7 OKTOBER 2002. - Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 8 februari 1994 betreffende de voortgezette vorming van de lagere officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven door de beroepsofficieren van de krijgsmacht af te leggen met het oog op de bevordering tot de graad van majoor of tot een gelijkwaardige graad en het ministerieel besluit van 11 augustus 1994 betreffende de werving en de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader.
HOOFDSTUK I. - Wijziging van het ministerieel besluit van 8 februari 1994 betreffende de voortgezette vorming van de lagere officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven door de beroepsofficieren van de krijgsmacht af te leggen met het oog op de bevordering tot de graad van majoor of tot een gelijkwaardige graad.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Wijziging van het ministerieel besluit van 11 augustus 1994 betreffende de werving en de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader.
Art. 2-5
HOOFDSTUK III. - Opheffings- en slotbepalingen.
Art. 6-7
HOOFDSTUK I. - Wijziging van het ministerieel besluit van 8 februari 1994 betreffende de voortgezette vorming van de lagere officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven door de beroepsofficieren van de krijgsmacht af te leggen met het oog op de bevordering tot de graad van majoor of tot een gelijkwaardige graad.
Artikel 1. In artikel 22, § 4, tweede lid, van het ministerieel besluit van 8 februari 1994 betreffende de voortgezette vorming van de lagere officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven, door de beroepsofficieren van de krijgsmacht af te leggen met het oog op de bevordering tot de graad van majoor of tot een gelijkwaardige graad, worden de woorden "de directeur van de studies" vervangen door de woorden "de directeur van het academisch onderwijs".
HOOFDSTUK II. - Wijziging van het ministerieel besluit van 11 augustus 1994 betreffende de werving en de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader.
Art.2. In artikel 3 van het ministerieel besluit van 11 augustus 1994 betreffende de werving en de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° paragraaf 1, tweede lid, wordt vervangen als volgt :
"De examencommissie bestaat per specialiteit uit ten minste drie leden waarvan één voorzitter. De leden van de examencommissie worden aangewezen door de directeur-generaal human resources.";
2° paragraaf 2, tweede lid, 1°, wordt vervangen als volgt :
"1° de diensten waar betrokkene zal of zou kunnen tewerkgesteld worden;";
3° paragraaf 2, tweede lid, 2°, wordt vervangen als volgt :
" 2° de specialiteit van betrokkene.";
4° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden ", naargelang het geval, door de chef van de generale staf of door de stafchef van het betrokken krijgsmachtdeel" vervangen door de woorden "door de directeur-generaal human resources".
Art.3. In titel I, hoofdstuk I, van hetzelfde besluit, wordt een afdeling III ingevoegd luidende :
"Afdeling III. - De werving van de kandidaat-officier
Art. 3bis. Het examen dat betrekking heeft op de grondige kennis van, naar keuze van de kandidaat, de Nederlandse, de Franse of de Duitse taal, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 2 en 2bis van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger omvat twee schriftelijke gedeelten :
1° de samenvatting van een tekst over een onderwerp van algemene aard, die de kandidaat gedurende een vijftiental minuten heeft kunnen lezen zonder aantekeningen te maken;
2° het opstellen van een commentaar, in de vorm van een samenhangende tekst waarin ten minste wordt geantwoord op een vragenlijst in verband met de gelezen tekst bedoeld in 1°.
Bij de beoordeling van elk van beide examengedeelten wordt rekening gehouden met de inhoud, de stijl, de spelling en de presentatie van het werk.
Art. 3ter. Het examen dat betrekking heeft op de elementaire kennis van, naar keuze van de kandidaat, een van de talen waarvan de grondige kennis niet werd getoetst, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 2 en 2bis van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger omvat drie schriftelijke gedeelten :
1° een thema;
2° een vertaling;
3° een opstel in de vorm van een samenhangende tekst waarin ten minste wordt geantwoord op een vragenlijst in verband met een in de taal waarin de elementaire kennis wordt ondervraagd, opgestelde tekst verstrekt aan de kandidaat.
Art. 3quater. Het examen wiskunde bedoeld in artikel 11, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de werving en de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader is schriftelijk en bestaat uit :
1° een gemeenschappelijk gedeelte voor alle kandidaten dat betrekking heeft op het programma van het algemeen secundair onderwijs waarin vier uren wiskunde per week gegeven worden tijdens de laatste twee jaren;
2° een bijkomend gedeelte voor de kandidaten voor de polytechnische faculteit dat betrekking heeft op het programma van het algemeen secundair onderwijs waarin zes uren wiskunde per week gegeven worden in de laatste twee jaren.
De examens in de wiskunde kunnen voor alle kandidaten de volgende vakken omvatten :algebra, analyse, meetkunde, driehoeksmeting, numeriek rekenen, en bovendien voor de kandidaten voor de polytechnische faculteit analytische meetkunde.
De examencommissie bepaalt voor het gemeenschappelijk gedeelte en voor het bijkomende gedeelte, bedoeld in het eerste lid, voor welke onderdelen van de wiskunde examens moeten worden afgelegd. Deze beslissing wordt aan de kandidaten meegedeeld uiterlijk twee maanden voor de betrokken examens.
Art. 3quinquies. De examencommissie die de resultaten behaald bij de proeven en de examens bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de werving en de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader, beoordeelt, bestaat uit de directeur-generaal human resources of de opper- of hoofdofficier door hem aangewezen, voorzitter, en zes leden, 3 aangewezen door de directeur-generaal human resources en 3 aangewezen door de commandant van de Koninklijke Militaire School.
De lijst van de leden van de examencommissie wordt jaarlijks goedgekeurd door de minister van Landsverdediging op voorstel van de directeur-generaal human resources."
Art.4. In artikel 4, vierde lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "De stafchef van het krijgsmachtdeel" vervangen door de woorden "De chef van de divisie personeel".
Art.5. Artikel 16 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"Art. 16. § 1. Tijdens de overgangsfase bedoeld in artikel 136 van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de werving en de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader, moet de kandidaat-officier om te slagen voor de verschillende vakken van de examens bedoeld in artikel 11, eerste lid, 2° en 3°, van hetzelfde besluit de volgende punten, uitgedrukt in percent, hebben behaald :
1° voor de kandidaten voor de polytechnische faculteit :
a) voor het examen dat betrekking heeft op de grondige kennis van, naar keuze van de kandidaat, de Nederlandse, de Franse of de Duitse taal : 50;
b) voor het examen dat betrekking heeft op de elementaire kennis van, naar keuze van de kandidaat, een van deze talen waarvan de grondige kennis niet werd getoetst : 40;
c) voor het examen wiskunde : 50;
2° voor de kandidaten van de normale werving, behalve deze voor de polytechnische faculteit, alsook voor de kandidaten van de aanvullende werving :
a) voor het examen dat betrekking heeft op de grondige kennis van, naar keuze van de kandidaat, de Nederlandse, de Franse of de Duitse taal : 50;
b) voor het examen dat betrekking heeft op de elementaire kennis van, naar keuze van de kandidaat, een van deze talen waarvan de grondige kennis niet werd getoetst : 40;
c) voor het examen wiskunde : 40;
3° voor de kandidaten van de uitzonderlijke werving :
a) voor het examen dat betrekking heeft op de grondige kennis van, naar keuze van de kandidaat, de Nederlandse, de Franse of de Duitse taal : 50;
b) voor het examen dat betrekking heeft op de elementaire kennis van, naar keuze van de kandidaat, een van deze talen waarvan de grondige kennis niet werd getoetst : 40;
4° voor de kandidaten van de bijzondere werving :
a) voor het examen dat betrekking heeft op de grondige kennis van, naar keuze van de kandidaat, de Nederlandse, de Franse of de Duitse taal : 50;
b) voor het examen dat betrekking heeft op de elementaire kennis van, naar keuze van de kandidaat, een van deze talen waarvan de grondige kennis niet werd getoetst : 40;
c) voor het interview : 50;
§ 2. Met het oog op de rangschikking van de kandidaten geslaagd in de proeven bedoeld in § 1 worden de belangrijkheidscoëfficiënten van de verschillende vakken van de examens bedoeld in artikel 11, eerste lid, 2° en 3°, van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de werving en de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader als volgt bepaald :
1° voor de kandidaten voor de polytechnische faculteit :
a) voor het geheel van de examens die betrekking hebben op de grondige kennis van, naar keuze van de kandidaat, de Nederlandse, de Franse of de Duitse taal en op de elementaire kennis van een van deze talen waarvan de grondige kennis niet werd getoetst : 40;
b) voor wiskunde : 60;
2° voor de kandidaten van de normale werving, behalve deze voor de polytechnische faculteit, alsook voor de kandidaten van de aanvullende werving :
a) voor het geheel van de examens die betrekking hebben op de grondige kennis van, naar keuze van de kandidaat, de Nederlandse, de Franse of de Duitse taal en op de elementaire kennis van een van deze talen waarvan de grondige kennis niet werd getoetst : 60;
b) voor wiskunde : 40;
3° voor de kandidaten van de uitzonderlijke werving :
a) voor het examen dat betrekking heeft op de grondige kennis van, naar keuze van de kandidaat, de Nederlandse, de Franse of de Duitse taal : 50;
b) voor het examen dat betrekking heeft op de elementaire kennis van, naar keuze van de kandidaat, een van deze talen waarvan de grondige kennis niet werd getoetst : 50;
4° voor de kandidaten van de bijzondere werving, voor het interview : 100. "
HOOFDSTUK III. - Opheffings- en slotbepalingen.
Art.6. Het ministerieel besluit van 20 februari 1975 betreffende de Koninklijke Militaire School, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 5 oktober 1993, 3 december 1993, 11 augustus 1994 en 19 juni 1996, wordt opgeheven.
Art. 7. Dit besluit treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van artikel 50 van het koninklijk besluit van 26 september 2002 betreffende de organisatie van de Koninklijke Militaire School.
Brussel, de 7 oktober 2002.
A. FLAHAUT.