8 JUNI 2000. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 1995 betreffende de exploitatievoorwaarden van de terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven en het besluit van de Vlaamse regering van 8 maart 1995 tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waaraan terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven moeten voldoen.
Art. 1-6
Artikel 1. In artikel 5 van het besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 1995 betreffende de exploitatievoorwaarden van de terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven, zoals gewijzigd, worden de woorden " 10° een attest dat aantoont dat rekening gehouden werd met de bepalingen van de wet houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw " vervangen door de woorden " 10° een attest waaruit blijkt dat het terrein gelegen is in een gebied waarvan de planologische bestemming, de exploitatie en het gebruik van een terrein voor openluchtrecreatieve verblijven toelaat. ".
Art.2. In artikel 25 van het hetzelfde besluit, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, worden volgende paragrafen toegevoegd, luidende als volgt :
" § 2. Onverminderd de voorwaarden die voor de aanleg en de exploitatie van terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven krachtens andere regelgeving worden opgelegd, wordt de datum, vermeld in § 1, derde lid, bepaald op 30 juni 2003 voor de exploitanten van terreinen die op 31 december 1999 in de onmogelijkheid verkeerden om, met betrekking tot het terrein of een gedeelte ervan, te beschikken over het attest, bedoeld in artikel 5, 10°, voor zover achtereenvolgens voldaan is aan de volgende voorwaarden :
1° uiterlijk op 28 februari 2001 is met het oog op een planologische bestemmingswijziging van het terrein in kwestie door de provincieraad een gemotiveerd verzoek en een voorstel ingediend bij de Vlaamse regering tot opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan met toepassing van artikel 188bis van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, ingevoegd bij decreet van 26 april 2000.
Van deze beslissing moet Toerisme Vlaanderen uiterlijk binnen veertien dagen, na de datum van beslissing, bij aangetekend schrijven, in kennis gesteld worden;
2° uiterlijk op 1 juli 2001 heeft het college van burgemeester en schepenen, van de gemeente waar een terrein gelegen is dat opgenomen is in het voorstel van de provincie, bedoeld onder 1°, een ontwerp van begeleidingsplan voor de afbouw van de eventuele permanente bewoning op dat terrein bij de Vlaamse regering ingediend;
3° uiterlijk 4 maanden nadat de uitbater van het terrein door Toerisme Vlaanderen in kennis gesteld werd van de beslissing, bedoeld onder 1°, heeft de uitbater, bij aangetekend schrijven, een beschrijvend verslag en een plan in viervoud bij Toerisme Vlaanderen ingediend waaruit het volgende blijkt :
a) het terrein voldoet aan de brandveiligheidsnormen, de exploitatievoorwaarden en de classificatienormen van tenminste de laagste categorie, waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning vereist is om deze uit te voeren. Aan deze vereiste dient blijvend voldaan te worden tot de datum van het bekomen van de vergunning;
b) de lijst en de beschrijving van de werken waarvoor een stedenbouwkundige vergunning vereist zal zijn;
c) het terrein zal, na het bekomen van de vereiste stedenbouwkundige vergunningen, volledig kunnen beantwoorden aan alle brandveiligheidsnormen, alle exploitatievoorwaarden en alle classificatienormen van tenminste de laagste categorie.
Uiterlijk twee maanden na ontvangst door Toerisme Vlaanderen van het beschrijvend verslag en het plan, vermeld in het vorige lid, voeren Toerisme Vlaanderen en de bevoegde gezondheidsambtenaar een inspectie uit op het terrein. Binnen dezelfde termijn voert de territoriaal bevoegde brandweerdienst, op verzoek van Toerisme Vlaanderen, een inspectie uit op de brandveiligheidsnormen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning vereist is. Ingeval de territoriaal bevoegde brandweerdienst geen inspectie binnen de gestelde termijn uitvoert, voert, op verzoek van de Vlaamse minister bevoegd voor toerisme, een afvaardiging, bestaande uit minstens 2 leden, van de technische commissie brandveiligheid, bedoeld in artikel 5, § 1, van het besluit van de Vlaamse regering van 8 maart 1995 tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waaraan terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven moeten voldoen, binnen 2 maanden na ontvangst van het verzoek, een inspectie uit op de brandveiligheidsnormen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning vereist is;
4° uiterlijk op 1 juli 2001 is het ontwerp van het ruimtelijk uitvoeringsplan, bedoeld onder 1°, voorlopig vastgesteld door de bevoegde overheid;
5° uiterlijk 13 maanden na de voorlopige vaststelling van het ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan, is het ruimtelijke uitvoeringsplan definitief vastgesteld;
6° uiterlijk 30 dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het vaststellingsbesluit met betrekking tot het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan, dat de exploitatie en het gebruik van een terrein voor openluchtrecreatieve verblijven toelaat, heeft de uitbater de stedenbouwkundige vergunningen aangevraagd voor de vergunningsplichtige werken die opgenomen zijn in het beschrijvend verslag, vermeld in 3°;
7° uiterlijk 4 maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, bedoeld in 6°, heeft de uitbater een vergunningsaanvraag ingediend bij Toerisme Vlaanderen;
§ 3. Er is niet langer voldaan aan de voorwaarden vermeldt in § 2 :
1° van zodra de aldaar gestelde termijnen verstreken zijn zonder dat er gevolg aan werd gegeven;
2° wanneer Toerisme Vlaanderen, binnen 2 maanden na de kennisgeving, bedoeld in § 2, 1°, tweede lid, aan de uitbater kennis heeft gegeven van het feit dat de Vlaamse minister, bevoegd voor ruimtelijke ordening of zijn gemachtigde, oordeelt dat het gemotiveerd verzoek en het voorstel van de provincieraad niet voldoen aan de bepalingen van artikel 188bis van het decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening;
3° wanneer Toerisme Vlaanderen aan de uitbater kennis heeft gegeven van de beslissing van de bevoegde overheid tot stopzetting van de procedure tot opmaak en vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan, bedoeld in § 2;
4° wanneer Toerisme Vlaanderen aan de uitbater kennis heeft gegeven van het feit dat bij de inspecties, vermeld in § 2, 3°, tweede lid, vastgesteld werd dat het terrein niet voldoet aan de normen of voorwaarden bedoeld in § 2, 3°, a.
In die gevallen dient uiterlijk 6 maanden nadien, de exploitatie en het gebruik van het terrein of het gedeelte ervan dat oorspronkelijk in aanmerking kwam voor de toepassing van § 2, stop gezet te worden.
§ 4. De bepalingen van § 2 zijn niet van toepassing op de terreinen of de gedeelten van terreinen die gelegen zijn :
1° in de beschermde duingebieden en voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden, aangeduid krachtens de decreten van 14 juli 1993, 21 december 1994 en 29 november 1995 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen;
2° in een reservatiestrook overeenkomstig de gewestplanbestemming, aangeduid met betrekking tot een overeenkomstig de bepalingen van het Ruimtelijke Structuurplan Vlaanderen geselecteerde hoofdweg, primaire weg, hoofdwaterweg, hoofdspoorweg of hoofdtransportleiding.
Art.3. Artikel 28 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : " Art. 28. De Vlaamse minister bevoegd voor het toerisme, de Vlaamse minister bevoegd voor het gezondheidsbeleid en de Vlaamse minister bevoegd voor de ruimtelijke ordening, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. ".
Art.4. In artikel 6 van het besluit van de Vlaamse regering van 8 maart 1995 tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waaraan terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven moeten voldoen, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1996, wordt volgend lid toegevoegd : " Bij wijze van overgangsbepaling geldt dit artikel niet voor de terreinen waarop de bepalingen van toepassing zijn van artikel 25, § 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 1995 betreffende de exploitatie van de terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven. ".
Art.5. Dit besluit treedt in werking op heden, met uitzondering van artikel 1 dat in werking treedt op 31 december 1999.
Art. 6. _ De Vlaamse minister, bevoegd voor het toerisme, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, worden, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 8 juni 2000.
De minister-president van de Vlaamse regering,
P. DEWAEL
De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme,
R. LANDUYT
De Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media,
D. VAN MECHELEN.