3 DECEMBER 2001. - Ministerieel besluit betreffende de extra betalingen in de sector rundvlees. (NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap vanaf het verkoopseizoen 2005-2006 bij BVR2005-07-08/37, art. 18, 5°) (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij BWG2009-05-14/19, art. 2, 31°, 003; Inwerkingtreding : 22-06-2009) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-02-2002 en tekstbijwerking tot 12-06-2009)
Art. 1-8
Artikel 1. (NOTA : zie verder niet-federale vormen van dit artikel.) Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1. Het koninklijk besluit : het koninklijk besluit van 30 november 2001 betreffende de extra betalingen in de sector rundvlees.
2. In aanmerking te nemen individuele referentiehoeveelheid melk : de individuele referentiehoeveelheid voor leveringen en/of rechtstreekse verkopen zoals bedoeld bij artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit, uitgedrukt in liter, beschikbaar op het bedrijf op 31 maart van het lopende burgerlijk jaar.
De individuele referentiehoeveelheid melk die het voorwerp heeft uitgemaakt van tijdelijke overdracht overeenkomstig het artikel 4 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1996 wordt opgeteld bij de individuele referentiehoeveelheid, vermeld in de eerste alinea, van de producent-overnemer en omgekeerd afgetrokken van de referentiehoeveelheid van de producent-overlater.
Evenwel, de in aanmerking te nemen individuele referentiehoeveelheid is deze op 1 april van het lopende burgerlijk jaar in volgende gevallen :
- wanneer de producent overlater of overnemer is van een referentiehoeveelheid gedurende het tijdvak dat eindigt op 31 maart van het lopende burgerlijk jaar maar met uitwerking vanaf 1 april eerstvolgend, in toepassing van de artikelen 1.15, 1.16, 5, 9, 10 en 14 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1996;
- wanneer de producent overlater of verkrijger is van een referentiehoeveelheid gedurende het tijdvak dat eindigt op 31 maart van het lopende burgerlijk jaar maar met uitwerking vanaf 1 april eerstvolgend, in toepassing van artikel 15 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1996.
Voor het burgerlijk jaar 2000 mag de datum van 1 april om de in aanmerking te nemen individuele referentiehoeveelheid te bepalen slechts in aanmerking genomen worden voor de producenten die voldoen aan één van de voorwaarden, genoemd in derde alinea, en die er uitdrukkelijk om gevraagd hebben vóór 26 oktober 2000 bij het Bestuur.
3. De Minister : de Minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft.
4. Het Bestuur : het Bestuur voor het Landbouwproductiebeheer (DG3) van het Ministerie van Middenstand en Landbouw.
++++++++++
GEMENSCHAPPEN EN GEWESTEN
=========================
Art. 1. (WAALSE GEWEST) Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1. Het koninklijk besluit : het koninklijk besluit van 30 november 2001 betreffende de extra betalingen in de sector rundvlees.
2. In aanmerking te nemen individuele referentiehoeveelheid melk : de individuele referentiehoeveelheid voor leveringen en/of rechtstreekse verkopen zoals bedoeld bij artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit, uitgedrukt in liter, beschikbaar op het bedrijf op 31 maart van het lopende burgerlijk jaar.
De individuele referentiehoeveelheid melk die het voorwerp heeft uitgemaakt van tijdelijke overdracht overeenkomstig het artikel 4 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1996 wordt opgeteld bij de individuele referentiehoeveelheid, vermeld in de eerste alinea, van de producent-overnemer en omgekeerd afgetrokken van de referentiehoeveelheid van de producent-overlater.
Evenwel, de in aanmerking te nemen individuele referentiehoeveelheid is deze op 1 april van het lopende burgerlijk jaar in volgende gevallen :
- wanneer de producent overlater of overnemer is van een referentiehoeveelheid gedurende het tijdvak dat eindigt op 31 maart van het lopende burgerlijk jaar maar met uitwerking vanaf 1 april eerstvolgend, in toepassing van de artikelen 1.15, 1.16, 5, 9, 10 en 14 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1996;
- wanneer de producent overlater of verkrijger is van een referentiehoeveelheid gedurende het tijdvak dat eindigt op 31 maart van het lopende burgerlijk jaar maar met uitwerking vanaf 1 april eerstvolgend, in toepassing van artikel 15 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1996.
Voor het burgerlijk jaar 2000 mag de datum van 1 april om de in aanmerking te nemen individuele referentiehoeveelheid te bepalen slechts in aanmerking genomen worden voor de producenten die voldoen aan één van de voorwaarden, genoemd in derde alinea, en die er uitdrukkelijk om gevraagd hebben vóór 26 oktober 2000 bij het Bestuur.
3. De Minister : de Minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft.
(4. Het Bestuur : de Afdeling Landbouwsteun van het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest.) <BWG 2002-12-19/13, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 16-10-2002>
Artikel 1. (VLAAMS GEWEST) Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1. Het koninklijk besluit : het koninklijk besluit van 30 november 2001 betreffende de extra betalingen in de sector rundvlees.
2. In aanmerking te nemen individuele referentiehoeveelheid melk : de individuele referentiehoeveelheid voor leveringen en/of rechtstreekse verkopen zoals bedoeld bij artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit, uitgedrukt in liter, beschikbaar op het bedrijf op 31 maart van het lopende burgerlijk jaar.
De individuele referentiehoeveelheid melk die het voorwerp heeft uitgemaakt van tijdelijke overdracht overeenkomstig het artikel 4 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1996 wordt opgeteld bij de individuele referentiehoeveelheid, vermeld in de eerste alinea, van de producent-overnemer en omgekeerd afgetrokken van de referentiehoeveelheid van de producent-overlater.
Evenwel, de in aanmerking te nemen individuele referentiehoeveelheid is deze op 1 april van het lopende burgerlijk jaar in volgende gevallen :
- wanneer de producent overlater of overnemer is van een referentiehoeveelheid gedurende het tijdvak dat eindigt op 31 maart van het lopende burgerlijk jaar maar met uitwerking vanaf 1 april eerstvolgend, in toepassing van (de artikelen 1.14, 1.15, 4, 5, 9, 10,14, 15 van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juni 2003); <Erratum, zie B.S. 16-03-2004, p. 14935>
- wanneer de producent overlater of verkrijger is van een referentiehoeveelheid gedurende het tijdvak dat eindigt op 31 maart van het lopende burgerlijk jaar maar met uitwerking vanaf 1 april eerstvolgend, in toepassing van artikel 15 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1996.
Voor het burgerlijk jaar 2000 mag de datum van 1 april om de in aanmerking te nemen individuele referentiehoeveelheid te bepalen slechts in aanmerking genomen worden voor de producenten die voldoen aan één van de voorwaarden, genoemd in derde alinea, en die er uitdrukkelijk om gevraagd hebben vóór 26 oktober 2000 bij het Bestuur.
3. De Minister : de Minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft.
4. (de bevoegde dienst : de dienst van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap die belast is met de uitvoering van de steunmaatregelen inzake het landbouwproductiebeheer.) <MB 2003-11-28/43, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
++++++++++
Art.2. (NOTA : zie verder niet-federale vormen van dit artikel.) Het eenheidsbedrag van de extra betalingen voor de melkkoeien per liter melk, wordt verkregen door het quotiënt tussen het in artikel 3, § 3, van het koninklijk besluit voorziene bedrag en de som van de in artikel 1, punt 2 van dit besluit voorziene individuele referentiehoeveelheden melk die in aanmerking komen voor de extra betalingen.
++++++++++
GEMENSCHAPPEN EN GEWESTEN
=========================
Art. 2. (WAALSE GEWEST) <BWG 2002-12-19/13, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002> In een welbepaalde zone voor de melkkoeien wordt het eenheidsbedrag van de extra betalingen per liter referentiehoeveelheid melk verkregen door het quotiënt tussen het bedrag bepaald in artikel 3, § 3, van het koninklijk besluit voor die zone en de som, in die zone, van de individuele referentiehoeveelheden melk die in aanmerking komen voor de extra betalingen zoals bepaald bij artikel 1, punt 2, van dit besluit.
Art. 2. (VLAAMS GEWEST) <MB 2003-11-28/43, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002> Het eenheidsbedrag per liter melk van de extra betalingen voor de melkkoeien wordt verkregen door het beschikbare bedrag te delen door de som van de individuele referentiehoeveelheden melk die in aanmerking komen voor de extra betalingen.
++++++++++
Art.3. (NOTA : zie verder niet-federale vormen van dit artikel.) Het eenheidsbedrag van de extra betalingen voor de zoogkoeien en de vaarzen, per zoogkoe of vaars, wordt verkregen door het quotiënt tussen het in artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit voorziene bedrag en de som van de zoogkoeien en vaarzen die voor het betreffende kalenderjaar van de zoogkoeienpremie genieten.
++++++++++
GEMENSCHAPPEN EN GEWESTEN
=========================
Art. 3. (WAALSE GEWEST) <BWG 2002-12-19/13, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002> In een welbepaalde zone voor de zoogkoeien en de kalveren wordt het eenheidsbedrag van de extra heffingen per zoogkoe en per kalf verkregen door het quotiënt tussen het bedrag bepaald in artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit voor die zone en de som, in die zone, van de aantallen zoogkoeien en kalveren die, voor het betrokken kalenderjaar, in aanmerking komen voor de zoogkoeienpremie.
Art. 3. (VLAAMS GEWEST) <MB 2003-11-28/43, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002> Het eenheidsbedrag per zoogkoe en per vaars van de extra betalingen voor de zoogkoeien en vaarzen wordt verkregen door het beschikbare bedrag te delen door het totale aantal zoogkoeien en vaarzen die voor het kalenderjaar in kwestie premiewaardig werden bevonden.
++++++++++
Art.4. De controle op het nakomen door de producent van de voorschriften inzake extra betalingen in de sector rundvlees gebeurt door de agenten van het Ministerie van Middenstand en Landbouw.
++++++++++
GEMENSCHAPPEN EN GEWESTEN
=========================
Art. 4. (WAALSE GEWEST) De controle op het nakomen door de producent van de voorschriften inzake extra betalingen in de sector rundvlees gebeurt door de agenten (van het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest). <BWG 2002-12-19/13, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
++++++++++
Art.5. (NOTA : zie verder niet-federale vorm(en) van dit artikel) Het Bestuur is belast met de uitvoering van de extra betalingen alsmede met de terugvordering van de ten onrechte uitgevoerde betalingen.
++++++++++
GEMENSCHAPPEN EN GEWESTEN
=========================
Art. 5. (VLAAMS GEWEST) (De bevoegde dienst) is belast met de uitvoering van de extra betalingen alsmede met de terugvordering van de ten onrechte uitgevoerde betalingen. <MB 2003-11-28/43, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Art.6. (NOTA : zie verder niet-federale vormen van dit artikel) In het geval een ten onrechte toegekende extra betaling, te wijten aan het niet-nakomen van de verbintenissen en/of aan een onjuiste verklaring door de producent, dient te worden teruggevorderd, wordt het onverschuldigde bedrag vermeerderd met een intrest, berekend aan de wettelijke rentevoet.
++++++++++
GEMENSCHAPPEN EN GEWESTEN
=========================
Art. 6. (WAALSE GEWEST) <BWG 2002-12-19/13, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002> Bij een onverschuldigd gestort bedrag ingevolge van de niet-naleving van de verbintenissen en/of van een valse aangifte van de producent en dat geïnd moet worden, wordt dat onverschuldigd bedrag vermeerderd met een interest die berekend wordt tegen de wettelijke rentevoet.
Ongeacht de steunregeling die door het Bestuur wordt beheerd, kan het Bestuur indien er een onverschuldigd bedrag is gestort of indien er een bijkomende inhouding plaatsvindt, dat bedrag compenseren met elk in dit besluit bedoeld steunbedrag dat aan de producent verschuldigd is.
Art. 6. (VLAAMS GEWEST) <MB 2003-11-28/43, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002> § 1. Als ten onrechte betaalde bedragen, te wijten aan het niet-nakomen van de verbintenissen of aan een onjuiste aangifte door de producent, moeten worden teruggevorderd, worden de onverschuldigde bedragen vermeerderd met een intrest, berekend tegen de wettelijke rentevoet.
§ 2. Als onterecht betaalde bedragen na de ingebrekestelling door de bevoegde dienst niet-tijdig worden terugbetaald, kan de bevoegde dienst overgaan tot verrekening met nog uit te betalen steunbedragen van het lopende kalenderjaar of van de volgende kalenderjaren, ongeacht de steunregeling waarvoor ze verschuldigd zijn.
++++++++++
Art.7. (Zie verder niet-federale vormen van dit artikel.) Op straffe van uitsluiting moet het bezwaar tegen de beslissingen van de bevoegde diensten van het Bestuur tot uitvoering van het koninklijk besluit en van de uitvoeringsbesluiten ervan per aangetekend schrijven, op straffe van nietigheid, ingediend worden bij de Directeur-generaal van het Bestuur binnen de maand die volgt op de mededeling van de beslissing.
++++++++++
GEMENSCHAPPEN EN GEWESTEN
=========================
Art. 7. (WAALSE GEWEST) <BWG 2002-12-19/13, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002> Op straffe van uitsluiting moet het beroep tegen de beslissingen die in toepassing van het koninklijk besluit en diens toepassingswijze zijn getroffen, op straffe van nietigheid bij aangetekend schrijven bij het Bestuur worden ingediend binnen de maand volgend op de mededeling van de beslissing. Het indienen van een beroep is van generlei invloed op de opschorting van een eventueel verzoek om terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bedragen.
Art. 7. (VLAAMS GEWEST) <MB 2003-11-28/43, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002> Op straffe van nietigheid moet het bezwaar tegen beslissingen tot uitvoering van het koninklijk besluit en van de uitvoeringsbesluiten ervan met een aangetekende brief worden ingediend bij de bevoegde dienst binnen de maand die volgt op de mededeling van de beslissing. Het indienen van een bezwaar houdt geen opschorting in van een eventuele vraag tot terugstorting van onterecht uitbetaalde bedragen.
++++++++++
Art. 8. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000.
Brussel, 3 december 2001.
Mevr. A.-M. NEYTS-UYTTEBROECK.