30 MEI 2002. - Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap betreffende het verlof voorafgaand aan de pensionering voor het personeel van het Ministerie en van sommige paragemeenschappelijke instellingen van de Duitstalige Gemeenschap (VERTALING).
Art. 1-12
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op het vastbenoemd personeel van de volgende instellingen :
1. het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap;
2. de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap;
3. het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de KMO's;
4. de Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap.
Art.2. De in artikel 1 vermelde ambtenaren kunnen op uitdrukkelijk verzoek een verlof krijgen dat voorafgaat aan de pensionering, als zij minstens 55 jaar en hoogstens 59 jaar oud zijn.
Art.3. De ambtenaar die van het verlof gebruik wil maken, dient een schriftelijke aanvraag in bij de Secretaris-generaal van het Ministerie of bij de directeur-hoofd van dienst van de instelling.
De aanvraag dient ten laatste op 30 juni 2005 te worden ingediend.
Art.4. Tussen de ambtenaar, de Secretaris-generaal en de onmiddellijke hiërarchische meerdere of tussen de ambtenaar en zijn directeur-hoofd van dienst wordt overleg gepleegd over de datum waarop het verlof ingaat. Het opgemaakte verslag zal samen met de aanvraag aan de in artikel 5 vermelde overheid worden betekend.
Het verlof gaat steeds op de eerste dag van een maand in en eindigt op het einde van de maand waarin de ambtenaar de leeftijd van 60 jaar bereikt. De uiterste begindatum is 1 januari 2006.
Art.5. De beslissing over het verlof wordt genomen door de tot benoemen bevoegde overheid.
Art.6. Het verlof is onherroepelijk. De ambtenaar gaat de verplichting aan met pensioen te gaan op de leeftijd van 60 jaar.
Art.7. Zodra de ambtenaar zijn verlof begint dat aan de pensionering voorafgaat, verkrijgt hij een wachtgeld dat gelijk is aan 70 % van zijn laatste activiteitswedde, berekend op voltijdse prestaties.
Het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de haard- of standplaatstoelage worden ook tot 70 % teruggebracht.
Art.8. Het verlof dat voorafgaat aan de pensionering wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
De ambtenaar heeft geen recht op bevordering noch op tussentijdse verhogingen.
Art.9. De tot benoemen bevoegde overheid beslist of er in de vervanging moet worden voorzien.
Art.10. De ambtenaar die de maatregel wenst te genieten, mag een bijkomende activiteit uitoefenen, indien hij ertoe gemachtigd wordt. De regels bepaald in de artikelen 4 en 9 van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen zijn van toepassing. De wachtwedde wordt net zoals een pensioen verminderd of opgeschort.
Art.11. De Minister-President, Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 12. Dit besluit treedt heden in werking.
Eupen, 30 mei 2002.
De Minister-President,
Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport,
K.-H. LAMBERTZ
De Minister van Onderwijs en Vorming, Cultuur en Toerisme,
B. GENTGES
De Minister van Jeugd en Gezin, Monumentenzorg, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden,
H. NIESSEN.