11 JULI 2003. - Koninklijk besluit houdende sommige maatregelen inzake organisatie van de arbeidstijd in de openbare ondernemingen voor radio- en televisie-uitzendingen.
Art. 1-7
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden die gedwongen zijn het hoofd te bieden aan de productionele of actualiteitsgebonden noodwendigheden en die afhangen van :
1° de Vlaamse Radio- en Televisieomroep;
2° de " Radio-Télévision belge de la Communauté française ";
3° " Das Belgisches Rundfunk- und Fernsehzentrum der Deutschsprachigen Gemeinschaft ".
Art.2. De minimumperiode van dagelijkse rust van elf uur die bepaald is in artikel 5, § 1, van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector mag tot tien uren verlaagd worden indien de productionele of actualiteitsgebonden noodwendigheden dit vereisen en voor zover gelijkwaardige periodes van inhaalrust toegekend worden in de loop van de drie volgende maanden.
Art.3. De maximumgrens van elf uur arbeid per dag, die bepaald is in artikel 5, § 3, van de voormelde wet van 14 december 2000, mag overschreden worden, zonder echter veertien uur te mogen overschrijden, indien de productionele of actualiteitsgebonden noodwendigheden dit vereisen en op voorwaarde dat gelijkwaardige periodes van inhaalrust toegekend worden in de drie volgende maanden.
Art.4. De referentieperiode van veertien dagen die bepaald is in artikel 7, § 3, van de voormelde wet van 14 december 2000 wordt op drie maanden gebracht.
Art.5. De maximale wekelijkse arbeidsduur van vijftig uur die in artikel 8, § 2, van de voormelde wet van 14 december 2000 bepaald is, mag overschreden worden zonder echter zestig uur te mogen overschrijden, indien de productionele of actualiteitsgebonden noodwendigheden dit vereisen.
Art.6. De maximale dagelijkse arbeidstijd van de werknemers die vermeld zijn in artikel 12 van de voormelde wet van 14 december 2000 mag niet meer dan twaalf uur per periode van vierentwintig uur bedragen, indien de productionele of actualiteitsgebonden noodwendigheden dit vereisen en op voorwaarde dat gelijkwaardige periodes van inhaalrust toegekend worden in de loop van de drie volgende maanden.
Art. 7. Onze Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 juli 2003.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbaren Besturen,
L. VAN DEN BOSSCHE