11 JANUARI 2001. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de arbeidsduur van het personeel tewerkgesteld in sommige ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw.
Art. 1-7
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de ondernemingen welke bruggen en metalen gebinten monteren, die ressorteren onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, met uitzondering van die welke tot de sector van de ondernemingen der metaalverwerking behoren.
Voor de toepassing van dit besluit worden onder ondernemingen welke bruggen en metalen gebinten monteren, verstaan de firma's die gespecialiseerd zijn in het monteren, demonteren, afbreken op openluchtwerven van metalen gebinten en onderdelen van bruggen, reservoirs, gashouders, zwaar ketelwerk, bestanddelen van zware machinebouw, petroleuminstallaties, alsmede het hanteren van zware stukken en het optrekken van metalen stellingen. Deze ondernemingen werken doorgaans voor rekening van de firma's welke het bovenvermeld materiaal hebben vervaardigd of voor deze welke het hebben gekocht en het gebruik ervan hebben.
Dit besluit is eveneens van toepassing op de werkgevers en de werklieden van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, paritaire sectie voor de ondernemingen welke bruggen en metalen gebinten monteren, ressorteren, waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit:
- het verhuren van diensten en/of materieel voor het uitvoeren van allerlei hijswerken;
- het uitvoeren van allerlei hijswerken.
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit worden onder kraanmannen verstaan, de bestuurders van voertuigen vanaf 7,5 ton maximaal toegelaten massa en waarvoor een rijbewijs C is vereist, alsook diegene die tijdens de verplaatsing in de buurt moet blijven van de kraan.
Art.3. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder verplaatsingstijd verstaan, de tijd gedurende welke de werklieden zich verplaatsen van het verzamelpunt tot de werf en omgekeerd, ongeacht het vervoermiddel, al dan niet ter beschikking gesteld door de werkgever.
Art.4. De verplaatsingstijd bedoeld in artikel 3 wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van de wettelijke en conventionele arbeidsduur zoals bepaald in artikel 19 van de arbeidswet van 16 maart 1971, op voorwaarde dat :
1° er op ondernemingsvlak een collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten die zowel de verloning als de modaliteiten inzake deze verplaatsingstijd regelt. De verloning mag in geen geval lager zijn dan bepaald in artikel 3, a), van de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 oktober 1991, algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 31 mei 1994;
2° de normale daggrens, bepaald in het arbeidsreglement van de onderneming, reeds is bereikt;
3° de normale weekgrens inzake arbeidsduur reeds is bereikt.
Art.5. Naast de in artikel 4 vermelde voorwaarden wordt enkel voor de kraanmannen bedoeld in artikel 2 de niet met arbeidstijd gelijkgestelde verplaatsingstijd beperkt tot maximum 3 uren per dag en 13 uren per week.
Art.6. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 7. Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 januari 2001.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. L. ONKELINX.