10 JUNI 2001. - Koninklijk besluit betreffende de uitbating van attractietoestellen.
HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Uitbatingsvoorwaarden.
Art. 2-7
HOOFDSTUK III. - Toezicht.
Art. 8-9
HOOFDSTUK IV. - Overgangsmaatregelen.
Art. 10
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art. 11-12
BIJLAGE.
Art. N
HOOFDSTUK I. - Definities.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder :
1° de wet : de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van de consumenten;
2° installatie : een gezamenlijke constructie van producten zodanig opgesteld dat zij in samenhang functioneren;
3° attractietoestel : een permanente installatie bestemd voor vermaak of ontspanning, ter voortbeweging van personen, en aangedreven door een niet-menselijke energiebron;
4° uitbater : elke producent of distributeur in de zin van artikel 1 van de wet, die een attractietoestel rechtstreeks ter beschikking van de consumenten stelt;
5° ernstig ongeval : een dodelijk ongeval of een ongeval dat een blijvend letsel veroorzaakt of zou kunnen veroorzaken;
6° ernstig incident : een incident dat aanleiding geeft of zou kunnen geven tot een ernstig ongeval.
HOOFDSTUK II. - Uitbatingsvoorwaarden.
Art.2. De uitbater zorgt ervoor dat het attractietoestel zodanig is geïnstalleerd, gemonteerd en zodanig is beproefd, geïnspecteerd en onderhouden en zodanig van opschriften is voorzien, dat er onder normale gebruiksvoorwaarden of onder andere, door de uitbater voorzienbare voorwaarden, geen gevaar voor de veiligheid van de gebruikers of derden bestaat.
Art.3. § 1. Een attractietoestel mag slechts worden uitgebaat indien wordt voldaan :
- aan de algemene veiligheidsverplichting bepaald in artikel 2 van de wet, en;
- aan de veiligheidsbeginselen inzake ontwerp en vervaardiging, opgesomd in de bijlage bij dit besluit.
§ 2. Om aan te tonen dat een attractietoestel voldoet aan de algemene veiligheidsverplichting dient door de uitbater, eventueel bijgestaan door derden, een risico-analyse te worden uitgevoerd.
Deze risico-analyse bestaat achtereenvolgens uit :
1° het identificeren van de gevaren, vermeld in punt 2 van de bijlage bij dit besluit, die bij het attractietoestel en tijdens de uitbating ervan aanwezig zijn;
2° het vaststellen en nader bepalen van de overeenkomstige risico's voor de veiligheid van de gebruikers en derden tijdens de uitbating van het attractietoestel;
3° het evalueren van deze risico's.
§ 3. Een attractietoestel, dat in overeenstemming is met een niet-verplichte norm waarin een Europese norm of, indien deze bestaat, een communautaire technische specificatie, is omgezet, die één of meer veiligheidseisen omvat betreffende de veiligheid van attractietoestellen, wordt, voor de desbetreffende gevaarsaspecten, vermoed te voldoen aan de algemene veiligheidsverplichting en/of veiligheidsbeginselen.
Art.4. Op basis van de uitgevoerde risico-analyse, stelt de uitbater, eventueel bijgestaan door derden, preventiemaatregelen vast en past deze toe tijdens de opstelling en uitbating van het attractietoestel.
Deze preventiemaatregelen omvatten onder andere :
- technische maatregelen;
- organisatorische maatregelen;
- toezicht;
- informatieverstrekking.
Art.5. § 1. De uitbater, eventueel bijgestaan door derden, stelt voor het attractietoestel een inspectie- en onderhoudsschema op.
Dit schema heeft ten minste betrekking op :
- het regelmatig nazicht;
- het onderhoud;
- de periodieke controles.
§ 2. De periodieke controles worden ten minste éénmaal per jaar uitgevoerd door een organisme dat voldoet aan volgende vereisten :
1° geaccrediteerd zijn door het Belgisch accreditatiesysteem, opgericht bij het koninklijk besluit van 22 december 1992 tot oprichting van een accreditatiesysteem van beproevingslaboratoria en keuringsinstellingen en tot vaststelling van de procedures en de voorwaarden voor accreditatie, overeenkomstig de criteria van de normen van de reeks NBN-EN 45000, of geaccrediteerd zijn door een evenwaardige organisatie, of voldoen aan een nationale regelgeving van een land die partij is bij de EER-overeenkomst en die de naleving oplegt van criteria die gelijkwaardige garanties bieden als het voormelde Belgisch accreditatiesysteem;
2° onafhankelijk zijn bij het uitvoeren van proeven, het opstellen van verslagen, het afgeven van verklaringen, van het kaderpersoneel en het technisch personeel ten aanzien van alle kringen, groeperingen en personen die rechtstreeks of onrechtstreeks belangen hebben bij het uitbaten van attractietoestellen.
Art.6. § 1. Waarschuwingen en opschriften, die betrekking hebben op het veilige gebruik van het attractietoestel, moeten ten minste zijn opgesteld in de taal of de talen van het taalgebied waar het attractietoestel zich bevindt.
Deze waarschuwingen en opschriften moeten aangebracht worden onder een voor de gebruikers duidelijk leesbare vorm en op een voor de gebruikers zichtbare en opvallende plaats.
§ 2. Het vermelden van de waarschuwing " Gebruik op eigen risico " of elke andere gelijkaardige vermelding is verboden.
Art.7. Attractietoestellen, die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van dit besluit, mogen op jaarbeurzen, exposities en bij demonstraties worden tentoongesteld en gedemonstreerd, mits op een zichtbaar bord, in de taal of de talen van het gebied, is aangegeven dat de betrokken attractietoestellen niet in overeenstemming zijn met dit besluit en dat zij niet uitgebaat mogen worden voordat ze in overeenstemming met de bepalingen van dit besluit zijn gebracht.
Bij deze demonstraties, moeten alle passende veiligheidsmaatregelen worden genomen om de veiligheid van personen te waarborgen.
HOOFDSTUK III. - Toezicht.
Art.8. De uitbater dient, te allen tijde :
- te kunnen aantonen dat een risico-analyse werd uitgevoerd;
- de resultaten van deze risico-analyse en de op basis daarvan vastgestelde preventiemaatregelen beschikbaar te houden;
- het inspectie- en onderhoudschema beschikbaar te houden;
- te kunnen aantonen dat dit inspectie- en onderhoudsschema op een correcte wijze wordt opgevolgd.
Art.9. De uitbater licht de door de minister ter uitvoering van artikel 7 van de wet, aangewezen administratieve dienst onmiddellijk in over elk ernstig incident en elk ernstig ongeval dat een gebruiker of derde overkomt tijdens de uitbating van een attractietoestel.
HOOFDSTUK IV. - Overgangsmaatregelen.
Art.10. Voor attractietoestellen die reeds in gebruik zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, hierna " deze datum " genoemd, dient de uitbater, eventueel bijgestaan door derden, in afwijking van dit besluit :
1° ten laatste zes maanden na deze datum :
a) de risico-analyse, zoals bedoeld in artikel 3, § 2, van dit besluit, uit te voeren;
b) de preventiemaatregelen, zoals bedoeld in artikel 4 van dit besluit, die werden vastgesteld ter voorkoming van ernstige risico's, waarbij directe verbetering is vereist, toe te passen tijdens de uitbating van het attractietoestel;
c) een inspectie- en onderhoudsschema, zoals bedoeld in artikel 5 van dit besluit, op te stellen;
d) een regularisatieprogramma op te stellen dat aangeeft welke maatregelen zullen worden genomen;
2° ten laatste twee jaar na deze datum :
a) het regularisatieprogramma uit te voeren;
b) de preventiemaatregelen, zoals bedoeld in artikel 4 van dit besluit, toe te passen tijdens de uitbating van het attractietoestel;
c) de waarschuwingen en opschriften, zoals bedoeld in artikel 6 van dit besluit, te voorzien.
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art.11. Artikel 5, § 2, van dit besluit treedt in werking op 1 januari 2004.
Art.12. Onze Minister van Consumentenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 10 juni 2001.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Consumentenzaken,
Mevr. M. AELVOET
BIJLAGE.
Art. N. Bij het ontwerp en de vervaardiging te eerbiedigen veiligheidsbeginselen, en bij het ontwerp, vervaardiging, plaatsen, opstellen, opbouwen en uitbaten in acht te nemen gevaarsaspecten, voorzover van toepassing.
1° Bij het ontwerp en de vervaardiging te eerbiedigen veiligheidsbeginselen :
1.1. het attractietoestel dient zodanig te zijn vervaardigd dat het kan functioneren en kan worden afgesteld, en onderhouden zonder dat men aan gevaren voor de veiligheid blootstaat wanneer deze handelingen worden voltrokken onder door de fabrikant vastgestelde omstandigheden;
1.2. de getroffen voorzieningen moeten erop gericht zijn elk gevaar gedurende de te verwachten levensduur van het attractietoestel uit te sluiten, ook wanneer de gevaren het gevolg zijn van voorzienbare abnormale omstandigheden;
1.3. om de meest passende oplossingen te kiezen, moet men de volgende beginselen toepassen in de opgegeven volgorde :
- de gevaren uitsluiten of zoveel mogelijk beperken door het aspect veiligheid optimaal te verwerken in het ontwerp en bij de vervaardiging van het attractietoestel;
- de noodzakelijke beveiligingsvoorzieningen treffen voor gevaren die niet kunnen worden uitgesloten;
- de gevaren signaleren die nog aanwezig zijn als gevolg van een niet volledige doelmatigheid van de getroffen beveiligingsvoorzieningen, aangeven of een bijzondere opleiding is vereist en signaleren dat bepaalde persoonlijke beschermingsmiddelen moeten worden gebruikt;
1.4. bij het ontwerpen en vervaardigen van een attractietoestel alsmede bij de opstelling van de gebruiksaanwijzing, moet men niet alleen uitgaan van een normaal gebruik, maar tevens van het redelijkerwijze te verwachten gebruik daarvan;
1.5. een attractietoestel dient zodanig te zijn ontworpen dat abnormaal gebruik, indien gevaarlijk, wordt voorkomen. In voorkomend geval, dient de gebruiksaanwijzing de aandacht te vestigen op te ontraden gebruik;
1.6. onder de gebruiksomstandigheden waarvoor een attractietoestel is bestemd, moeten hinder, vermoeidheid en psychische belasting van degene die het attractietoestel zal bedienen tot een haalbaar minimum beperkt blijven, rekening houdend met de beginselen van de ergonomie;
1.7. bij het ontwerp en de vervaardiging, dient men rekening te houden met de belemmeringen die diegene die het attractietoestel zal bedienen kan ondervinden door een noodzakelijk of te voorzien gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen;
1.8. het attractietoestel moet worden geleverd met alle speciale uitrustingen en accessoires die essentieel zijn voor het voorkomen van gevaren bij montage, demontage, transport, afstelling, onderhoud en gebruik.
2° Bij het ontwerp, vervaardiging, plaatsen, opstellen, opbouwen en uitbaten in acht te nemen gevaarsaspecten, voorzover van toepassing :
2.1. gevaren ten gevolge van onvoldoende draagkracht van het attractietoestel, rekening houdend met de sterkte, stijfheid en de vervormingscapaciteit van de toegepaste materialen;
2.2. gevaren ten gevolge van het verlies van evenwicht van het attractietoestel, rekening houdend met de ondersteuning van het attractietoestel, de aanwezige ondergrond en de verankering van het attractietoestel hierin, alsmede mogelijke belastingen van het attractietoestel;
2.3. gevaren ten gevolge van de toegepaste elektrische energie;
2.4. gevaren ten gevolge van de toegepaste mechanische, pneumatische of hydraulische energie;
2.5. gevaren ten gevolge van een defect in het bedieningscircuit of defecten in de energievoorziening;
2.6. gevaren ten gevolge van het gebruik van het attractietoestel, waaronder vallen, snijden, beklemming, afklemming, verstikking, wurging, verdrinking, botsen en overbelasting van het lichaam;
2.7. gevaren ten gevolge van de toegankelijkheid van het attractietoestel, hierbij inbegrepen de toegankelijkheid bij defecten, noodsituaties en evacuaties;
2.8. gevaren ten gevolge van mogelijke interacties van het attractietoestel en de gebruikers met de omgeving en omstanders;
2.9. gevaren ten gevolge van het klimaat binnen omsloten ruimten, waarbij inbegrepen onvoldoende ventilatie en onvoldoende verlichting;
2.10. gevaren ten gevolge van gebrekkige onderhoudsmogelijkheden;
2.11. gevaren ten gevolge van het monteren, demonteren en hanteren van het attractietoestel;
2.12. gevaren ten gevolge van brand;
2.13. gevaren ten gevolge van hinderlijke straling;
2.14. gevaren ten gevolge van blootstelling aan chemische stoffen;
2.15. gevaren ten gevolge van onvoldoende omgevingsverlichting;
2.16. gevaren ten gevolge van onvoldoende afstand tot andere attractietoestellen en omgevingselementen;
2.17. gevaren ten gevolge van onvoldoende mogelijkheden tot toezicht;
2.18. gevaren ten gevolge van gebrekkig onderhoud en beheer;
2.19. gevaren ten gevolge van ingrijpende wijzigingen aan het attractietoestel;
2.20. gevaren ten gevolge van een gebrek aan informatie aan de consumenten met betrekking tot de aanwezige risico's;
2.21. gevaren ten gevolge van de onmogelijkheid om persoonlijke beschermingsmiddelen te verkrijgen;
2.22. gevaren ten gevolge van onvoldoende kennis, opleiding en ervaring van het bedienend en toezichthoudend personeel;
2.23. gevaren ten gevolge van vandalisme.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 10 juni 2001 betreffende de uitbating van attractietoestellen.
De Minister van Consumentenzaken,
Mevr. M. AELVOET