12 MAART 2002. - Koninklijk besluit betreffende de regels inzake rangschikking van het personeel van het Ministerie van Financiën.
Art. 1-5
Artikel 1. Behoudens voor wat betreft de benoemingen in de graden van de rangen 17, 16 en 15, blijven de bepalingen betreffende de voorwaarden inzake niveau, rang en anciënniteit die op 13 juli 1999 van toepassing waren bij het Ministerie van Financiën voor de mutaties, de bevorderingen, de veranderingen van graad of om deel te nemen aan een loopbaanexamen, alsook de bepalingen betreffende de rangschikking van de kandidaten, gehandhaafd na deze datum.
Art.2. Artikel 60 van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het Statuut van het rijkspersoneel, wordt vervangen als volgt :
" Art. 60. In afwijking van de artikelen 11 tot 14, worden de ambtenaren van de Administratie der directie belastingen en van de Administratie van de BTW, registratie en domeinen, sector BTW, tot 31 december 2001 gerangschikt volgens de bepalingen van de bijlage VI ".
Art.3. Het opschrift van de bijlage VI van hetzelfde besluit, gewijzigd bij koninklijk besluit van 1 maart 1998, wordt vervangen als volgt :
" Bijlage VI - Personeelsleden van de Administratie der directe belastingen en de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen, sector BTW ".
Art.4. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000, met uitzondering van artikel 1 dat uitwerking heeft met ingang van 14 juli 1999.
Art. 5. Onze Minister van Begroting, Onze Minister van Pensioenen en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 12 maart 2002.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Begroting,
J. VANDE LANOTTE
De Minister van Pensioenen,
F. VANDENBROUCKE
De Minister van Financiën,
D. REYNDERS.