Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

16 MEI 2001. - Ministerieel besluit tot uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werkgevers- en werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de sleepvaartsector.



Inhoudstafel:


Art. 1-3



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Voor de toepassing van dit ministerieel besluit wordt verstaan onder :
  a. " de werkgevers " : de werkgevers die zijn toegetreden tot de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 maart 2000 i.v.m. een werkgelegenheidsclausule in toepassing met de sociale lastenvermindering toegekend aan de ondernemingen met een zeesleepactiviteit;
  b. " de werknemers " : de werknemers die onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en aan de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en tewerkgesteld worden aan boord van in een lidstaat van de Europese Unie geregistreerde schepen waarvoor een zeebrief kan worden voorgelegd;
  c. " het bevoegde Paritair Comité " : het Paritair Comité voor de Binnenscheepvaart en, vanaf haar oprichting, het Paritair Subcomité voor de Sleepdiensten.

Art.2. § 1. Het bevoegde Paritair Comité bepaalt, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, het door de werkgevers t.a.v. de werknemers te handhaven arbeidsvolume.
  § 2. Het bevoegde Paritair Comité onderzoekt per kwartaal of het arbeidsvolume in de betrokken onderneming gehandhaafd wordt. Binnen een termijn van vijftien kalenderdagen maakt de voorzitter van het bevoegde Paritair Comité het advies van voornoemd comité over aan de Minister van Sociale Zaken en de Minister van Werkgelegenheid. Indien het bevoegde Paritair Comité binnen deze termijn geen advies uitbrengt, dan wordt het advies geacht negatief te zijn.
  § 3. Ingeval overmacht ingeroepen wordt door de werkgevers, worden in het advies van het bevoegde Paritair Comité de gronden voor overmacht opgenomen.
  § 4. De Minister van Sociale Zaken beschikt over een termijn van dertig kalenderdagen om zich uit te spreken over het handhaven van het arbeidsvolume en over het eventueel invorderen van de vrijgestelde bijdragen. Deze termijn begint te lopen vanaf het overmaken van het advies door de voorzitter van het bevoegde Paritair Comité of na verloop van de vijftien kalenderdagen waarover de voorzitter van dit voornoemd comité beschikt om het advies over te maken. Indien de Minister van Sociale Zaken binnen deze termijn geen beslissing neemt, dan wordt de beslissing geacht positief te zijn.
  § 5. Indien de werkgevers een bepaald kwartaal het arbeidsvolume niet handhaven, zonder dat er sprake is van overmacht, kan de Minister van Sociale Zaken, binnen de termijn voorzien in § 4, beslissen over te gaan tot het invorderen van de vrijgestelde bijdragen voor het betrokken kwartaal.

Art. 3. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000.
  Brussel, 16 mei 2001.
  Mevr. L. ONKELINX
  F. VANDENBROUCKE.