Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

8 JUNI 2000. - Koninklijk besluit genomen ter uitvoering van de bijzondere wet van 27 april 1994 tot instelling van een responsabiliseringsbijdrage ten laste van sommige werkgevers van de openbare sector.



Inhoudstafel:


Art. 1-10



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1994003313 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. De trekkingscoëfficiënten bedoeld in artikel 7, § 1 van de bijzondere wet van 27 april 1994 tot instelling van een responsabiliseringsbijdrage ten laste van sommige werkgevers van de openbare sector, worden gewijzigd als volgt :
  - Voor de Vlaamse Gemeenschap :
  - vanaf 1 maart 1997 : 38,307003
  - vanaf 1 mei 1997 : 38,314915
  - voor de Staat :
  - vanaf 1 maart 1997 : 32,121689
  - vanaf 1 mei 1997 : 32,113777

Art.2. De verschillende, in voormelde bijzondere wet van 27 april 1994 bepaalde elementen die het mogelijk maken de voorlopige bedragen van de werkelijke responsabiliseringsbijdrage voor het jaar 1998 vast te stellen, worden vastgesteld als volgt :
  1° de bijdragevoet bedoeld in artikel 3 van dezelfde bijzondere wet :
  voor het jaar 1994 : 32,23 t.h.
  voor het jaar 1995 : 32,77 t.h.
  voor het jaar 1996 : 31,52 t.h.
  voor het jaar 1997 : 34,24 t.h.
  2° de coëfficiënt bedoeld in artikel 6, § 2, 1° van dezelfde bijzondere wet en vastgesteld met betrekking tot het voorgaande jaar :
  voor het jaar 1994 : 1,013269
  voor het jaar 1995 : 1,017244
  voor het jaar 1996 : 1,012637
  voor het jaar 1997 : 1,011607
  3° de coëfficiënt bedoeld in artikel 6, § 2, 2° van dezelfde bijzondere wet en vastgesteld met betrekking tot het voorgaande jaar :
  voor het jaar 1994 : 1,026832
  voor het jaar 1995 : 1,028306
  voor het jaar 1996 : 1,022540
  voor het jaar 1997 : 1,020025
  4° de coëfficiënt bedoeld in artikel 6, § 2, 3° van dezelfde bijzondere wet en vastgesteld met betrekking tot het voorgaande jaar :
  voor het jaar 1994 : 1,026729
  voor het jaar 1995 : 1,008066
  voor het jaar 1996 : 1,000000
  voor het jaar 1997 : 1,000000
  5° de coëfficiënt bedoeld in artikel 6, § 2, 4° van dezelfde bijzondere wet en vastgesteld met betrekking tot het voorgaande jaar :
  voor het jaar 1994 : 0,999988
  voor het jaar 1995 : 0,999956
  voor het jaar 1996 : 0,999989
  voor het jaar 1997 : 1,000012

Art.3. Voor het jaar 1998 worden de in artikel 9, § 1 van dezelfde bijzondere wet bedoelde voorlopige bedragen van de werkelijke responsabiliseringsbijdragen vastgesteld als volgt :
  1° Vlaamse Gemeenschap : 180.887.391
  2° Staat : 79.447.050
  3° Franse Gemeenschap : 318.757.987
  4° Waals Gewest : 188.061.857
  5° Duitstalige Gemeenschap : 4.080.628
  6° Brussels Hoofdstedelijk Gewest : 2.519.878
  7° Franse Gemeenschapscommissie : -
  8° Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie : 394.590

Art.4. Voor het jaar 1998 zijn de verschillende, in dezelfde bijzondere wet bepaalde elementen die het mogelijk maken de definitieve bedragen van de werkelijke responsabiliseringsbijdrage vast te stellen gelijk aan die welke in artikel 2 bepaald zijn en zijn de definitieve bedragen van de werkelijke responsabiliseringsbijdragen gelijk aan die welke in artikel 3 bepaald zijn.

Art.5. Voor het jaar 1999 blijft het percentage, bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid van dezelfde bijzondere wet, dat de werkelijke responsabiliseringsbijdrage vertegenwoordigt tegenover de theoretische responsabiliseringsbijdrage, vastgesteld op 55 t.h.

Art.6. De verschillende, in dezelfde bijzondere wet bepaalde elementen die het mogelijk maken de voorlopige bedragen van de werkelijke responsabiliseringsbijdrage voor het jaar 1999 vast te stellen, worden vastgesteld als volgt :
  1° de bijdragevoet bedoeld in artikel 3 van dezelfde bijzondere wet :
  voor het jaar 1995 : 32,77 t.h.
  voor het jaar 1996 : 31,52 t.h.
  voor het jaar 1997 : 34,24 t.h.
  voor het jaar 1998 : 34,53 t.h.
  2° de coëfficiënt bedoeld in artikel 6, § 2, 1° van dezelfde bijzondere wet en vastgesteld met betrekking tot het voorgaande jaar :
  voor het jaar 1995 : 1,017244
  voor het jaar 1996 : 1,012637
  voor het jaar 1997 : 1,011607
  voor het jaar 1998 : 1,015750
  3° de coëfficiënt bedoeld in artikel 6, § 2, 2° van dezelfde bijzondere wet en vastgesteld met betrekking tot het voorgaande jaar :
  voor het jaar 1995 : 1,028306
  voor het jaar 1996 : 1,022540
  voor het jaar 1997 : 1,020025
  voor het jaar 1998 : 1,020735
  4° de coëfficiënt bedoeld in artikel 6, § 2, 3° van dezelfde bijzondere wet en vastgesteld met betrekking tot het voorgaande jaar :
  voor het jaar 1995 : 1,008066
  voor het jaar 1996 : 1,000000
  voor het jaar 1997 : 1,000000
  voor het jaar 1998 : 1,000000
  5° de coëfficiënt bedoeld in artikel 6, § 2, 4° van dezelfde bijzondere wet en vastgesteld met betrekking tot het voorgaande jaar :
  voor het jaar 1995 : 1,999956
  voor het jaar 1996 : 0,999989
  voor het jaar 1997 : 1,000012
  voor het jaar 1998 : 0,999947

Art.7. Voor het jaar 1999 worden de in artikel 9, § 1 van dezelfde bijzondere wet bedoelde voorlopige bedragen van de werkelijke responsabiliseringsbijdragen vastgesteld als volgt :
  1° Vlaamse Gemeenschap : 69.203.263
  2° Staat : 286.776.187
  3° Franse Gemeenschap : 369.752.862
  4° Waals Gewest : 226.672.181
  5° Duitstalige Gemeenschap : 3.909.510
  6° Brussels Hoofdstedelijk Gewest : 2.690.259
  7° Franse Gemeenschapscommissie : -
  8° Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie : 381.590

Art.8. Voor het jaar 1999 zijn de verschillende, in dezelfde bijzondere wet bepaalde elementen die het mogelijk maken de definitieve bedragen van de werkelijke responsabiliseringsbijdrage vast te stellen gelijk aan die welke in artikel 6 bepaald zijn en zijn de definitieve bedragen van de werkelijke responsabiliseringsbijdragen gelijk aan die welke in artikel 7 bepaald zijn.

Art.9. De bedragen van de werkelijke responsabiliseringsbijdragen vastgesteld door de artikelen 3 en 7 moeten bij het Fonds voor overlevingspensioenen toekomen uiterlijk de laatste werkdag van de maand volgend op die gedurende welke dit besluit in het Belgisch Staatsblad zal zijn bekendgemaakt.

Art. 10. Onze Eerste Minister en Onze Minister van Pensioenen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 8 juni 2000.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Eerste Minister,
  G. VERHOFSTADT
  De Minister van Pensioenen,
  F. VANDENBROUCKE.