14 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit tot regeling van de benoemingsvoorwaarden en de uitoefening van de opdracht van de Regeringscommissarissen bij de openbare instellingen van sociale zekerheid.
HOOFDSTUK I. - Statuut.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. - Administratief toezicht.
Art. 5
HOOFDSTUK III. - Opdracht als waarborg voor de goede uitvoering van de bestuursovereenkomst.
Art. 6
HOOFDSTUK IV. - Het College van de Regeringscommissarissen.
Art. 7-11
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art. 12
HOOFDSTUK I. - Statuut.
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op Regeringscommissarissen bij de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 23, § 1, van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
Art.2. § 1. De toezichthoudende minister draagt voor de benoeming tot een mandaat van Regeringscommissaris een ambtenaar voor van een departement dat onder zijn gezag is geplaatst. Wanneer het toezicht wordt uitgeoefend door de Minister die de Pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft, draagt hij een ambtenaar voor van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu of van de Administratie van Pensioenen van het Ministerie van Financiën.
§ 2. Op voordracht van de Directeur-generaal van de Begroting, draagt de Minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort, voor de benoeming tot een mandaat van Regeringscommissaris van Begroting een Inspecteur van Financiën voor die ter beschikking is gesteld van de federale regering of een ambtenaar van het Ministerie van Financiën.
§ 3. Het mandaat van Regeringscommissaris of plaatsvervangende regeringscommissaris is onverenigbaar met het mandaat of de functies van administrateur-generaal, adjunct-administrateur-generaal, personeelslid of aangestelde bij de instellingen bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en bij de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2, van hetzelfde besluit, alsook met een ambt bij een ministerieel kabinet.
Eenzelfde persoon kan niet meer dan één mandaat van Regeringscommissaris uitoefenen bij een instelling opgenomen in de categorieën 1 en 2 die in artikel 3, tweede lid, bepaald worden.
Art.3. Op gezamenlijk voorstel van de toezichthoudende Minister en de Minister tot wiens bevoegdheid de Begroting behoort, stelt de Koning de bezoldiging van de Regeringscommissarissen en de eventuele plaatsvervangers vast.
Daartoe worden de openbare instellingen van sociale zekerheid, bedoeld in artikel 3, § 2, van het voormeld koninklijk besluit van 3 april 1997 door Ons in drie categorieën gerangschikt als volgt :
Categorie 1;
Categorie 2;
Categorie 3.
Art.4. De Regeringscommissaris moet voldoende ter beschikking zijn, rekening houdend met de omvang van de taken van de openbare instelling van sociale zekerheid.
HOOFDSTUK II. - Administratief toezicht.
Art.5. De Regeringscommissaris oefent zijn toezicht op basis van stukken en ter plaatse uit.
Hij krijgt, met strikte naleving van de termijn die in het huishoudelijk reglement van het beheersorgaan is vastgesteld, kennis van alle documenten met betrekking tot de zaken die op de agenda van de vergaderingen van het beheersorgaan staan.
HOOFDSTUK III. - Opdracht als waarborg voor de goede uitvoering van de bestuursovereenkomst.
Art.6. Onverminderd artikel 23, § 5 van het voormeld koninklijk besluit van 3 april 1997 sluit elke Regeringscommissaris, teneinde hem toe te laten zijn opdracht als vertegenwoordiger van de minister die hem heeft voorgedragen, te vervullen, met de persoon belast met het dagelijks beheer van de openbare instelling van sociale zekerheid die de bestuursovereenkomst heeft ondertekend, een samenwerkingsprotocol af om de uitvoering van deze overeenkomst te volgen en met betrekking tot onder meer :
1° de informatie die hem moet worden overgemaakt in het kader van de goede uitvoering van de overeenkomst;
2° de periodiciteit waarmee deze informatie moet worden overgemaakt rekening houdend met de bijzondere kenmerken van de openbare instelling van sociale zekerheid;
3° de informatie die hij in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de Minister moet overmaken;
4° de bilaterale contacten tussen partijen wanneer één van hen dit nodig acht;
5° de verslagen die hem moeten worden uitgebracht door de persoon belast met het dagelijkse beheer over de uitvoering van de bevoegdheden die hem zijn gedelegeerd door het beheersorgaan.
6° de voorafgaande inlichtingen die hem verstrekt moeten worden betreffende de gunning van opdrachten en de personeelsaanwerving die de uitoefening van de wettigheidscontrole en de regelmatigheid van de te treffen beslissing moeten toelaten, met inachtneming van de wettelijke en reglementaire bepalingen en de bepalingen van de bestuursovereenkomst.
HOOFDSTUK IV. - Het College van de Regeringscommissarissen.
Art.7. Er wordt een College van de Regeringscommissarissen bij de openbare Instellingen van sociale zekerheid opgericht.
Art.8. Het College is samengesteld uit de Regeringscommissarissen en hun plaatsvervangers.
Op uitnodiging van het College kunnen personen die een bijzondere deskundigheid bezitten, deelnemen aan de vergaderingen van het College. Zij hebben raadgevende stem.
Art.9. Het College is een coördinatie- en adviesorgaan met betrekking tot de aangelegenheden die de bestuursovereenkomsten betreffen afgesloten door de openbare instellingen van sociale zekerheid en het administratief toezicht die op deze wordt uitgeoefend betreffen.
Art.10. Het College kiest uit zijn midden een voorzitter en één of meerdere ondervoorzitters. Het stelt zijn huishoudelijk reglement vast.
Art.11. Het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu stelt het College een secretariaat ter beschikking.
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art. 12. Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen en Onze Minister van Landbouw en Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 14 november 2001.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. L. ONKELINX
De Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie,
J. VANDE LANOTTE
De Minister van Binnenlandse Zaken,
A. DUQUESNE
De Minister van Sociale Zaken en van Pensioenen,
F. VANDENBROUCKE
De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, afwezig,
J. VANDE LANOTTE
De Minister belast met Middenstand,
R. DAEMS