen.
Elk lek wordt geacht significante nadelige milieueffecten te hebben en wordt onmiddellijk meegedeeld aan de technisch ambtenaar, de toezichthoudend ambtenaar en de burgemeesters van de gemeenten waar het centrum voor technische ingraving gevestigd is.
Noodplannen en passende beschermende uitrusting voor het hanteren van metallisch kwik moeten op de locatie ter beschikking staan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2013-07-11/20, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 12-08-2013>
Afdeling 3. - Stoffen.
Art.62. (en niet 61) De exploitant neemt alle nodige maatregelen om de stofemissies zo veel mogelijk te beperken. Te dien einde worden de binnenwegen regelmatig gereinigd; zo nodig worden ze regelmatig besproeid.
Afdeling 4. - Controles.
Onderafdeling 1. - Toepassingsgebied.
Art.63. (en niet 62) Deze afdeling is van toepassing op de monsternemingen, metingen en analysen uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 60 en 61 van dit besluit.
Onderafdeling 2. - Erkenning.
Art.64. (en niet 63) De monsternemingen, de verpakking, het vervoer, de opslag van monsters en de analyse daarvan worden krachtens de controleprocedures uitgevoerd door een laboratorium dat voor monsternemingen en analysen erkend is in het kader van de bestrijding van luchtverontreiniging. De kalibrering en het tarreren van de meetapparaten worden ook door een dergelijk erkend laboratorium uitgevoerd.
Onderafdeling 3. - Punctuele monsternemingen.
Art.65. (en niet 64) § 1. De datum en de uren van de monsternemingen, vereist krachtens artikel 60, §§ 3 en 4, worden minstens vijf weekdagen op voorhand door de exploitant per fax meegedeeld aan :
- de technisch ambtenaar;
- de toezichthoudende ambtenaar.
§ 2. Elk document i.v.m. de monsterneming vermeldt :
- de datum, het uur van de monsterneming, alsook de naam van de operator;
- de referentie en de exacte coördinaten van het monsternemingspunt in Lambert-coördinaten (X, Y ) en nationale waterpassing (Z);
- eventueel elke bijzondere waarneming.
Onderafdeling 4. - Analyseresultaten.
Art.66. (en niet 65) § 1. De resultaten van de krachtens dit hoofdstuk vereiste metingen en analysen worden gevoegd bij het register bedoeld in artikel 25 van dit besluit. Ze worden overgelegd in de vorm van :
- een cijfertabel;
- grafieken met alle resultaten waargenomen in de loop van de vijf laatste jaren.
§ 2. De technisch ambtenaar kan naast het papierdocument een elektronische versie eisen.
Hij legt de modaliteiten voor de overlegging van het analyseverslag vast in een formaat dat verenigbaar is met de databank van de bevoegde diensten van het Waalse Gewest.
Onderafdeling 5. - Mededeling van de analyseverslagen en andere metingen.
Art.67. (en niet 66) § 1. De krachtens artikel 60, §§ 3 en 4, vereiste analyseresultaten worden opgenomen in een verslag dat ondertekend wordt door de verantwoordelijke van het erkende laboratorium; dat verslag wordt binnen acht dagen na ontvangst ervan door de exploitant overgemaakt aan de technisch ambtenaar, aan de toezichthoudende ambtenaar alsook aan de burgemeesters van de gemeenten waar het " CET " gevestigd is.
§ 2. De exploitant geeft dezelfde personen jaarlijks kennis van :
- de maandelijkse volumes gas verwijderd d.m.v. de door de exploitant aangebrachte voorzieningen.
Ze worden op cumulatieve wijze en op de gepaste schaal aan de hand van grafieken weergegeven;
- de resultaten van de overeenkomstig artikel 61, § 3, uitgevoerde metingen.
§ 3. De resultaten van de overeenkomstig artikel 61, § 2, vereiste analysen worden volgens de door de technisch ambtenaar goedgekeurde modaliteiten meegedeeld.
Onderafdeling 6. - Wijziging van de verplichtingen.
Art.68.
<Opgeheven bij BWG 2010-10-07/09, art. 31, 004; Inwerkingtreding : 03-12-2010>
HOOFDSTUK VII. - [1 Zekerheden, verzekeringen en tariefregels]1
----------
(1)
Afdeling 1. - Zekerheden.
Onderafdeling 1. - Zekerheidstelling.
Art.69.(en niet 68) § 1. De zekerheid bedoeld in artikel 55 van het decreet betreffende de milieuvergunning wordt integraal vóór aanvang van de stortingen gesteld, wat betreft zowel het gedeelte i.v.m. het herstel van het " CET " als dat i.v.m. het nabeheer, behalve als de bevoegde overheid bepaalt dat de zekerheidstelling opgedeeld wordt overeenkomstig artikel 55, § 2, van hetzelfde decreet.
§ 2. [1 ...]1
[1 § 2.]1 (vroeger § 3) Een afschrift van de bewijsstukken van boevenbedoelde zekerheidstelling en van de latere aanpassingen, met name die bedoeld in § 4 [1 van artikel 55 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning]1, wordt vóór de aanvang van de exploitatie door de exploitant overgemaakt aan de technisch ambtenaar en aan de toezichthoudende ambtenaar.
[1 § 3. De berekeningswijze van de zekerheid wordt omstandig omschreven in de tabellen opgenomen in bijlage 5 bij dit besluit.
In functie van de specifieke kenmerken van het overwogen technisch ingravingscentrum legt de exploitant zijn berekening voor aan de technisch ambtenaar in het kader van zijn aanvraag voor een milieuvergunning.
De exploitant mag voorstellen om af te wijken van het gebruik van de bedragen vermeld in de tabellen afgebeeld in bijlage 5 als hij de technisch ambtenaar een bestek voorlegt voor de werkzaamheden die in dat verband vereist zijn :
a) interventies bij ongevallen of verontreiniging;
b) herstel van de site in oorspronkelijke staat na uitbating ervan;
c) nabeheer.
Om dat bestek te bekomen wordt er een beroep gedaan op aannemers of maatschappijen die voldoende ervaring kunnen voorleggen in het overwogen activiteitsdomein. Daarvan worden bewijzen overgemaakt aan de technisch ambtenaar.
§ 4. De eenheidsprijs vermeld in de tabellen in bijlage 5 bij dit besluit zijn de prijzen voor het jaar 2007. Bijgevolg wordt het bedrag van de zekerheid (S) aangepast op de verjaardag (spildatum) van de milieuvergunning, met volgende formule :
Indice des prix à la consommation à la date pivot | |
S aangepast = S X | ------------------------------------------------------------------------------------- |
Indice des prix à la consommation au 1er janvier 2007 |
Metingen | Frequentie | |
I. In situ | ||
I.1. | Dichtheid | 1 proefneming per 4 000 m2 en per laag (1) |
I.2. | Laagdikte | 1 proefneming per 500 m2 en per laag (1) |
I.3. | Globale dikte | 1 proefneming per 2 000 m2 (1) |
I.4. | Doorlatendheidscoefficient | 1 proefneming per 4 000 m2 (2) |
II. In laboratoria | ||
II.1. | Watergehalte | 1 proefneming per 500 m2 en per laag (2) |
II.2. | Doorlatendheidscoefficient t.o.v. de triaxiale permeameter | 1 proefneming per 2 000 m2 en per laag (2) |
II.3. | Dichtheid op niet hergebruikt monster | 1 proefneming per 2 000 m2 en per laag (1) |
II.4. | Atterberggrenzen | 1 proefneming per 2 000 m2 en per laag (1) |
II.5. | Granulometrische analyse | 1 proefneming per 4 000 m2 en per laag (1) |
II.6. | Kationuitwisselingscapaciteit | 1 proefneming per 4 000 m2 en per laag (1) |
II.7. | Diffractie X (mineralogische analyse) | 1 proefneming per 4 000 m2 en per laag (1) |
II.8. | Proefnemingen Proctor | 1 proefneming per 4 000 m2 en per laag (1) |
''CET'' of cellen die biologisch afbreekbare [<font color="red">1</font> organische]<font color="red">1</font> afvalstoffen opvangen | ''CET'' of cellen die geen afbreekbare [<font color="red">1</font> organische]<font color="red">1</font> afvalstoffen opvangen, | <td colspan="8" valign="top"> | |||||||
per klasse ''CET'' | <td colspan="8" valign="top"> | ||||||||
1 | 2 | 3 | 4A | 4B | 5.1. | 5.2. | 5.3. | ||
- | - | - | - | - | - | - | - | - | |
Gasdrainagelaag | V | NV | NV | NV | NV | NV | NV | NV | NV |
Waterdichte synthetische bekleding | V | V | V | NV | NV | NV(1) | V | V | NV |
Ondoorlatende minerale laag | V | V | V | NV | NV | V(1) | V | V | NV |
Minerale laag voor ontwatering met een minimumdikte van 0,5 m (2) | V | V | V | NV | NV | V | V | V | NV |
Afdekgrondlaag (2) met een minimumdikte van 1 m | V | V | V | V | V | V | V | V | V |
v : vereist NV : niet vereist (1) of het tegenovergestelde, waarbij één van beide vereist is. (2) of gelijkwaardige materialen. | |||||||||
Codes volgens het BWR van 10 juli 1997 tot opstelling van een afvalcatalogus | Beschrijving | Beperkingen |
10 11 03 | Vezelmateriaal op basis van afvalglas | Alleen zonder organische afvalglas bindmiddelen |
15 01 07 | Glasverpakking | |
17 01 01 | Beton | Alleen geselecteerd afval (*) |
17 01 02 | Bakstenen | Alleen geselecteerd afval (*) |
17 01 03 | Tegels en keramiek | Alleen geselecteerd afval (*) |
17 01 07 | Mengsels van beton, bakstenen,tegels en keramiek ander dan die bedoeld onder rubriek 17.01.06 | Alleen geselecteerd afval (*) |
17 02 02 | Glas | |
17 05 04 | Andere grond en stenen dan die bedoeld in rubriek 17.05.03 | Uitgezonderd teelaarde, turf; alsook grond en stenen afkomstig van vervuilde locaties |
19 12 05 | Glas | |
20 01 02 | Glas | Alleen gescheiden ingezameld glas |
20 02 02 | Grond en stenen | Alleen afkomstig van tuin- en parkafval, teelaarde en turf uitgezonderd |
Tekst | Eenheden | Kwantifi- catiegrens æg/l | Controle op percolaat | Relevantie- drempel æg/l |
Temperatuur | °C | X | ||
pH | X | |||
Geleidbaarheid | æS/cm | X | ||
Troebelheid | NTU | X | ||
MES | mg/l | 5 | ||
Chloriden | mg/l | 5 | X | |
Sulfaten [00e8 | mg/l | 15 | X | |
Arseen | æg/l | 1 | 500 | |
Cadmium | æg/l | 0,05 | 1,5 | |
Chroom | æg/l | 2 | 50 | |
Koper | æg/l | 2 | 400 | |
Kwik | æg/l | 0,1 | 0,5 | |
Nikkel | æg/l | 2 | 200 | |
Lood | æg/l | 1 | 70 | |
Zink | æg/l | 20 | 3000 | |
Ijzer | æg/l | 20 | ||
Mangaan | æg/l | 5 | ||
TOC | mg/l C | 0,3 | ||
DCO | mg/l O2 | 10 | ||
DBO5 | mg/l O2 | 3 | ||
Ammonium | mg/l NH4 | 0,05 | ||
Nitraat | mg/l NO3 | 2 | ||
Fosfor | mg/l P | 0,1 | ||
Met petroleumether extraheerbare stoffen | mg/l | 5 | ||
Fenolindex | æg/l | 2 | 10 | |
Cyaniden | æg/l | 3 | 50 | |
Minerale oliën (koolwaterstofindex C10-C40) | æg/l | 50 | 100 | |
Benzeen | æg/l | 0,25 | ||
Tolueen | æg/l | 1 | ||
Ethylbenzeen | æg/l | 0,5 | ||
Xyleen | æg/l | 0,5 | ||
Naftaleen | æg/l | 0,5 | 24 | |
Andere PAK's | æg/l | 0,005 | ||
A.O.X. | æg Cl/l | 10 | 100 | |
PCB's (7 Ballschmiter) | æg/l | 0,01 |